Professional Documents
Culture Documents
Tandheelkundige Radiologie
1
INHOUDSOPGAVE
blz.
1. INLEIDING 3
5. DE BELICHTINGSTABEL 13 – 14
6. OPNAMETECHNIEKEN 15
7. BITEWING-OPNAMEN 21 – 22
8. DE RÖNTGENSTATUS 23 - 24
9. STRALINGSHYGIËNE 26 - 27
11. PRACTICUMOPDRACHTEN 31
2
1. INLEIDING
3
2. DIGITALE SYSTEMEN
Directe systemen maken gebruik van een CCD (Charge Coupled Device) chip om de beeldgegevens te
verkrijgen. Een CCD zet het röntgenbeeld om in een elektronisch signaal dat naar de computer wordt
gestuurd. Bij sommige systemen zit er een scintilatielaag van röntgengevoelig materiaal op de
voorkant van de CCD. Dit laagje zet röntgenenergie om in lichtpulsjes; dit licht stimuleert de CCD-chip
weer. Een kenmerk van deze systemen is dat ze worden getriggerd door straling bij het maken van een
opname. Zij zijn niet gekoppeld aan de timer van het röntgenapparaat of aan een bepaald merk of type
röntgenapparaat. Veel CCD-systemen hebben tegenwoordig een automatische belichtingscorrectie
welke binnen bepaalde marges voor over- of onderbelichten corrigeert. Hierdoor wordt het aantal
beelden met een te hoog of laag contrast of onjuiste belichting gereduceerd.
Indirecte systemen
Een ander beeldvormende technologie is die van de Storage Phosphor Plates. Het wordt wel 'indirect'
genoemd omdat er een stralingsgevoelige plaatjes wordt gebruikt om tijdelijk het latente beeld op te
slaan. Deze 'image plate' bestaat uit een zogenaamd 'photostimulable phosphor'; het materiaal waar
dit plaatje van gemaakt is kan de stralingsenergie een tijd vasthouden. Als het plaatje wordt gescand
met een fijne laserbundel dan wordt de energie als licht uitgezonden. De hoeveelheid licht die zo op
elke plaats wordt gemeten met een fotosensor wordt vertaald in zwartingswaarden. Een voordeel van
de indirecte systemen is dat er geen koppeling met een röntgenapparaat bestaat waardoor het toestel
verschillende röntgenapparaten gelijktijdig kan bedienen.
De manier waarop de image plates in de mond worden geplaatst, de grootte ervan en het feit dat er
geen draad aan zit doet dit systeem het meest op conventionele röntgenfoto's lijken. Het
overschakelen van conventionele technieken naar digitale radiologie gaat het eenvoudigst met dit
soort systemen. Een verder voordeel is dat het systeem een zeer grote belichtingsspeelruimte heeft.
Het contrast en de zwarting van het beeld veranderd niet over een wijd bereik aan belichtingstijden
(tussen 10% en 200% van E-speed film belichtingstijden). Onder normale omstandigheden is het haast
onmogelijk om een opname over of onder te belichten omdat het systeem automatisch corrigeert voor
de belichting. Dit lijkt een groot voordeel maar houd ook het risico in dat er te lang wordt belicht
zonder dat dit wordt opgemerkt.
De ratio van pixels/mm is een indicatie van het oplossend vermogen die met zo'n systeem te bereiken
is. Als voor verschillende sensors het aantal pixels per mm verschillend is wordt het beeld met en
4
andere vergroting afgebeeld. Het gebrek aan standaardisatie is een complicerende factor bij de
uitwisseling van beelden afkomstig van verschillende merken systemen.
Extraorale opnamen
Digitale systemen zijn er niet alleen voor intra-orale opnamen, maar ook voor extra-orale systemen
(panoramische opnamen, cephalometrische opnamen). Ook hier zien we weer systemen die
gebaseerd zijn op CCD-technologie en op Storage PhosPphor Plate technologie. Sommige
fabrikanten maken sensoren die op bestaande panoramische toestellen kunnen worden
aangebracht, bij anderen is het sensor-syteem een geheel met het toestel.
