You are on page 1of 160

BORDERLINE TIMES

D/2012/45/221 - ISBN 978 94 014 0730 4 - NUR 740, 875

Vormgeving cover & binnenwerk: Compagnie Paul Verrept

© Dirk De Wachter & Uitgeverij Lannoo nv, Tielt, 2012.

Uitgeverij LannooCampus maakt deel uit van Lannoo Uitgeverij, de boeken- en multimediadivisie van Uitgeverij
Lannoo nv

Alle rechten voorbehouden.


Niets van deze uitgave mag verveelvoudigd worden en of
openbaar gemaakt, door middel van druk, fotokopie,
microfilm, of op welke andere wijze dan ook, zonder
voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Uitgeverij LannooCampus
Erasme Ruelensvest 179 bus 101
3001Leuven
België
www.lannoocampus.com
DIRK DE WACHTER
BORDERLINE
TIMES
HET EINDE VAN DE NORMALITEIT
‘(...) je dénonce l’inflation des psychiatres qui étendent abusivement leur champ d’action en y incorporant de proche en proche,
de “border line” en “border line” toutes les maladies de la condition humaine (...)’

HENRY EY

‘La normalité est une obsession et le concept de la folie un outil de contrôle social, une manière de stigmatiser la différence (...)’

MICHEL FOUCAULT
‘Als je jong bent, denk je dat er normale mensen bestaan, maar dat jij de pech hebt ze niet te kennen. Later kom je erachter dat
dat onzin is, dat er geen normale mensen bestaan. Er bestaan alleen patiënten. Sommige patiënten weten zich staande te houden
ten koste van andere patiënten en die noemen we daarom geen patiënten. Die noemen we geslaagd.’

ARNON GRUNBERG, Het aapje dat geluk pakt


PROLOOG

DANKWOORD

ENVOI

CRITERIUM 1: VERLATINGSANGST
1. De individualisering & individuele beslissingsvrijheid
2. De toenemende verstedelijking
3. Het wegvallen van het (kern)gezin & bij uitbreiding het verwerpen van ‘beperkende’
banden
4. De ‘dood’ van God, van het universalisme & fundering
5. De ‘dood’ van consensus, continuïteit & eenheid

CRITERIUM 2: INSTABIELE EN INTENSE RELATIES


1. De romantische liefde
2. De wegwerpcultuur
3. Het hedonisme

CRITERIUM 3: ONAANGEPASTE AGRESSIE


1. Televisie- & computercultuur als voedingsbodem
2. Van kattenkwaad tot hooliganisme als extreme uitingsvorm van zinloosheid
3. Machteloosheid als overheersend gevoel & geweld als paradoxaal antwoord
4. Het agressieve zoogdier, de mens

CRITERIUM 4: IDENTITEITSSTOORNISSEN
1. Het verdwijnen van traditionele sjablonen
2. Het vervagen van de sekserollen
3. Mode/lifestyle/looks/design
4. De dominantie van beelden & het gebrek aan woorden
5. De ‘dood’ van de mens als subject

CRITERIUM 5: AFFECTLABILITEIT
1. De afwezigheid van diepte
2. De genotscultuur/genotseconomie & de kickcultuur/kickeconomie
3. De hang naar het vluchtige/het nieuwe
4. Het permanente ‘nu’ (het einde van de geschiedenis)

CRITERIUM 6: IMPULSIVITEIT
1. Seksualiteit
2. Middelengebruik
3. Fast/short/kicking/new

CRITERIUM 7: VOORBIJGAANDE, STRESSGEBONDEN


PARANOÏDE/DISSOCIATIESYMPTOMEN
1. Van de eerste pc tot Second Life
2. Hypecultuur & collectieve reacties

CRITERIUM 8: AUTOMUTILATIE EN SUÏCIDALITEIT


1. Lichaamscultuur
2. Directe actie
3. Absurditeit (extreme make-over)
4. Paradoxaal zoeken van het ‘subject’
5. Euthanasie

CRITERIUM 9: ZINLOOSHEID EN LEEGTE


1. De ontkerkelijking
2. Einde van de ideologieën & van de Grote Verhalen
3. Waar is dan nog zin te vinden?

HOOP
1. Onze borderlinewereld: een eclectische status quaestionis
2. Avant nous le déluge & op de barricaden
3. Kan kunst de wereld redden? Is er nog een plaats voor literatuur en cultuur?
4. De herovering van de vrijheid door hechting & inspanning
5. Van literatuur & cultuur, spreekgestoelte & barricaden naar de realiteit in kleine hoekjes

