Professional Documents
Culture Documents
WOORDENSCHATdeschool 230331 080221
WOORDENSCHATdeschool 230331 080221
WOORDENSCHAT – DE SCHOOL,
BEREID JE TOEKOMST VOOR
29 – HOUD JE VAN WISKUNDE?
oefenen exercer
ontspannend relaxant
overbrengen (bracht over, overgebracht) transférer, transmettre
reden la raison, le motif
richting l’orientation
saai ennuyeux, monotone
slim intelligent
stap le pas
stelling l’affirmation, la thèse
taal la langue
theoretisch théorique
toch quand même
uitspraak les propos
vaak souvent
vak (het) la branche, le cours
verder studeren continuer à étudier
vergelijken (vergeleek, vergeleken) comparer
wiskunde les mathématiques
wiskundeknobbel la bosse des maths
aanpak l’approche
advertentie l’annonce publicitaire
afhangen van (hing af, afgehangen) dépendre de
bedoelen vouloir dire
begeleiden encadrer, guider
beperkt limité
bestemming la destination
betalen payer
bieden (bood, geboden) offrir
bijles la leçon particulière
bod (het) – aan bod komen (kwam, gekomen) être abordé
bovendien de plus
brood (het) – brood aan de winkel du pain sur la planche
docent le professeur
echt vraiment
eigenlijk en fait
examen (het) l’examen
focus – de focus ligt op ... l’accent est mis sur...
formule la formule
gemeente la commune
groep le groupe
humaniora les humanités
inhouden (hield in, ingehouden) impliquer
inkijken (keek in, ingekeken) consulter
inlichting le renseignement
inschrijven (schreef in, ingeschreven) – zich inschrijven s’inscrire
intensief intensif
kamp le camp
keuze le choix
kiezen (koos, gekozen) choisir
kloppen – dat klopt. c’est exact.
kosten couter
krant le journal
lang long
leerkracht l’enseignant
maaltijd le repas
meteen directement
neerkomen op (kwam neer, neergekomen) revenir à
nietwaar? n’est-ce pas ?
niveau (het) le niveau
onderdompelen submerger, immerger, plonger
online en ligne
onmiddellijk directement
ontgoocheld déçu
opleiding la formation
opleveren fournir
organiseren organiser
plaats la place
programma (het) le programme
punt (het) le point
registreren s’inscrire
resultaat (het) le résultat
slagen réussir
slechts seulement
spreekvaardigheid la compétence orale
taal la langue
taalles le cours de langue
taalniveau (het) le niveau de langue
taalstage le stage de langue
tarief (het) le tarif
terugvinden (vond terug, teruggevonden) retrouver
tijd – op korte tijd en peu de temps
tijdinvestering l’investissement en temps
toegeven (gaf toe, toegegeven) admettre
uiteraard évidemment
uitzending le programme
vaardigheid la compétence
verband (het) – in verband met en ce qui concerne
verbeteren améliorer
verblijf (het) le séjour
verschillende différents, plusieurs
vlaams flamand
vol plein
volgen suivre
volstaan (volstond, volstaan) suffire
waarschijnlijk probablement
website le site internet
zeker weten très certainement
zelfs même
zit la session
zomervakantie les vacances d’été
zorgen voor veiller à
aanwakkeren stimuler
breed large
charismatisch charismatique
contact (het) le contact
daardoor de ce fait
dankbaar reconnaissant
dankzij grâce à
das la cravate
docent le professeur
donker foncé
dragen (droeg, gedragen) porter
echt vraiment
entertainer celui qui met l’ambiance, l’amuseur
enthousiasme (het) l’enthousiasme
eruitzien (zag eruit, eruitgezien) avoir l’air
figuur le personnage, la personalité connue
gekleed habillé
gemak (het) – zich op zijn gemak voelen se sentir à l’aise
geschiedenis l’histoire
gevoel (het) – gevoel voor humor le sens de l’humour
goed gebouwd zijn avoir une forte carrure
haarkleur la couleur de cheveux
het hebben (had, gehad) over parler de
inspireren inspirer
kaalheid la calvitie
kern le noyau, le coeur
kiezen voor (koos, gekozen) choisir pour
kin le menton
kort court
last krijgen van (kreeg, gekregen) souffrir de
leraar le professeur
levend vivant
liefde voor l’amour pour
lijken op (leek, geleken) ressembler à
links gezind zijn avoir des idées de gauche
litteken (het) la cicatrice
mee zijn met zijn tijd vivre avec son temps, évoluer
nieuwsgierigheid la curiosiité
onderwijs (het) l’enseignement
ongelofelijk incroyable
onvermoeibaar infatigable
opsteken (stak op, opgestoken) – iets opsteken van een les apprendre quelque chose d’une leçon
opvallen (viel op, opgevallen) – dat valt mij op. cela me surprend.
pak (het) le costume
passen bij se prêter à, être assorti à
pensioen (het) – met pensioen zijn être à la retraite
poetsen cirer
prettig agréable
regelmatig régulièrement
reus – een reus van een vent un type énorme
schouder l’épaule
sfeer l’ambiance
snor la moustache
stem la voix
streng sévère
te werk gaan (ging, gegaan) aborder, s’y prendre
vak (het) la discipline, la branche, la matière
vakkennis le savoir-faire, l’expertise
verhaal (het) l’histoire
verteller la personne qui raconte
zacht doux
34 – LERAAR IN DE FOUT
opleggen imposer
oppakken – iemand oppakken arrêter quelqu’un
overkomen (overkwam, overkomen) – dat is mij arriver, se produire, cela m’est arrivé.