Bij phosphorplate kan altijd gebruik gemaakt worden van bestaande apparatuur, omdat de
fosforplaten in de cassettes passen die voorheen voor film werden gebruikt (wel de
versterkingsschermen er uit halen).
In het algemeen geven CCD systemen een dosisreductie die tussen de 40 en 75% ligt ten opzicht van
E-speed film. SPP systemen kunnen een iets hogere reductie geven (tot 80%). Doordat meer recent
de gevoeliger F-speed film in gebruikt is (bv. Kodak Insight) zijn de verschillen tussen digitale
systemen en deze F-speed film vrij beperkt. Bij overstappen van F-speed film naar digitaal werken
kan niet meer van een duidelijke dosisreductie worden gesproken. Veel systemen hebben
tegenwoordig een automatische compensatie voor over- of onderbelichten. Daardoor is de exacte
reductie niet aan te geven, maar kan alleen de range worden gegeven waarbinnen goede opnamen
worden verkregen.Uit het onderzoek dat gedaan is naar de diagnostische waarde van digitale
systemen is gebleken dat de diagnostische informatie van sensorsystemen en conventionele films
vergelijkbaar is.
Doordat bij sensorsystemen het afgebeelde gebied kleiner is, is de kans op het maken van fouten,
eenvoudig gezegd het "mis-schieten", erg groot. Wanneer een patiënt twee of zelfs drie keer aan
straling blootgesteld moet worden, omdat de tandarts "mis-schiet", dan is er van een verminderde
blootstelling aan straling door sensorsystemen geen sprake. Deze moeilijkheid kan heel eenvoudig
opgelost worden door gebruik te maken van zogenaamde instelapparatuur (bij het gebruik van
conventionele films ook wel filmhouders genaamd). Door gebruik te maken van instelapparatuur kan
de kans op "mis-schieten" aanzienlijk verkleind worden.
Door gebruik te maken van deze instelapparatuur kan bovendien nog een verdere afname van de
blootstelling bewerkstelligd worden. Deze afname is niet specifiek voor sensorsystemen, maar kan
5
ook toegepast worden bij conventionele films. Het betreft hier niet een vermindering van de
blootstelling in de primaire bundel, maar een vermindering van de hoeveelheid verstrooide straling
waardoor het risico op het ontstaan van biologische effecten afneemt. Voor tandheelkundige, intra-
orale röntgenopnamen geldt namelijk dat het risico ongeveer evenredig afneemt met het oppervlak
van de röntgenbundel. Door nu gebruik te maken van instelapparatuur kan de röntgenbundel
beperkt worden tot de grootte van het gevoelige gebied van de sensor of wel tot de grootte van een
film. Dit kan ook bereikt worden met behulp van een extra diafragma aan het instelapparaat of door
diafragmering van de röntgenbundel door middel van een speciale tubus. Een voorbeeld van een
dergelijke tubus is de rechthoekig tubus met een veldgrootte van 3,5 cm x 4,5 cm (16 cm2) ten
opzichte van een rond veld met een diameter van 6 cm (28 cm2). Wanneer gebruik gemaakt wordt
van een dergelijke rechthoekige tubus, dan kan het risico door blootstelling aan straling gereduceerd
worden met meer dan 40% (zie afb.1).
De vermindering van het risico door diafragmering van de röntgenbundel ligt in dezelfde orde van
grootte als de vermindering van de blootstelling aan straling door gebruik te maken van sensor-
systemen. Wanneer nu gebruik gemaakt wordt van sensor-systemen in combinatie met
diafragmering van de röntgenbundel dan is de vermindering van het risico door blootstelling aan
straling enorm.
In Nederland wordt het gebruik van een rechthoekig veld als de norm beschouwd en wordt een rond
veld ten zeerste ontraden.