EPILOOG: ‘LA PETITE BONTÉ’ VAN EMMANUEL LEVINAS


1. Het ik en de ander
2. Verantwoordelijkheid
3. De ‘kleine goedheid’ en de bescheidenheid
4. Slot

LITERATUURLIJST

EINDNOTEN
Psychiater sum, ergo sum.
PROLOOG

De klinische praktijk
De titel van dit boek is geïnspireerd op de veranderde psychiatrische praktijk. 20 jaar geleden
was de belangrijkste psychiatrische problematiek de neurose. De neurose was toen de norm. Er
bestond ook een term voor een ietwat onduidelijk grensbeeld, ergens tussen die neurose en
misschien een psychose, en dit benoemde men letterlijk als de grens of de ‘borderline’. Nu, 20
jaar later, zien we dat de borderlinediagnose niet alleen van betekenis is veranderd, maar meteen
ook de meest gehanteerde diagnose in het veld van de psychiatrie en de geestelijke gezondheid is
geworden.
Nauwelijks meer dan een generatie geleden (in 1980) werd de diagnose borderline opgenomen
in ‘de DSM’ of de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, hét Amerikaanse
handboek voor diagnose en statistiek van psychische aandoeningen, dat in de meeste landen als
standaard in de psychiatrische diagnostiek dient, en dat inmiddels aan de herziene versie van zijn
vierde editie toe is. (De vijfde editie wordt volgend jaar verwacht.) De DSM-IV-TR is het
receptenboek dat wereldwijd gehanteerd wordt om het psychiatrische lijden een naam te geven,
waarbij borderline tegenwoordig een soort maaltijdsoep is die alle andere hoofdgerechten terug
de keuken induwt. Borderline wordt daardoor vaak als een ‘modeziekte’ aangeduid. Terwijl het
vroeger gesitueerd werd tussen psychose en neurose, dreigt borderline inmiddels een
containerbegrip te worden voor een heel uiteenlopend palet aan ziektebeelden. Creëert de tijd
nieuwe diagnoses, nieuwe psychiatrische ziektebeelden, nieuw lijden?
Wat is borderline in DSM-IV-termen? BPS of Borderline Personality Disorder is “een diepgaand
patroon van instabiliteit in intermenselijke relatie, zelfbeeld en affecten en van duidelijke
impulsiviteit, beginnend in de vroege volwassenheid en tot uiting komend in diverse situaties
zoals blijkt uit 5 (of meer) van de volgende:

(1) krampachtig proberen te voorkomen om feitelijk of vermeend in de steek gelaten te worden.


NB: Reken hier niet het suïcidale of automutilerend gedrag toe, aangegeven in criterium (5)
(2) een patroon van instabiele en intense intermenselijke relaties gekenmerkt door wisselingen
tussen overmatig idealiseren en kleineren
(3) identiteitsstoornis: duidelijk en aanhoudend instabiel zelfbeeld of zelfgevoel
(4) impulsiviteit op ten minste twee gebieden die in potentie betrokkene zelf kunnen schaden
(bijvoorbeeld geld verkwisten, seks, misbruik van middelen, roekeloos autorijden, vreetbuien).
NB: Reken hier niet het suïcidale of automutilerende gedrag toe, aangegeven in criterium (5)
(5) recidiverende suïcidale gedragingen, gestes of dreigingen, of automutilatie
(6) affectlabiliteit als gevolg van duidelijke reactiviteit van de stemming (bijvoorbeeld periodes
van intense somberheid, prikkelbaarheid of angst meestal enkele uren durend en slechts zelden
langer dan een paar dagen)
(7) chronisch gevoel van leegte
(8) inadequate, intense woede of moeite om kwaadheid te beheersen (bijvoorbeeld frequente
driftbuien, aanhoudende woede of herhaaldelijk vechtpartijen)
(9) voorbijgaande, aan stress gebonden paranoïde ideeën of ernstige dissociatieve
verschijnselen’.

Het filosofische denkkader


De titel Borderline Times is geïnspireerd op het werk van de Amerikaanse filosoof RICHARD
RORTY (1931-2007), die in zijn werk de kenmerken van onze postmoderne samenleving benoemt
en onder andere stelt dat in de postmoderniteit de marge mainstream wordt. Hiermee duidt hij
een zeer herkenbaar fenomeen in de hedendaagse samenleving: wat zich in de marge situeert,
wordt naar voren gehaald; wat aan de grens (border in het Engels) ligt, wordt mainstream, wordt
norm. De psychiatrie is misschien wel een van de mooiste voorbeelden van een fenomeen dat
heden ten dage zijn status van randverschijnsel – eeuwenlang werd ze naar de marge verschoven,
deed men pogingen om haar in de onbestaandheid te plaatsen – volop aan het inruilen is voor een
status op de eerste rang van de samenleving, in de volle spotlights. Dat sluit aan bij het
foucaultiaanse denken over centrum en periferie, over macht en onmacht (MICHEL FOUCAULT
1926-1984).
In de Verenigde Staten ben je als ‘white middle class-er’ niet meer mee met je tijd als je niet je
persoonlijke ‘shrink’ hebt – een ‘personal coach’ mag ook – en bij ons kun je tegenwoordig geen
krant meer openslaan of je leest er over burn-out, ADHD, autisme, zelfmoord, depressie en ga zo
maar verder.

