You are on page 1of 36

Opleiding bachelor in de toegepaste psychologie

Spreekt je zelfvertrouwen tegen je?

Een onderzoek naar zelfspraak en zelfvertrouwen bij


competitieve badmintonspelers.

Stijn De Schepper

Bachelorproef voorgedragen tot


het bekomen van het diploma
van Bachelor in de toegepaste
psychologie

Promotor: Karen Verniers

Copromotor: Didier Vercruysse

Academiejaar: 2014 - 2015


II
III

Voorwoord

Het zal niemand verbazen dat ik voor mijn bachelorproef een onderwerp in de
badmintonwereld heb gekozen. Aangezien ik al lang van mijn hobby een
passie heb gemaakt wou ik met dit werk een steentje proberen bijdragen in
het verder uitbouwen van de sportpsychologie binnen mijn sport. Ik hoop dat
dit een aanzet kan zijn tot een belangrijker aandeel van sportpsychologie en
mentale begeleiding bij competitieve badmintonspelers.

Ik wil mijn promotor Karen Verniers bedanken voor het opstarten van deze
bachelorproef maar ook vooral voor de inspirerende manier waarop zij het
keuzevak sportpsychologie doceerde en hierdoor mij heeft gepassioneerd. Ik
ga vast en zeker proberen zoveel mogelijk verder bij te leren en toe te passen
in dit domein van de psychologie. Verder wil ik Didier Vercruysse bedanken
als copromotor, ook verliep het proces niet altijd even vlot, toch kon ik altijd
bij hem terecht voor feedback. Tot slot bedank ik Evelien Tijtgat om mij op
het juiste spoor te zetten om al het schrijfwerk op te starten.
IV

Samenvatting

Inleiding: Eerder onderzoek gaf zowel positieve, negatieve als geen


verbanden tussen zelfspraak en prestatie. Beschrijvend onderzoek naar
zelfspraak bracht opdelingen in motiverende en instructieve zelfspraak, en
positieve en negatieve zelfspraak. Uit onderzoek in verschillende sporten
bleek reeds dat zelfspraak een positieve invloed kan hebben op
zelfvertrouwen. Huidig onderzoek wil nagaan of er bij competitieve
badmintonspelers een verband is tussen zelfspraak en zelfvertrouwen.

Methode: 46 deelnemers, waarvan 12 vrouwelijke en 34 mannelijke, met een


leeftijd tussen de 15 en 54 (M = 26.28, SD = 8.88) vulden op twee
trainingsavonden en een tornooi een vragenlijst in bestaande uit Nederlandse
vertalingen van de Self-Talk Questionnaire (STQ), de Automatic Self-Talk
Questionnaire for Sports (ASTQS) en de State Sport-Confidence Inventory
(SSCI).

Resultaten: Uit de resultaten bleek dat er enkel van het gebruik van positieve
zelfspraak een positieve impact waar te nemen was op het zelfvertrouwen. Er
werd geen verband gevonden tussen zelfvertrouwen en het gebruik van
zelfspraak, noch tussen motiverende zelfspraak en zelfvertrouwen. Er werd
door de deelnemers meer gebruikt gemaakt van motiverende dan
instructieve, en positieve dan negatieve zelfspraak. Er werden geen
verschillen gevonden tussen beide geslachten.

Discussie: In overeenstemming met eerder onderzoek was er een verband


tussen positieve zelfspraak en zelfvertrouwen vast te stellen. Verder
onderzoek naar het gebruik (hardop/innerlijk) en effect van zelfspraak wordt
aangeraden. Ook de manier waarop atleten reageren op hun eigen zelfspraak
verdient verder onderzoek. Mogelijk speelt deze reactie een even grote of
grotere rol op het zelfvertrouwen dan de zelfspraak op zich.
V

Inhoudsopgave

Voorwoord III

Samenvatting IV

Inhoudstafel V

Lijst van figuren en tabellen VI

1. Inleiding 1

2. Methode 5

3. Resultaten 7

3.1 Betrouwbaarheid 7

3.2 Algemene gegevens 7

3.3 Zelfspraak en zelfvertrouwen 9

3.4 Zelfspraak 11

4. Discussie 14

Literatuurlijst 17

Bijlagen 20
VI

Lijst van figuren en tabellen

Lijst van figuren

Figuur 1: Gebruik zelfspraak hardop 8

Figuur 2: Gebruik zelfspraak innerlijk 8

Figuur 3: Scatter plot zelfspraak hardop en zelfvertrouwen 9

Figuur 4: Scatter plot zelfspraak innerlijk en zelfvertrouwen 9

Figuur 5: Scatter plot motiverende zelfspraak en zelfvertrouwen 11

Lijst van tabellen

Tabel 1: Beschrijvende analyse algemene gegevens 7

Tabel 2: Multipele regressie zelfvertrouwen 9

Tabel 3: Pearson correlatie zelfvertrouwen en zelfspraak hardop 10

Tabel 4: Pearson correlatie zelfvertrouwen en zelfspraak innerlijk 10

Tabel 5: Pearson correlatie motiverende zelfspraak en zelfvertrouwen 11

Tabel 6: Paired samples t-test zelfspraak 11

Tabel 7: Independent samples t-test zelfspraak mannen en vrouwen 12


1

1. Inleiding

Wat mensen tegen zichzelf zeggen heeft een invloed op hun gedrag (Ellis,
1976). Deze zelfspraak wordt door Hackfort en Schwenkmezger (1993)
gedefinieerd als een dialoog waarin de persoon gevoelens en waarnemingen
interpreteert, evaluaties en geloof reguleert en verandert, en zichzelf
instructies en bevestiging geeft. Onderzoek naar de effecten van het gebruik
van zelfspraak in sport heeft verschillende resultaten opgeleverd. Dagrou,
Gauvin, en Halliwel (1991) vonden bewijs voor een betere prestatie door het
gebruik van positieve zelfspraak. Dit in tegenstelling tot onderzoek waaruit
bleek dat negatieve zelfspraak een prestatieverbetering teweeg bracht
(Highlen & Bennett, 1983). Later vonden Dagrou, Gauvin, en Halliwel (1992)
echter dat er geen verbetering in de prestatie te merken was, noch bij het
gebruik van positieve, noch bij negatieve zelfspraak.