Tot slot
Welke belichtingstijd moet worden gebruikt bij digitale systemen is niet altijd direct aan te geven. De
automatische correctie van zwarting en contrast compenseert voor over- en onderbelichten. CCD-
systemen geven artefacten wanneer er zwaar wordt overbelicht. Alle systemen gaan meer ruis te
zien geven bij onderbelichting. Dit behoeft geen probleem te zijn als de diagnostische vraagstelling
geen betrekking heeft op kleine details. Het is het beste in de praktijk om stapsgewijs de
belichtingstijd te verminderen, tot zichtbaar kwaliteitsverlies gaat optreden. Men weet dan zeker dat
er niet ongewild wordt overbelicht. Op ACTA is voor elk systeem reeds de optimale belichtingstijd
bepaald en in een belichtingstabel vastgelegd. Hierover verderop meer.
6
Afb 1. Met een rechthoekige tubus wordt het risico door blootstelling aan straling gereduceerd met
meer dan 40%.
7
3. ALGEMENE RICHTLIJNEN TIJDENS PRACTICUM EN STAGE
De hygiëne
- In alle gevallen dient gewerkt te worden volgens de ACTA hygiëneprotocollen.
- Als een patiënt in de stoel plaatsneemt, mag uit niets blijken dat daar reeds eerder een
patiënt gefotografeerd werd. De patiënt wordt van een servetje voorzien.
- Indien in de mond van de patiënt gemanipuleerd wordt, moet zo mogelijk iemand
anders de schakelaar van het röntgenapparaat bedienen.
- Nadat de patiënt de ruimte heeft verlaten dient de sets met gebruikte instelapparatuur
in de daarvoor bestemde gele sterilisatiebak te worden geplaatst.
- Alle apparatuur, alsmede de stoel dienen meteen te worden schoongemaakt .
- Uit niets mag blijken dat er zojuist foto’s bij een patiënt zijn gemaakt.
- Neem de hoofdsteun, het röntgenapparaat, de knop van de timer, en eventuele andere
oppervlakken welke met speeksel van de patiënt in aanraking zijn gekomen, af met
alcohol.
- Verwijder de beschermhoes van de CCD-sensor en neem de sensor af met een vochtige
tissue met alcohol.
- Plaats de gebruikte sets met instelapparatuur in de daarvoor bestemde bak.
8
4. INSTRUCTIE VOOR HET VERVAARDIGEN VAN OPNAMEN
A. Voorbereidingen
9
8) Indien een fosforplaatje wordt gebruikt:
- Plaats het instelapparaat in de mond van de patiënt zoals dat is geïnstrueerd op het
practicum. Buig de fosforplaatjes niet.
- Belicht de opname.
- De fosforplaatjes worden na het belichten in de lichtdichte zwarte bakjes
verzameld. Open het hoesje volledig, schuif/duw het plaatje uit het zakje en laat het
in het zwarte opvangbakje vallen.
Indien de CCD-sensor wordt gebruikt:
- Roep in axiUm de juiste patient op.
- Start Emago vanuit axiUm
- Klik in Emago op het icoon met het röntgenapparaatje
- Wacht tot het signaal (groen) dat de sensor gereed is voor de opname
- Plaats het instelapparaat in de mond van de patiënt
- Maak de opname
- Wacht tot de röntgenfoto op het scherm verschijnt.
9) Herhaal deze stappen voor eventuele volgende opnamen.
10
C. Het schoonmaken van de röntgenkamer/röntgenbox
1) Ga naar axiUm:
a. Roep de juiste patient op
b. Start Emago
c. Klik in Emago op het icoon met het röntgenapparaatje.
2) Neem het fosforplaatje uit het lichtdichte bakje en plaats het direct in de transportcassette
zoals op het practicum gedemonstreerd. De plaatjes zijn gevoelig voor omgevingslicht. De
plaatjes moeten dus direct in de scanner. De plaatjes zijn KOSTBAAR. Wees er dus
voorzichtig mee en retourneer alle plaatjes DIRECT na gebruik in de houder.
3) Plaats het fosforplaatje met de lichtblauwe zijde naar beneden in de transportcassette en
klik het grijze gedeelte dicht, zie afbeelding.
11
4) Plaats de transportcassette met (zwarte) houder boven de invoeropening in de scanner en
duw het grijze gedeelte van de transportcassette naar beneden. Het scanproces start nu
automatisch.