De herkomst van een mensbeeld


De individualisering met de daarbij behorende individuele vrijheid – of althans de illusie ervan?
– die niemand van ons vandaag nog zou kunnen missen, maar ook de emancipatie, het
feminisme, de secularisering en meer recent de globalisering hebben de moderniteit
vormgegeven. Omgekeerd ook: de moderniteit – beginnende bij Descartes en Galilei – heeft de
weg gebaand voor individualiteit, persoonlijke vrijheid, secularisering, feminisme en
globalisering.
De verlichting is de voornaamste pijler van de westerse beschaving die daarin de doorslag gaf.
Het gelijkheidsbeginsel, de mensenrechten en de burgerrechten vinden er hun wortels, net zoals
het socialisme en het liberalisme, het anarchisme en het vrijdenken.
Het fundament voor de verlichting werd gelegd door de Franse filosoof RENÉ DESCARTES
(1596-1650), met de uitspraak ‘Je pense donc je suis’ (‘Cogito ergo sum’ of ‘Ik denk, dus ik
ben’), in zijn Discours de la Méthode uit 1637. Descartes ging daarmee in tegen absolute
waarheden van wereldlijke (de adel) en kerkelijke (de clerus) autoriteiten, of anders gezegd tegen
het (geïnstitutionaliseerde) geloof en de irrationaliteit. Het simpele feit dát hij twijfelt, en hieraan
niet kan twijfelen, impliceert voor Descartes dat de mens het fundament kan zijn van zijn denken
en handelen.
Het ‘Sapere aude’ (‘Durf te kennen’, ‘Durf je van je eigen verstand te bedienen’) uit de
Epistolae van de Romeinse dichter HORATIUS (65-8 v.C.) werd door de Duitse filosoof
IMMANUEL KANT (1724-1804) in zijn essay Beantwortung der Frage: Was ist Aufklärung? uit
1784 hernomen, als motto van de verlichting. Het werd de opdracht van de mens om uit zijn
onmondigheid te treden.
En dat heeft hij gedaan. Hij werd het centrum, het begin en het einde, het alfa en omega van de
wereld. Als gevolg van deze evolutie werd God enkele decennia later ‘naar huis gestuurd’, of
toch naar de zijlijn, en de mens nam zijn plaats in in het universum: ‘van links naar rechts: de
mens’. De mens werd letterlijk de maatstaf van alle dingen.
De dominante ideologie tot op vandaag is het liberalisme, een politiek-maatschappelijke
stroming die haar oorsprong kent in de verlichting van de 18de eeuw en die in de 19de eeuw in
Europa en Noord-Amerika doorbrak als dominante stroming toen het de burger wilde
emanciperen ten koste van het ancien régime. De vrijheid van het individu weerspiegelde zich
onder meer in het streven naar een vrije markt waarin de overheid zich terughoudend diende op
te stellen.
Het liberalisme dat sinds de jaren 80 een opmars beleefde, sloot opnieuw sterk aan bij
conservatieve waarden zoals individuele vrijheid. Hoewel het woord vooral gebruikt wordt door
tegenstanders van het liberalisme, wordt het liberalisme in die vorm vaak als neoliberalisme
aangeduid.

De filosofie en de kunst scharen zich van hun kant intussen rond de term postmodernisme,
waarmee een stroming wordt aangeduid met als meest in het oog springende kenmerk het in
twijfel trekken van langgekoesterde begrippen als waarheid en – romantische – authenticiteit. In
de beeldende kunst resulteert die twijfel vaak in eclecticisme met een flinke dosis ironie. Op
filosofisch vlak houden diegenen die tot de postmodernen worden gerekend zich, meer nog dan
hun voorgangers, bezig met taalkritiek. Zij zijn hiertoe voornamelijk door de Franse filosoof
JEAN-FRANÇOIS LYOTARD (1924-1998) geïnspireerd, die zich op zijn beurt baseerde op zijn
‘voorgangers’ MARTIN HEIDEGGER (1889-1976) en LUDWIG WITTGENSTEIN (1889-1951). Het
model waarin taal een afspiegeling zou zijn van de werkelijkheid wordt daarin nadrukkelijk
verlaten.
Voor Lyotard betekent de komst van het postmodernisme het einde van ‘een god gedacht naar
het beeld van de mens’, van het universalisme en van de fundering, waarmee hij aansluit bij de
visie van de Duitse filosoof en filoloog FRIEDRICH WILHELM NIETZSCHE (1844-1900) van een
eeuw eerder. Het postmodernisme proclameert het einde van de ‘Grote Verhalen’ en het einde
van de vooruitgang door techniek, een thema dat reeds scherpgesteld werd door Heidegger.
En daar zitten wij dan. In een geïndividualiseerde, neoliberale, postmoderne maatschappij.
Ieder van ons op zijn geïndividualiseerde, neoliberale, postmoderne eilandje. Mens naast mens
naast mens naast mens. Met z’n allen bedolven onder het puin van de postmoderne, neoliberale
individualistische explosie. Verkenners worden vooruit gestuurd. