You are on page 1of 2

Hoofdstuk 11 Huisartsenpraktijk Hechten Deel 1

Sleutel

III Vocabulaire

A Hoe wordt het volgende in het gesprek gezegd?


1a Dan … bij. r 14
2p Het … word. r 15
3p Daar … in. r 15
4p Wordt … verdoving? r 24
5a Al klaar. r 26-27
6a Even … watten. r 28
7p Daarvoor… , hè? r 39
8p Zo … gang. r 43-44
9 p: ’t Was …, hè? r 46
10 a als … gebeurd. r 47

C Vul een juist voorzetsel in.


1 A voor, in
2 voor, op
3 aan
4 tot
5 P in
6 A van
7 uit
8 in, voor
9 met
10 op
11 P in
12 A tussen
13 P met
14 A in
15 Voor, van, over, bij, volgens/op

IV Grammatica

A Vul de bijvoeglijke naamwoorden in de juiste vorm in.


1 kleinzerig
2 plaatselijke, gemeen
3 bittere
4 oplosbare
5 huidvriendelijk
6 stijve
7 goedaardig, kwaadaardig

B Combineer de zinnen met een voegwoord.


1 Ik controleer even of de verdoving al werkt.
2 Voelt u het als ik u hier aanraak?
3 Het lijkt of ik steeds kleinzeriger word.
4 Voel je sneller pijn, naarmate je ouder wordt?

1
5 De verdoving zit beter als we een paar minuten wachten.
6 Het komt wel eens voor dat iemand beroerd wordt van een lokale verdoving.
7 Het weghalen is zo gebeurd als de verdoving zit.
8 Over twee weken kunt u bellen of de uitslag al binnen is.

You might also like