Hardy, Gammage, en Hall (2001) deden beschrijvend onderzoek naar


zelfspraak en onderzochten waar, wanneer, waarom en met welke inhoud
(wat) sporters zelfspraak gebruikten. Hieruit bleek dat atleten zelfspraak het
meest frequent gebruikten terwijl ze aan sport deden, zowel voor als tijdens
trainingen en wedstrijden en dit in sportomgevingen (sporthallen,
sportvelden,…). Waarom atleten gebruik maken van zelfspraak werd
onderzocht d.m.v. een indeling die gehanteerd wordt bij een andere mentale
techniek in de sport namelijk imagery. Zo kwam een tweeledige opdeling
tussen enerzijds cognitieve zelfspraak (specifiek of algemeen) en anderzijds
motivationele zelfspraak (mastery, drive of arousal) tot stand. Cognitief
specifieke zelfspraak is de verzamelnaam voor alle zelfspraak die gaat over
het leren van skills en deze verder ontwikkelen. Zelfspraak over strategieën
en prestatieverbetering valt onder de noemer cognitief algemeen. Bij
motivationele zelfspraak vinden we een opdeling in drie subcategorieën terug.
Onder motivationele mastery valt de zelfspraak die gaat over beïnvloeding
van het vertrouwen, mentale voorbereiding en mentale vastberadenheid. De
drive functie behelst het reguleren van de drive en de inzet. De categorie
motivationeel arousal refereert naar relaxatie, psyching up en het controleren
van de arousal. Tot slot werd ook de inhoud van de zelfspraak bij atleten
onderzocht. Ten eerste is er een indeling in de aard van de zelfspraak: positief
of negatief, intern of extern. Uit hun onderzoek bleek dat sporters meer
2

gebruik maken van positieve zelfspraak dan negatieve. Ten tweede werd de
structuur van de zelfspraak opgedeeld in alleenstaande woorden (bv. adem),
zinnen (bv. kom op) en volzinnen (bv. Maak je geen zorgen over je fouten,
blijf je concentreren). In dit onderzoek werd het meeste gebruik gemaakt van
zinnen. Verder werd er een onderscheid gemaakt tussen de persoonsvorm
waarin de zelfspraak werd opgesteld. Er was een ongeveer gelijke verdeling
tussen het gebruik van de eerste persoon (bv. Ik kan het) en de tweede
persoon (bv. Je kan het). Tot slot werd een indeling gemaakt op basis van de
taak instructie die de atleten in de zelfspraak gebruikten. Zo kan er enerzijds
skill specifiek gebruik gemaakt worden van zelfspraak, dit gaat dan
voornamelijk over technische zaken (bv. Hou je hoofd recht). Anderzijds werd
zelfspraak ook in de algemene zin van de taak gebruikt (bv. Hou je sterk
gedurende heel de race).

Ook Theodorakis, Weinberg, Natsis, Douma, en Kazakas (2000) maakten dit


tweeledig onderscheid in zelfspraak. Uit hun onderzoek bleek dat de
instructieve of cognitieve zelfspraak wordt gebruikt om de focus en de
aandacht te behouden, en de atleet te richten op technische uitvoeringen. De
motiverende zelfspraak richt zich op het verhogen van het zelfvertrouwen,
het weerstaan aan of verlagen van angst, en zichzelf moed inspreken. In dit
onderzoek werd het verschil tussen deze twee vormen van zelfspraak
onderzocht bij vier verschillende taken, waaronder het uitvoeren van een
service bij badminton. Bij de uitvoering van deze technische taak bleek
instructieve zelfspraak een groter effect te hebben. Algemener werd
vastgesteld dat taken waar de atleet coördinatie, precisie en snelheid voor
nodig heeft meer baat hebben bij instructieve zelfspraak. Indien er meer
kracht en uithouding aan te pas komt is zowel instructieve als motiverende
zelfspraak effectief. Aangezien badminton een technische sport is met ook
veel nood aan kracht en uithouding wordt er in dit onderzoek op vlak van
zelfspraak geen duidelijk verschil verwacht in het gebruik van een van beide
vormen van zelfspraak.

Vealey (1986) beschreef zelfvertrouwen in sport als het geloof of de


hoeveelheid zekerheid die individuen bezitten in hun mogelijkheid om
succesvol te zijn in sport. Dit vertrouwen werd door haar verder opgesplitst in
trait en state zelfvertrouwen. Trait is het zelfvertrouwen dat de atleet meestal
bezit, state wordt omschreven als het zelfvertrouwen dat de atleet op een
bepaald moment bezit.
3

Hatzigeorgiadis, Zourbanos, Mpoumpaki, en Theodorakis (2009) toonden aan


dat motivationele zelfspraak een verhoging kan veroorzaken van het
zelfvertrouwen. De zelfspraak kan mogelijk de prestatie vergemakkelijken wat
leidt tot een verhoogd zelfvertrouwen. Zij deden hiervoor onderzoek bij
tennisspelers. Van Raalte, Brewer, Rivera, en Petipas (1994) onderzochten
zelfspraak bij jonge tennisspelers. Hieruit bleek dat positieve zelfspraak de
concentratie en motivatie verhoogde. Landin en Hebert (1999) ondervonden
dat het gebruik van zelfspraak bij de volley techniek van tennissers ervoor
zorgde dat ze zich zekerder voelden en beter hun aandacht konden richten.
Perkos, Theodorakis, en Chroni (2002) gaven een zelfspraak programma aan
jonge basketbalspelers wat ervoor zorgde dat hun dribbel- en pasprestaties
verhoogden. De deelnemers gaven ook hier aan dat hun concentratie en
zelfvertrouwen verhoogde door het gebruik van zelfspraak. Thelwell en
Greenlees (2003) deden een kleinschalige studie met vier atleten die een
triatlon taak kregen. Met het gebruik van zelfspraak verhoogde hun prestatie
en gaven de deelnemers aan dat hun motivatie, zelfvertrouwen en aandacht
verhoogden. Johnson, Hrycaiko, Johnson, en Hallas (2004) tot slot zagen dat
het zelfvertrouwen steeg bij vrouwelijke basketbalspelers na het gebruik van
een zelfspraakprogramma.

Naast onderzoek naar het gebruik, de functies en de effecten van zelfspraak


werd ook onderzoek gedaan naar de verschillen in het gebruik van zelfspraak
tussen atleten van verschillend geslacht of niveau (Hardy, Hall, & Hardy,
2004). Atleten uit verschillende sporten werd gevraagd een deel van de Self-
Talk Use Questionnaire (STUQ) in te vullen, ontwikkeld door Hardy et al.
(2005). Uit de resultaten bleek geen significant verschil in het gebruik van
zelfspraak tussen mannen en vrouwen. Atleten van een hoger sportniveau
maakten wel meer gebruik van zelfspraak dan atleten van een lager
sportniveau. In een later onderzoek door Hardy et al. (2005) waarbij werd
gevraagd de volledige STUQ in te vullen, bleek dat mannen meer gebruik
maken van zelfspraak hardop en negatieve zelfspraak en minder van
innerlijke zelfspraak dan vrouwen. Op vlak van geslacht was in dit onderzoek
geen significant verschil merkbaar. De onderzoekers gaven wel als bedenking
aan dat de operationalisering van de sportniveaus grof was gebeurd en dit
mogelijk de resultaten kon beïnvloed hebben.

Het mogelijke verband tussen het gebruik van zelfspraak en zelfvertrouwen in


verschillende sporten is reeds onderzocht, maar voor zover geweten nog niet
4

in badminton. Dit onderzoek wil daarom een eerste stap zetten in het
onderzoeken van een mogelijk verband tussen het gebruik van zelfspraak en
het zelfvertrouwen bij competitieve badmintonspelers.

De volgende hypothesen werden opgesteld:

- Badmintonners met een hoger zelfvertrouwen gebruiken meer zelfspraak.

- Badmintonners maken meer gebruik van positieve dan negatieve zelfspraak.

- Er wordt geen verschil verwacht tussen het gebruik van instructieve of


motiverende zelfspraak.

- Badmintonners die veel motiverende zelfspraak toepassen scoren hoger op


vlak van zelfvertrouwen.

- Mannelijke badmintonners maken meer gebruik van zelfspraak hardop en


negatieve zelfspraak en minder gebruik van innerlijke zelfspraak dan
vrouwelijke badmintonners.
5

2. Methode

Voor dit onderzoek is een vragenlijst samengesteld bestaande uit volgende


onderdelen: algemene gegevens, zelfspraak en zelfvertrouwen. De vragenlijst
is eerst uitgedeeld op een trainingsavond van twee verschillende clubs in de
provincie Antwerpen, namelijk een maandagavond te Muizen en een
vrijdagavond te Edegem. Verder is het grootste deel van de vragenlijsten
ingevuld door deelnemers van een internationaal tornooi dat plaatsvond in
oktober te Borgerhout. Het totaal aantal deelnemers kwam zo op 46 met een
leeftijd tussen de 15 en 54 (M = 26.28, SD = 8.88). 12 Vrouwelijke
deelnemers en 34 mannelijke deelnemers werden opgetekend. De deelnemers
aan het onderzoek kregen telkens een korte uitleg over het opzet van het
onderzoek en instructies hoe de vragenlijsten moesten ingevuld worden. De
integrale vragenlijst is achteraan dit werk bijgevoegd.

De vragenlijst bestond eerst uit een gedeelte met algemene gegevens:


geslacht, leeftijd, het aantal jaren dat de deelnemer al badminton speelt, het
aantal uren per week vrij spel, het aantal uren per week training en de
favoriete discipline van de deelnemer. Verder volgde een korte instructie en
vermelding dat alle uitspraken in de vragenlijst dienden ingevuld te worden
voor de laatste wedstrijd die de deelnemer had gespeeld.

Hierna kwam het onderdeel zelfspraak aan bod. Eerst werd een korte
beschrijving gegeven van het begrip zelfspraak zodat elke deelnemer dit
begrip hetzelfde zou interpreteren. Er werd ook gevraagd of de deelnemer al
ooit een zelfspraaktraining had gevolgd. Tot slot werd gevraagd op een 5-
punts Likert schaal, gaande van nooit tot altijd, aan te duiden hoe vaak de
deelnemer zelfspraak enerzijds hardop en anderzijds in zichzelf gebruikte.
Vervolgens werden de deelnemers bevraagd over het gebruik van zelfspraak
door middel van de Nederlandstalige vertaling van de Self-Talk Questionnaire
(STQ) en de Automatic Self-Talk Questionnaire for Sports (ASTQS). Deze
twee vragenlijsten werden gekozen omdat zij een onderverdeling maken
tussen de eerder vermelde instructieve en motiverende zelfspraak (STQ) en
positieve en negatieve zelfspraak (ASTQS). Beide vragenlijsten zijn van
oorsprong Engelstalig en de vertaling naar het Nederlands is overgenomen uit
een Nederlandse bachelorsthesis (Veltman, 2011).
6