5) Plaats de uitgelezen imaging plates weer in de houder (ze zijn weer klaar voor nieuw
gebruik).
12
5. De belichtingstabel
De vorming van het beeld op de röntgenfoto berust op de absorptie van straling in structuren, welke
tussen röntgenapparaat en film/sensor liggen (bot, elementen, spieren en weke delen). De absorptie
hangt af van de samenstelling van deze structuren (forse bouw, tengere bouw van de patiënt). De
straling die niet geabsorbeerd wordt, dringt door het weefsel heen en bereikt de film/sensor. Omdat
de overliggende structuren niet overal even dik zijn, en niet overal dezelfde samenstelling hebben,
worden de foto’s niet overal even donker: er ontstaat een beeld.
De genoemde structuren zijn bij een zelfde patiënt niet overal even dik. Ter plaatse van de
onderincisieven is het bot minder massief dan in het molaargebied. Bij de belichting moet hier
rekening mee gehouden worden, anders zullen sommige foto’s teveel, andere te weinig straling
ontvangen. Ook is het vanzelfsprekend dat b.v. voor kinderen met een kleinere dosis kan worden
volstaan vergeleken met volwassen patiënten.
Wanneer men de belichtingstijd kent van één goede opname zijn de andere belichtingstijden bij
benadering te berekenen, door omrekening met de vermelde factoren. In deze belichtingtabel zijn
van links naar rechts genoemd de opnamen van incisieven, van cuspidaten, van premolaren en van
molaren, en van bitewings. Verticaal is onderscheid gemaakt tussen onder- en bovenkaak en is het
type patiënt aangegeven
Het is mogelijk dat tengevolge van afronden bij de berekening nog een nacorrectie nodig is.
De variatie van belichtingstijd, welke uit bovengenoemde belichtingstabel blijkt, kan op een aantal
manieren tot stand gebracht worden.
13
3. Wijziging kilovoltage (kV)
Ook door wijziging van het kilovoltage is de belichting te beïnvloeden. Het kilovoltage is een maat
voor de spanning tussen anode en kathode van de röntgenbuis. Een hoger kV betekent een hogere
spanning. De snelheid van de electronen in de buis neemt toe bij hogere spanning. Ze botsen dus
ook met hogere snelheid op de anode. Bij vergroting van de snelheid van de botsende electronen
verandert de aard van de uitgezonden straling zodanig, dat deze een groter doordringingsvermogen
heeft. Bovendien neemt de hoeveelheid straling toe.
Een kleiner deel zal blijven steken in het weefsel, een groter deel bereikt de film. Bij verhoging van
het kV neemt de zwarting van de film toe.
Door wijziging van het kV wordt ook het contrast van de foto gewijzigd.
VOORBEELD BELICHTINGSTABEL
Toestel: Siemens
Melkgebit 0.08 0.06 0.08 Locatie DC
Buissp./st Ruimte
room 2.27 1-3
FFD 60 kV DC;
Sensor 7 mA
Maxilla
Wisseldentitie Scanner 25 cm
0.12 0.10 0.12 0.20 Digora
Edentaat
blauw
Digora
FMX
I C P M P M
Wisseldentitie
0.08 0.10 0.10 0.12 0.12 0.16
Edentaat
14
6. Opnametechnieken
Bij het maken van een röntgenopname dient de opname aan een aantal gestelde eisen te voldoen.
Deze eisen zijn behalve de zwarting en het contrast van de foto ook dat de van belang zijnde
structuren goed op de foto staan. Om de hiervoor gewenste richting van de stralenbundel te
bepalen gebruiken we een tweetal methoden:
- Rechthoektechniek
- Bissectriceregeltechniek
6.1 De rechthoektechniek
Deze methode gaat uit van de meest ideale opstelling van röntgenapparaat, element en film ten
opzichte van elkaar, n.l.:
a. een bundel evenwijdige stralen.
b. de as van de bundel loodrecht op de as van het element.
c. de as van de bundel loodrecht op de film.
ad. a. In de praktijk wordt hiertoe het röntgenapparaat op grote afstand geplaatst; de focus-
objectafstand moet minstens 30 cm bedragen. Hierdoor zal de stralenbundel ter plaatse van
het object weinig divergeren.
ad b. De bundel wordt zoveel mogelijk loodrecht op het element ingesteld. De vorm van het
palatum (of een andere anatomische belemmering) bepaalt hoe sterk de bundel van de
meest ideale richting af moet wijken.
ad c. De film wordt achter het object loodrecht op de bundel geplaatst.
