You are on page 1of 2

Hoofdstuk 3 Interne geneeskunde Hartfalen Deel 1

Sleutel

III Vocabulaire

A Hoe wordt het volgende in het gesprek gezegd?


1p ’t Houdt … over. r2
2a Hoe … vasthoudt. r 6-7
3p Ik … duizelig. r8
4a Misschien … eiwit. r 11
5a Maar … goed. r 11
6a Dat… ziet. r 13-14
7a je… kiezen. r 21-22
8p Nou … keus. r 23
9a En … meten. r 28-29
10 a dat… onrust. r 29

C Geef bij de zelfstandige naamwoorden het bijvoeglijk naamwoord.


1 duizelig
2 onrustig; ongerust
3 gezwollen
4 stijf
5 reumatisch

D Vul een zelfstandig naamwoord of bijvoeglijk naamwoord in de juiste vorm in.


1 duizeligheid
2 stijf
3 onrust
4 gezwollen
5 reuma
6 stijfheid
7 zwelling
8 onrustige
9 ongerust
10 duizelig
11. reumatisch

IV Grammatica

A Vul de werkwoorden in de juiste vorm in.


1 Uw benen houden … vocht vast.
2 We moeten … te doorbreken, daarom schrijf ik … voor.
3 Misschien raakt u …. vocht kwijt.
4 … bij thuiszorg een urinaal op te laten halen.
5 U kunt die plaspillen het beste … ’s ochtends innemen.
6 … kunt u een afspraak maken om bloed te laten prikken.
7 Ik schrijf een receptje voor die plaspillen uit.

1
2

You might also like