Zervas, Stavrou, en Psychountaki (2007) ontwikkelden de STQ om een


onderscheid tussen instructieve en motiverende zelfspraak te meten bij
sporters. De vragenlijst bestaat uit 11 uitspraken waarvan de deelnemer op
een 5-punts Likert schaal moet aangeven hoe vaak hij/zij zelfspraak op deze
manier gebruikt. Bij elke uitspraak hoort een score gaande van 1 (nooit) tot 5
(altijd). Opgeteld geeft dit een algemene ST score tussen 11 en 55. Hierbij
meten de items 1, 2, 3 en 11 de instructieve zelfspraak en de items 4 tot en
met 10 de motiverende zelfspraak. Uit het oorspronkelijk onderzoek bleek dat
hiervoor respectievelijk een cronbach’s alpha van 0.84 en 0.91 werd
gevonden. Voor de test-hertest betrouwbaarheid werd een coëfficiënt van
0.89 gevonden. Later bleek ook uit bijkomend onderzoek dat de
betrouwbaarheid en validiteit van de vragenlijst voldoende bewezen was
(Weinberg & Comar, 1994).

Vervolgens werd de deelnemers gevraagd de ASTQS in te vullen, ontwikkeld


door Zourbanos, Hatzigeorgiadis, Chroni, Theodorakis, en Papaioannou
(2009). Deze vragenlijst bestaat uit 40 items die uitspraken weergeven die de
atleet innerlijk of hardop tegen zichzelf kan zeggen. De deelnemers werd
gevraagd op een 5-punts Likert schaal aan te geven hoe vaak zij van deze
uitspraak of een variant hierop gebruik maakten tijdens de laatste wedstrijd.
De items worden onderverdeeld in positieve zelfspraak (5 items oppeppen, 4
items vertrouwen, 5 items angstcontrole, 5 items instructies), negatieve
zelfspraak (7 items bezorgdheid, 5 items afhaken, 5 items lichamelijke
vermoeidheid) en neutrale zelfspraak (4 items irrelevante gedachten). In hun
oorspronkelijk onderzoek naar het opstellen van deze vragenlijst hebben de
onderzoekers ook vastgesteld dat dit instrument voldoende betrouwbaar en
valide was (Zourbanos et al., 2009).

Tot slot werd de deelnemers gevraagd de State Sport-Confidence Inventory


(SSCI) in te vullen (Vealey, 1986). Deze vragenlijst peilt naar het state
zelfvertrouwen en bevat 13 items waarbij de deelnemers gevraagd wordt hun
zelfvertrouwen op een 9-punts Likert schaal van laag tot hoog te vergelijken
met de sporter met het meeste zelfvertrouwen die ze kennen. De scores op
alle items worden opgeteld tot een algemene score gaande van 13 tot 117.
De interne consistentie van de SSCI heeft een cronbach’s alpha coëfficiënt
van 0.95 (Vealey, 1986). Aangezien geen Nederlandstalige vertaling werd
teruggevonden voor deze vragenlijst werd deze zelfstandig met feedback van
mijn promotor vertaald.
7

3. Resultaten

Statistische analyse gebeurde volledig met behulp van SPSS 22. De


totaalscores van de vragenlijsten werden omgezet naar gemiddelden om een
eenvoudiger overzicht te bekomen.

3.1 Betrouwbaarheid

Eerst werd de betrouwbaarheid van alle samengestelde schalen onderzocht.


Hiervoor werd de cronbach’s alpha van alle items per schaal berekend. Voor
de STQ gaf dit volgende waarden: voor de schaal Instructieve zelfspraak werd
een cronbach’s alpha van .63 bekomen, voor de schaal Motiverende
zelfspraak een van .81 en voor de totale schaal een waarde van .85. Voor de
ASTQS werden volgende cronbach’s alpha waarden gevonden: .91 voor de
schaal Positieve zelfspraak, .86 voor de schaal Negatieve zelfspraak en .92
voor de totale schaal. Tot slot werd voor de totale schaal van de SSCI een
cronbach’s alpha van .94 gevonden. Op basis van deze waarden werd
besloten de samengestelde schalen te gebruiken in het verdere onderzoek.

3.2 Algemene gegevens

Vervolgens werd een beschrijvende analyse uitgevoerd van de algemene


gegevens. De resultaten hiervan zijn terug te vinden in Tabel 1.

Tabel 1
Beschrijvende analyse algemene gegevens
8

In totaal zijn er 46 vragenlijsten ingevuld door 34 mannelijke en 12


vrouwelijke sporters, waarvan de jongste 15 was en de oudste 54. Gemiddeld
speelden de deelnemers al 13.5 jaar badminton, met een minimum van 6 jaar
en een maximum van 35 jaar. Het gemiddeld aantal speeluren vrij spel per
week kwam op gemiddeld 4.72 uur met een minimum van geen vrij spel tot
een maximum van 10 uur vrij spelen. De deelnemers trainden gemiddeld 1.53
uur, het minimum aantal trainingsuren bedroeg 0 uur en het maximum 6 uur.
De meeste deelnemers speelden het liefst enkelspel (34.8%) gevolgd door
dubbelspel (32.6%) en gemengd dubbelspel (17.4%). De resterende 15.2%
werd gevormd door 7 niet of foutief ingevulde keuzes.

Slechts 2 deelnemers hadden ooit reeds een zelfspraaktraining gevolgd. Meer


dan de helft van de deelnemers gebruikt zelfspraak hardop of innerlijk. 2.2%
Gaf aan nooit zelfspraak hardop te gebruiken tijdens een badmintonwedstrijd,
13% zelden, 37% soms, 30.4% vaak en 17.4% altijd (Figuur 1). Voor
innerlijke zelfspraak werden volgende cijfers bekomen: 4.3% zelden, 13.0%
soms, 43.5% vaak en 37% altijd (Figuur 2). Hierbij vulde 1 deelnemer niets
in en gaf niemand aan nooit innerlijke zelfspraak te gebruiken.

Figuur 1. Gebruik zelfspraak hardop Figuur 2. Gebruik zelfspraak innerlijk


9

3.3 Zelfspraak en zelfvertrouwen

Eerst werd een multipele regressie analyse uitgevoerd met als afhankelijke
variabele het gemiddelde zelfvertrouwen. De resultaten van deze analyse
worden weergegeven in Tabel 2. Uit deze resultaten kunnen we afleiden dat
er enkel van het gebruik van positieve zelfspraak een impact waar te nemen
is op het zelfvertrouwen (p = .046, t = 2.07).

Tabel 2
Multipele regressie analyse zelfvertrouwen

Vervolgens werd onderzocht of badmintonners met een hoger zelfvertrouwen


meer gebruik maken van zelfspraak. Hiervoor werd eerst een scatter plot
gemaakt om te zien of er een zichtbaar verband af te lezen was. Beide
grafieken zijn hieronder terug te vinden (Figuur 3 en 4).

Figuur 3. Scatter plot zelfspraak hardop Figuur 4. Scatter plot zelfspraak


en zelfvertrouwen innerlijk en zelfvertrouwen
10

Om het verband na te gaan tussen de score voor zelfvertrouwen en het


gebruik van zelfspraak werd een Pearson correlatie berekend. De resultaten
zijn terug te vinden in Tabel 3 en 4. Hieruit bleek dat er noch een significant
verband tussen zelfspraak hardop (r = -.09, p = .55, N = 46) noch tussen
zelfspraak innerlijk (r = .21, p = .16, N = 45) en zelfvertrouwen was vast te
stellen.

Tabel 3
Pearson correlatie zelfvertrouwen en zelfspraak hardop

Tabel 4
Pearson correlatie zelfvertrouwen en zelfspraak innerlijk

Vervolgens werd een scatter plot uitgetekend (Figuur 5) en een Pearson


correlatie berekend (Tabel 5) om het verband na te gaan tussen motiverende
zelfspraak en zelfvertrouwen. Hieruit bleek dat er ook tussen deze twee
variabelen geen significant verband was (r = .22, p = .15, N = 46).
11

Figuur 5. Scatter plot motiverende zelfspraak en zelfvertrouwen

Tabel 5
Pearson correlatie motiverende zelfspraak en zelfvertrouwen

3.4 Zelfspraak

Om het gebruik van motiverende en instructieve enerzijds, en positieve en


negatieve zelfspraak anderzijds te onderzoeken werd een paired samples t-
test uitgevoerd. Deze toets kon uitgevoerd worden omdat de gegevens op
eenzelfde 5-punts Likert schaal zijn gemeten en de betekenis van deze scores
op de schalen hetzelfde is. De resultaten zijn terug te vinden in Tabel 6.

Tabel 6
Paired samples t-test zelfspraak
12

Uit deze resultaten blijkt dat er gemiddeld meer gebruik gemaakt werd van
motiverende zelfspraak (M = 3.26, SD = .67) dan van instructieve zelfspraak
(M = 2.67, SD = .69). Dit verschil bleek significant op niveau α = .05, t(45) =
7.06, p < .001, r = .72. Ook blijkt dat er gemiddeld meer gebruik gemaakt
werd van positieve zelfspraak (M = 2.68, SD = .57) dan van negatieve
zelfspraak (M = 2.10, SD = .59). Dit verschil bleek significant op niveau α
= .05, t(45) = 7.03, p < .001, r = .72.

Tot slot werd een independent samples t-test uitgevoerd om na te gaan of er


een verschil was tussen het gebruik van zelfspraak tussen mannen en
vrouwen. Uit de resultaten (Tabel 7) blijkt dat er geen significant verschil te
bemerken valt tussen het gebruik van zelfspraak bij mannen en vrouwen. Dit
voor zowel zelfspraak hardop en innerlijk, instructief en motiverend als
positief en negatief.

Tabel 7
Independent samples t-test zelfspraak mannen en vrouwen
13
14

4. Discussie

Uit de resultaten blijkt dat er enkel een positieve correlatie is tussen het
gebruik van positieve zelfspraak en het zelfvertrouwen. Dit resultaat ligt in de
lijn van onderzoek van Dagrou et al. (1991) waarbij positieve zelfspraak een
positief effect had op de prestatie en onderzoek waarbij positieve zelfspraak
de concentratie en motivatie verhoogde (Van Raalte et al., 1994). Wat betreft
het gebruik van zelfspraak, innerlijk of hardop, werd geen significant verband
gevonden met het zelfvertrouwen. Dit in tegenstelling tot eerder onderzoek
(Landin & Hebert, 1999; Perkos et al., 2002; Thelwell & Greenlees, 2003;
Johnson et al., 2004). Een belangrijke kanttekening hierbij is wel dat deze
onderzoeken echter geen specifiek onderscheid maakten tussen de manier
waarop de zelfspraak werd gebruikt, hardop of innerlijk. Voor zover geweten
is er naar dit onderscheid nog geen specifiek onderzoek verricht en zou verder
onderzoek hierover nuttige informatie kunnen opleveren over het gebruik van
zelfspraak. Er werd eveneens geen significant verband gevonden tussen het
gebruik van motiverende zelfspraak en zelfvertrouwen. Ook dit is in
tegenstelling tot resultaten uit eerder onderzoek van Hatzigeorgiadis et al.
(2009).

Er werd gemiddeld meer gebruik gemaakt van motiverende dan instructieve


zelfspraak en van positieve ten opzichte van negatieve zelfspraak. Dat er
meer gebruik gemaakt werd van positieve dan negatieve zelfspraak is in
overeenstemming met de resultaten uit het onderzoek van Hardy et al.
(2001). Het gemiddeld hogere gebruik van motiverende zelfspraak was niet
vooraf verwacht. Uit onderzoek van Theodorakis et al. (2000) bleek immers
dat instructieve zelfspraak de aandacht en focus behoudt en zich richt op
technische uitvoeringen, terwijl motiverende zelfspraak zich richt op het
verhogen van het zelfvertrouwen. Verwacht werd dat beide soorten zelfspraak
ongeveer even veel zouden gehanteerd worden omdat badminton een sport is
met een veelzijdig palet aan benodigde eigenschappen. Mogelijk valt dit
verschil in gebruik te verklaren door het feit dat in competitieve situaties er
meer aandacht dient te zijn voor het mentale aspect dan het technische.
Atleten moeten tijdens wedstrijden kunnen vertrouwen op de technische
bagage die ze reeds hebben opgedaan in trainingen en hier niet actief mee
bezig zijn in competitie. Hoewel het kan voorvallen dat er na een gespeeld
15

punt even wordt stilgestaan bij een technische fout in de afgelopen rally viel
het gemiddelde gebruik van deze instructieve zelfspraak in dit onderzoek dus
minder voor dan dat de atleten zichzelf motiveerden door zelfspraak.

Er werden geen significante verschillen geconstateerd tussen het gebruik van


zelfspraak zowel op vlak van inhoud als het gebruik ervan tussen mannen en
vrouwen. Deze resultaten komen overeen met onderzoek van Hardy et al.
(2004) maar zijn in tegenstelling tot de resultaten uit later onderzoek (Hardy
et al., 2005).

Zoals bij elk wetenschappelijk onderzoek zijn ook bij dit onderzoek enkele
bedenkingen te plaatsen. Zo kan immers de vraag om bij de SSCI zichzelf te
vergelijken met de atleet met het meeste zelfvertrouwen die men kent leiden
tot grote interindividuele verschillen naar gelang het niveau van
zelfvertrouwen waarmee men zich vergelijkt (Feltz & Chase, 1998; Schultz &
Short, 2006). Verder viel er mogelijk geen verband op te tekenen tussen het
gebruik en de inhoud van bepaalde zelfspraak en het zelfvertrouwen omdat
ook de manier waarop men zelf op de zelfspraak reageert een rol kan spelen.
Uit een analyse van de resultaten uit een onderzoek bij tennisspelers bleek
dat het verschil in gebruik van zelfspraak tussen winnaars en verliezers niet
zozeer afhing van de gehanteerde manier van zelfspraak maar eerder van de
reactie op deze zelfspraak (Van Raalte et al., 1994). Verder onderzoek naar
de reacties van atleten op wat ze tegen zichzelf zeggen is nodig om hier
verder duidelijkheid te brengen. Ook de beperkte steekproef kan mee hebben
bijgedragen tot het uitblijven van sommige significante verschillen. Tot slot
zou verder onderzoek naar de positieve relatie tussen zelfvertrouwen en
positieve zelfspraak meer duidelijkheid kunnen brengen over de richting van
deze relatie. Hanteren atleten met een hoger zelfvertrouwen meer positieve
zelfspraak of resulteert het gebruik van positieve zelfspraak in een groter
zelfvertrouwen?

Dit onderzoek heeft geprobeerd een eerste aanzet te geven om het gebruik
van zelfspraak en het zelfvertrouwen van badmintonners in kaart te brengen,
maar er is zeker in deze sport nog veel ruimte voor bijkomend onderzoek
naar deze onderwerpen. Naar de praktijk toe kunnen trainers en coaches het
gebruik van positieve zelfspraak bij competitieve badmintonners sterker
proberen benadrukken. Als dit hand in hand gaat met het verhogen van het
16

zelfvertrouwen van de sporters zal dit een invloed hebben. Dit zowel op
trainingen om een eerste aanzet te geven in het aanleren en inoefenen ervan,
als in wedstrijden bij het coachen van atleten. Het positieve verband tussen
beide is immers vastgesteld, de richting van deze beïnvloeding zal nog verder
wetenschappelijk onderzocht moeten worden.
17

Literatuurlijst

Dagrou, E., Gauvin, L., & Halliwell, W. (1991). Mental preparation of Ivory
Coast athletes: Current practices and research perspectives.
International Journal of Sport Psychology, 22, 15-34.

Dagrou, E., Gauvin, L., & Halliwell, W. (1992). Effects of positive, negative,
and neutral self-talk on motor performance. Canadian Journal of Sports
Sciences, 17, 145-147.

Feltz, D. L. & Chase, M. A. (1998). The measurement of self-efficacy and


confidence in sport. In J. L. Duda (Ed.), Advances in sport and
exercise psychology measurement (pp. 65-80). Morgantown, WV:
Fitness Information Technology.

Hackfort, D., & Schwenkmezger, P. (1993). Anxiety. In R.N. Singer, M.


Murphey & L.K. Tennant (Eds.), Handbook of Research on Sport
Psychology (pp. 328-364). New York: Maxmillan.

Hardy, J., Gammage, K., & Hall, C. (2001). A Descriptive Study of Athlete
Self-Talk. The Sport Psychologist, 15, 306-138.

Hardy, J., Hall, C.R., & Hardy, L. (2004). A note on athletes’ use of self-talk.
Journal of Applied Sport Psychology, 16, 251-257.

Hardy, J., Hall, C.R., & Hardy, L. (2005). Quantifying athlete self-talk. Journal
of Sports Sciences, 23 (9), 905-917.

Hatzigeorgiadis, A., Zourbanos, N., Mpoumpaki, S., & Theodorakis, Y. (2009).