De instelling wordt uitgevoerd met behulp van instelapparaten die de film in de mond fixeren en
automatisch de meest gunstige verticale instelling aangeven.
De tubus van het röntgenapparaat wordt recht voor het rechthoekige kader geplaatst zonder er
contact mee te maken.
Bij de praktische uitvoering moet nog op de volgende punten gelet worden:
1. Het beetvlak van het bijtblok moet in contact zijn met de incisale randen of occlusale vlakken
van de te fotograferen elementen.
2. De bovenrand van de beeldplaat/sensor moet in contact zijn met het palatum.
15
3. Het apparaat moet zodanig geplaatst worden dat de verticale instelling zo klein mogelijk is. De
beeldplaat/sensor behoeft niet zo dicht mogelijk bij het element geplaatst te worden.
4. Tussen het apparaat en de antagonisten eventueel een wattenrol plaatsen.
Onderfront Onderpremolaar/molaar
16
6.2 De bissectriceregel techniek
17
De straal door de apex van het element moet loodrecht op de bissectrice van de hoek tussen element
en beeldplaat staan). (Afb. 1)
Tevens moet de as van de bundel door het midden van de beeldplaat lopen. Is de verticale instelling
te groot dan worden de elementen verkort weergegeven. Is de verticale instelling te klein te vlak)
dan worden de elementen te lang op de foto afgebeeld. (Afb. 2-3)
Is de horizontale instelling te groot of te klein dan ontstaat een overlapping van de kronen (en
wortels); maken de beeldplaat en het element een hoek met elkaar dan staan de geprojecteerde
elementen tevens scheef.
De lokalisatie van het focus in de ruimte (centrering). Bij de praktische uitvoering wordt deze
lokalisatie bepaald door ervoor te zorgen dat:
1. de as van de bundel röntgenstralen door het midden van de film loopt. (De diameter van de
bundel is ter plaatse van de film slechts weinig groter dan de diagonaal van de film). Wordt deze
niet goed op het midden van de film gericht dan blijft een gedeelte van de beedlplaat onbelicht,
resulterend in een afbeelding van de cirkelvormige omtrek van de bundel (cone-cutting).
2. de afstand van het focus tot het object steeds hetzelfde is. Dit is te bereiken door de tubus bijna
tegen de huid van de patiënt te laten rusten.
18
Samenvatting:
Bij het maken van een opname moet achtereenvolgens op de volgende 7 punten gelet worden:
Patiënt: 1. Betreffende kauwvlak horizontaal.
2. Mediaanvlak verticaal.
Film: 3. Plaatsing naar het te fotograferen object.
Rö-app.: 4. Verticale instelling.
5. Horizontale instelling.
6. Bundel richten op het midden van de beeldplaat.
7. Tubus bijna in contact met de patiënt.
19
Afb. 2 Stralenbundel te vlak ingeschoten. Afb.3. Stralenbundel te steil ingeschoten
Het element wordt verlengd afgebeeld Het element wordt verkort afgebeeld.
rechthoektechniek biss.regeltechniek
20
7. Bitewing-opnamen
Afhankelijk van het aantal elementen worden aan beide zijden bij volwassenen twee opnamen
gemaakt.
21
Afb.1 Bijtvlak in het midden van de film Afb. 2 De verticale instelling zonder
instelapparaat
22
8. De röntgenstatus
Met één of meer van de eerder beschreven technieken kan een reeks röntgenfoto’s worden
vervaardigd die een overzicht geeft van de toestand van het gebit en aangrenzende gebieden. Dit
wordt een röntgenstatus genoemd.
Volwassenen:
zijdelingse delen: 2 stuks per kwadrant, formaat 2
2 bitewings per gebitshelft, formaat 2
front: 2 stuks per kwadrant, formaat 1
Totaal 20 opnamen
Om een verantwoorde interpretatie mogelijk te maken zijn foto’s van een goede kwaliteit
noodzakelijk. De volgende punten zijn bij het beoordelen van de kwaliteit van belang:
1. Zwarting: de foto mag niet te donker of te licht zijn (een vrij subjectief criterium)
2. Contrast: de foto moet voldoende contrast vertonen om structuren te kunnen
onderscheiden.
3. Elementen: de elementen moeten geheel afgebeeld zijn, dus:
a. Coronaire deel op de foto
b. Apicale deel op de foto, met nog 5 mm extra rondom de apex
4. Approximaal: zo min mogelijk overlapping van de approximale vlakken
5. Vertekening: instelling zodanig, dat de ongelijkmatige vergroting van de elementen minimaal
is
6. Vergroting: instelling zodanig, dat de vergroting van de elementen minimaal is
7. Bitewing: projectie van het kauwvlak van onder- en bovenkaak op de foto moet horizontaal
lopen en de interdigatie van de premolaren en de molaren in onder- en bovenkaak moet
minimaal zijn.
23
24
8.1 ANATOMIE VAN BOVEN- EN ONDERKAAK
1. Spina mentalis met foramen linguale 2. Protuberantia mentalis 3. Foramen mentale 4. Canalis mandibularis 5. Voedingskanalen 6. Corticalis van de onderrand van de
mandibula 7. Linea mylohyoidea 8. Linea obliqua 9. Sutura intermaxillaris 10. Spina nasalis anterior 11. Begrenzing van de apertura piriformis 12. Foramen incisivum 13. Uitgang
van de canalis incisivus in de neusholte 14. Canalis incisivus 15. Neusseptum 16. Concha nasalis inferior 17. Begrenzing van de neusholte 18. Begrenzing van de sinus maxillaris
19. Aanhechting van de jukboog 20. Onderrand van de jukboog 21. Bovenrand van de jukboog 22. Arteria alveolaris superior posterior 23. Processus coronoideus van de
mandibula 24. Hamulus 25. Lamina lateralis van het pterygoid 26. Sutura zygomatico-maxillaris 27. Orbita 28. Sutura zygomatico-temporalis 29. Arteria alveolaris superior
anterior 30. Weke delen in de neusholte 31. Omslagplooi 32. Omtrek weke delen neus 33. Neusopening 34. Bovenlip 35. Onderlip 36. Wang 37. Fossa submandibularis 38.
Tuber maxillare
25
9. Stralingshygiëne
26
3. Indien veel opnamen of een kleine ruimte dan dient de operateur achter een afschermende
wand plaats te nemen.
Een stralingshygiënische maatregel van belang is een goede opnametechniek die zorgvuldig moet
worden toegepast, gepaard gaande met een optimale scanprocedure..
In de Master fase van het curriculum wordt uitgebreid ingegaan op veiligheid en inrichting van de
praktijk. Een en ander is van belang om naast het Tandartsdiploma ook de vereiste verklaring van
“Stralingsdeskundige Niveau 5AM” uitgereikt te gangkrijgen.
27
10. Diagnostisch verslag
Om de diagnostische informatie van een röntgenfoto op een gestructureerde manier vast te leggen
zijn verschillende hulpmiddelen ontwikkeld. Een methode zoals die wordt toegepast tijdens de
radiologiepractica is het tekenen van de anatomische en pathologische structuren op een formulier
en de tekening voorzien van een legenda. Om praktische redenen is deze methode in de
tandartspraktijk weinig van toepassing. De tandarts/mondhygiënist voorzien van een checklist
‘dwingt’ hen ertoe aandacht te schenken aan specifieke radiografisch zichtbare structuren. Het is
bewezen dat deze methode de diagnostiek verbetert. Het is dus noodzakelijk dat er, op welke wijze
dan ook, een notitie wordt gemaakt van de op de röntgenfoto geconstateerde afwijkingen van het
normale beeld en ook van het normale beeld indien dit de interpretatie van de röntgenfoto
beïnvloedt.