overkomen
parket (het) le parquet
pijn la peine, la douleur
plegen commettre
praktijkleraar le professeur de pratique professionnelle
probatieopschorting la suspension de probation
psychiatrisch psychiatrique
rechtbank le tribunal
rechter le juge
schadevergoeding les dommages et intérêts
schoolbestuur (het) la direction de l’école
schorsen suspendre, renvoyer
schouder l’épaule
slachtoffer (het) la victime
stap – op stap gaan (ging, gegaan) sortir
straf la peine
strafbaar punissable
streng sévère
tijdens pendant
toegeven (gaf toe, toegegeven) admettre
toekennen accorder
totaal (het) – in totaal en tout
trekken (trok, getrokken) – naar de politie trekken aller à la police
uitbarsten – in tranen uitbarsten fondre en larmes
uiteindelijk finalement
uitspraak la décision, l’arrêt
verdenking la suspicion
verder ultérieur, suivant
verhaal (het) l’histoire (que l’on raconte)
verhoor (het) l’audition, l’interrogatoire
verklaring la déclaration, la déposition
verlenen – de gunst verlenen accorder une faveur, faire une fleur
verschijnen (verscheen, verschenen) – voor de rechtbank passer au tribunal
verschijnen
vervolgen poursuivre
vinden (vond, gevonden) – zich vinden in iets se montrer satisfait de
voldoende suffisant
voorleiden inculper, mettre en accusation
voorwaarde la condition
voorwaardelijk – een voorwaardelijke straf la peine avec sursis
vrijlaten (liet vrij, vrijgelaten) libérer
zaak l’affaire
zeggen – naar eigen zeggen selon ses dires
zitting la séance
acceptabel acceptable
pas tout récemment
afgestudeerd diplômé
afvragen (vroeg af, afgevraagd) – zich afvragen se demander
allemaal tous
anders autrement
au pair au pair
avontuur (het) l’aventure
bachelordiploma (het) le diplôme de bachelier
beleven faire l’expérience de, vivre
beseffen se rendre compte, réaliser
beslissen décider
bijna presque
blijkbaar apparemment
deel (het) – deel uitmaken van faire partie de
duitser l’allemand
enig unique
enkel – geen enkel(e) aucun(e)
enorm veel énormément de
erg grave
ervaring l’expérience
examen (het) l’examen
falen échouer, rater
gat (het) – in een zwart gat vallen (viel, gevallen) tomber dans un trou noir
gemiddeld moyen
genoeg assez
gewoon simplement
gezin (het) la famille
godsnaam – in godsnaam bon sang, pour l’amour de dieu
groots grandiose, magnifique
halsvoverkop précipitamment
hand – iets in handen hebben avoir quelque chose en mains, prendre le contrôle de
quelque chose
haten détester
herexamen (het) l’examen de rattrapage
horen entendre
idee (de/het) l’idée
inzicht (het) la compréhension, le point de vue
jaar (het) – volgend jaar l’année prochaine
jaloers op jaloux de
journalistiek le journalisme
kant – alle kanten uit kunnen pouvoir aller dans toutes les directions
kiezen (koos, gekozen) choisir
36 – NIET AKKOORD
algemeen général
arbeidsmarkt le marché du travail
bankwereld le monde bancaire
bepalen déterminer
bereiken atteindre
beslissing la décision
besluiten (besloot, besloten) décider
betalen payer
bezighouden (hield bezig, beziggehouden) – zich s’occuper de
bezighouden met
bijscholen se perfectionner
breed large
diploma (het) le diplôme
doel (het) le but
dom bête
eindelijk enfin, finalement
enkel – geen enkel aucun
geraken – aan een job geraken obtenir un job
geruststellen soulager, rassurer
hopen espérer
idee (de/het) l’idée
interesse le centre d’intérêt
kennis la connaissance
kiezen (koos, gekozen) choisir
kwaad fâché
leeftijd l’âge
leven (het) la vie
lijn la ligne
nergens nulle part
neus – zijn neus in andermans zaken steken se meler des affaires des autres
nutteloos inutile
onnozelaar imbécile
opleggen imposer
opleiding la formation
opzoeken (zocht op, opgezocht) rechercher
oud ancien
overal partout
overtuigd convaincu
pak (het) – een pak geld un grosse somme d’argent
passie la passion
plan (het) – zijn plan trekken tirer son plan
richting l’orientation
rijp mature
aanwezig présent
afleggen parcourir
afwisseling la variété, l’alternance
alleen seul
allerlei toutes sortes de
avondles le cours du soir
babbel – een goede babbel hebben avoir de l’aisance en communication
band le lien
bedoeling le but
bedrijfswagen la voiture de société
behoefte le besoin
beroep (het) la profession
beroepskeuze le choix d’une profession
besluitvaardigheid la détermination, l’esprit de décision
beurs le salon
bezoeken (bezocht, bezocht) visiter
bijscholing le perfectionnement, le recyclage
bonus le bonus
brand bestrijden (bestreed, bestreden) lutter contre l’incendie
brandweerman le pompoier
charisma (het) le charisme
collega le collègue
commissie la commission
daarna ensuite
dienst le service
diploma (het) le diplôme
doelgericht de manière ciblée
doorgroeimogelijkheden les possibilités d’avancement, de promotion
doorzettingsvermogen (het) la persévérance
durf l’audace
eigen propre
energie l’énergie, le dynamisme
factuur la facture
gerecht (het) le plat
geschiktheid l’aptitude
gevaar (het) le danger
helpen (hielp, geholpen) aider
hoger onderwijs (het) l’enseignement supérieur
humaniora les humanités
indien si
informatiedag la journée d’information
inschatten évaluer