Mechanisms underlying the self-talk-performance relationship: The
effects of motivational self-talk on self-confidence and anxiety.
Psychology of Sport and Exercise, 10, 186-192.

Highlen, P.S., & Bennett, B.B. (1983). Elite divers and wrestlers: A
comparison between open- and closed-skill athletes. Journal of Sport
Psychology, 5, 390-409.
18

Johnson, J. J., Hrycaiko, D. W., Johnson, G. V., & Hallas, J. M. (2004). Self-
talk and female youth soccer performance. The Sport Psychologist, 18,
44-59.

Landin, D., & Hebert, E. P. (1999). The influence of ST on the performance of


skilled female tennis players. Journal of Applied Sport Psychology, 11,
263-282.

Perkos, S., Theodorakis, Y., & Chroni, S. (2002). Enhancing performance and
skill acquisition in novice basketball players with instructional self-talk.
The Sport Psychologist, 16, 368-383.

Schultz, R., & Short, S. E. (2006). Who do athletes compare to: how the
standard of comparison affects confidence ratings. In AAASP
conference proceedings (pp. 82-83).

Thelwell, R. C., & Greenlees, I. A. (2003). Developing competitive endurance


performance using mental skills training. The Sport Psychologist, 17,
318-337.

Theodorakis, Y., Weinberg, R., Natsis, P., Douma, I., & Kazakas, P. (2000).
The effects of motivation versus instructional self-talk on improving
motor performance. The Sport Psychologist, 14, 253-272.

Van Raalte, J. L., Brewer, B. W., Rivera, P. M., & Petipas, A. J. (1994). The
relationship between observable self-talk and competitive junior tennis
players’ performances. Journal of Sport and Exercise Psychology, 16,
400-415.

Vealey, R. S. (1986). Conceptualization of Sport-Confidence and Competitive


Orientation: Preliminary Investigation and Instrument Development.
Journal of Sport Psychology, 8, 221-246.

Veltman, L. (2011). Het gebruik van zelfspraak onder hardlopers in


Nederland. Opgehaald van http://essay.utwente.nl/60970/1
/BSc_L_Veltman.pdf
19

Weinberg, R.S., & Comar, W. (1994) The effectiveness of psychological


interventions in competitive sports. Sports Medicine,18, 406-418.

Zervas, Y., Stavrou, N.A., & Psychountaki, M. (2007). Development and


validation of the Self-Talk Questionnaire (S-TQ) for sports. Journal of
Applied Sport Psychology, 19, 142-159.

Zourbanos, N., Hatzigeorgiadis, A., Chroni, S., Theodorakis, Y., &


Papaioannou, A. (2009). Automatic Self-Talk Questionnaire for Sports
(ASTQS): Development and preliminary validation of a measure
identifying the structure of athletes’ self-talk. The Sport Psychologist,
23, 233-251.
20

Bijlagen
I

Bijlage I: Vragenlijst onderzoek

Zelfspraak en
zelfvertrouwen bij
competitieve
badmintonspelers

Stijn De Schepper
i.s.m.
Karen Verniers (Promotor)
II

Beste deelnemer,

In het kader van een eindwerk voeren we momenteel aan Thomas More
Antwerpen binnen de opleiding Toegepaste Psychologie een onderzoek naar
het verband tussen het gebruik van zelfspraak en het zelfvertrouwen bij
badmintonspelers. In het kader van dit onderzoek willen we je vragen deze
vragenlijst in te vullen. Het invullen ervan zal ongeveer 20 minuten duren.

Er zijn in deze vragenlijst geen goede of slechte antwoorden. Belangrijk is wel


dat je een goed doordachte en waarheidsgetrouwe beschrijving geeft van
jezelf.

Alle gegevens die je invult worden vertrouwelijk behandeld in


overeenstemming met de wet op de privacy van 8 december 1992.

Alvast bedankt voor je medewerking!

Stijn De Schepper

derdejaarsstudent toegepaste psychologie aan Thomas More Antwerpen

i.s.m. Karen Verniers

Promotor
III

1. Algemene gegevens

Vul hierbij het antwoord in achter de vraag of omcirkel wat op jou van
toepassing is.

a) Geslacht:

o Man

o Vrouw

b) Leeftijd: ………… jaar

c) Hoeveel jaar speel je al badminton? ………… jaar

d) Hoeveel uren speel je per week gemiddeld (wedstrijden of vrij spel,


geen training)?

………… uur

e) Hoeveel uren train je per week gemiddeld (geen wedstrijden of vrij


spel)?

………… uur

f) Wat is je favoriete discipline?

o Enkelspel

o Dubbelspel

o Gemengd
IV

2. Instructies

Deze vragenlijst bestaat uit verschillende vragen waarbij sporters hun


gevoelens en gedachten in een wedstrijd kunnen beschrijven. Lees elke
stelling goed en geef aan in welke mate deze van toepassing is. De stellingen
gaan telkens over de laatste wedstrijd die je gespeeld hebt.

Bijvoorbeeld: Als de uitspraak altijd op jou van toepassing is, zet je een
kruisje in de kolom “altijd”.

Er zijn geen goede of foute antwoorden. Gelieve op elke vraag een antwoord
te geven.
V

3. Zelfspraak

Hieronder volgt een uitleg over zelfspraak om er zeker van te zijn dat iedere
deelnemer hieronder hetzelfde verstaat.

Zelfspraak omschrijven we in dit onderzoek als alles wat je in een


badmintonwedstrijd tegen jezelf zegt of in jezelf denkt. Dit kan zowel hardop
als in jezelf zijn. Voorbeelden hiervan zijn: “kom op”, “loser”, “blijven
volhouden”.

g) Heb je ooit een zelfspraaktraining gevolgd?

o Ja

o Nee

h) Gebruik je wel eens zelfspraak tijdens een badmintonwedstrijd?