Het practicum heeft o.a. tot doel dat de student de diagnostiek op intra-orale röntgenfoto’s beheerst
en het geconstateerde gestructureerd kan noteren. Het gaat daarbij om de normale anatomie en om
caries-, parodontale en periapicale diagnostiek(voor mondhygiënisten ligt de nadruk op normale
anatomie en parodontale diagnostiek). In latere studiejaren wordt dit proces verder uitgediept en
uitgebreid. Dat neemt echter niet weg dat, indien onduidelijke pathologie wordt waargenomen
hiervan een notitie moet worden gemaakt. Om de beschrijving van die pathologie te ondersteunen is
aan het eind van deze uitleg een schema weergegeven waarmee stapsgewijs een omschrijving kan
worden gemaakt van het geconstateerde.
Om een röntgenfoto systematisch te beoordelen is het verstandig volgens een bepaald patroon aan
de slag te gaan. Hierbij wordt elk tandheelkundig deelgebied afzonderlijk beoordeeld. Deze
gestructureerde werkwijze verkleint de kans op het missen van een diagnose. Door alle
waargenomen afwijkingen op te schrijven ontstaat een duidelijk overzicht van alle informatie die in
het röntgenbeeld aanwezig is. Op deze wijze kan zowel een enkele röntgenfoto als een serie foto’s of
status totalis worden beschreven. Bij de beschrijving van foto’s wordt altijd gerelateerd aan zichtbare
structuren op de foto’s zoals elementen en anatomische kenmerken en niet aan volgnummers van
foto’s of andere niet-röntgenbeeld-gerelateerde kenmerken. Zo wordt ook voorkomen dat bij een
serie foto’s of een status iedere foto afzonderlijk wordt beschreven. Door overlap van foto’s in een
status zou een afwijking meerdere keren genoemd moeten worden, wat de overzichtelijkheid van
het verslag niet ten goede komt. De overzichtelijkheid van het verslag van een serie bitewings of van
een status wordt bovendien sterk verbeterd als een vast volgorde van het noemen van elementen
28
wordt aangehouden. De meest voor de hand liggende volgorde is beginnen in het eerste kwadrant,
vervolgens het tweede en derde kwadrant en als laatste het vierde kwadrant.
Een voorbeeld van een verslagformulier is hieronder weergegeven. Tijdens het practicum wordt
naast het tekenen van anatomische structuren gevraagd het formulier in te vullen. Dit wordt dan met
de docent besproken en indien het een klinische patiënt betreft wordt een kort verslag (‘note’) in het
patiëntenadministratie programma gemaakt. Als na het practicum de student zelf foto’s maakt van
zijn/haar patiënt(e) worden de geconstateerde afwijkingen eveneens in het patiëntenadministratie
programma genoteerd.
29
Diagnostisch verslag:
Patiëntnummer:
Patiëntnaam:
Geboortedatum:
Relevante anamnestische informatie:
Datum opname(n):
Diagnostisch verslag:
Afwezige elementen:
Wortelresten:
Caries:
Parodontaal botverlies:
Periapicale afwijkingen
Opmerkingen t.a.v. restauraties:
Overige pathologie (omschrijf):
De omschrijving van de overige pathologie kan geschieden aan de hand van de hieronder genoemde
kenmerken (tenzij op basis van eigen kennis een differentiële diagnose kan worden opgesteld, dan
heeft dat de voorkeur
Locatie: Vorm:
Maxilla Rond
Mandibula Ovaal
Maxilla en mandibula Druppelvormig
Onbepaald
Symmetrie: N.v.t.
Rechts
Links Radiodensiteit:
Rechts en links Radiolucent
Mediaanlijn Gemengd (lucent/opaque)
Radio-opaque
Gebied:
Incisief Afmeting (grootste):
Cuspidaat < 1 cm.
Premolaar 1 – 2 cm.
Molaar 2 – 5 cm.
Sinus > 5 cm
30
31