Nooit Zelden Soms Vaak Altijd

Hardop

In mezelf
VI

i) Hieronder vind je een aantal uitspraken die zelfspraak tijdens een


wedstrijd beschrijven. Lees elke uitspraak aandachtig en geef aan
hoeveel je zelfspraak op deze manier gebruikt.

Ik praat tegen mezelf… Nooit Zelden Soms Vaak Altijd

…om me volledig te kunnen concentreren op een wedstrijd

…over de technische elementen van de tegenstander(s)

…om mezelf aanwijzingen te geven

…om mijn zelfvertrouwen te vergroten

…om mezelf te motiveren

…om mijn inzet te vergroten

…om mezelf aan te moedigen

…om een positieve gedachte te versterken

…om negatieve gedachten uit te bannen

…om mezelf te helpen ontspannen

…om mijn fouten te corrigeren


VII

j) Hieronder vind je een aantal uitspraken die je tijdens een wedstrijd


tegen jezelf zou kunnen zeggen. Geef achter elke uitspraak aan hoe
vaak je de uitspraak (of een variant erop) gebruikt.

Nooit Zelden Soms Vaak Altijd

Ik ga verliezen

Ik wil stoppen

Ik heb dorst

Mijn lichaam is niet in goede staat

Ik ga weer de fout in

Ik wil hier weg

Wat zal ik vanavond gaan doen

Ik ben moe

Ik ben niet zo goed als de anderen

Ik kan niet meer

Ik heb honger

Ik ben slecht vandaag

Ik ga mijn doel niet halen

Ik ben kapot

Ik wil gaan douchen

Mijn lichaam werkt vandaag niet mee

Ik kan me niet concentreren

Ik geef op

Mijn armen/benen trillen van vermoeidheid

Ik ga het niet halen

Wat zullen anderen van mijn slechte prestatie denken


VIII

Nooit Zelden Soms Vaak Altijd

Kom op

Ontspan

Ik geloof in mezelf

Concentreer je op je doel

Zet je in

Niet boos worden

Ik heb me goed voorbereid

Focus je op dit moment

Geef alles wat je hebt

Blijf rustig

Ik voel me sterk

Concentreer je op je eigen spel

Doe je best

Niet stressen

Ik kan het

Let op je techniek

Hou vol

Ik geloof in mijn kwaliteiten

Concentreer je
IX

4. Zelfvertrouwen

Hieronder vind je een aantal uitspraken over zelfvertrouwen in de laatste


wedstrijd die je speelde. Denk na hoe zelfzeker je je voelde in de afgelopen
wedstrijd die je speelde. Beantwoord de vragen zoals je je toen voelde tijdens
de wedstrijd en vergelijk je zelfvertrouwen met dat van de atleet die je kent
met het meeste zelfvertrouwen.

Gelieve te antwoorden zoals je je echt voelde, niet zoals je je zou willen


voelen.

Hoeveel vertrouwen heb je nu over het spelen in de afgelopen wedstrijd?


Omcirkel het nummer in de kolom die het meeste van toepassing is op jou.

Vergelijk het zelfvertrouwen dat je nu voelt over Laag Gemiddeld Hoog


de afgelopen wedstrijd in je mogelijkheden om…

1.…de benodigde vaardigheden uit te voeren om 1 2 3 4 5 6 7 8 9


succesvol te zijn in vergelijking met de atleet die je
kent met het meeste zelfvertrouwen

2.…doorslaggevende beslissingen te maken tijdens de 1 2 3 4 5 6 7 8 9


wedstrijd in vergelijking met de atleet die je kent met
het meeste zelfvertrouwen

3.…onder druk te presteren in vergelijking met de 1 2 3 4 5 6 7 8 9


atleet die je kent met het meeste zelfvertrouwen

4.…succesvolle strategieën uit te voeren in vergelijking 1 2 3 4 5 6 7 8 9


met de atleet die je kent met het meeste
zelfvertrouwen

5.…je goed genoeg te concentreren om succesvol te 1 2 3 4 5 6 7 8 9


zijn in vergelijking met de atleet die je kent met het
meeste zelfvertrouwen
X

Vergelijk het zelfvertrouwen dat je nu voelt over Laag Gemiddeld Hoog


de afgelopen wedstrijd in je mogelijkheden om…

6.…je aan te passen aan verschillende competitie- 1 2 3 4 5 6 7 8 9


situaties in vergelijking met de atleet die je kent met
het meeste zelfvertrouwen

7.…je competitiedoelen te bereiken in vergelijking met 1 2 3 4 5 6 7 8 9


de atleet die je kent met het meeste zelfvertrouwen

8.…succesvol te zijn in vergelijking met de atleet die je 1 2 3 4 5 6 7 8 9


kent met het meeste zelfvertrouwen

9.…succesvol te denken en reageren tijdens de 1 2 3 4 5 6 7 8 9


wedstrijd in vergelijking met de atleet die je kent met
het meeste zelfvertrouwen

10.…de uitdaging van de wedstrijd aan te gaan in 1 2 3 4 5 6 7 8 9


vergelijking met de atleet die je kent met het meeste
zelfvertrouwen

11.…succesvol te zijn door je voorbereidingen op deze 1 2 3 4 5 6 7 8 9


wedstrijd in vergelijking met de atleet die je kent met
het meeste zelfvertrouwen

12.…systematisch genoeg te presteren om succesvol te 1 2 3 4 5 6 7 8 9


zijn in vergelijking met de atleet die je kent met het
meeste zelfvertrouwen

13.…je te herpakken tijdens een slechte prestatie en 1 2 3 4 5 6 7 8 9


succesvol te zijn in vergelijking met de atleet die je
kent met het meeste zelfvertrouwen

Hartelijk bedankt voor je medewerking!

You might also like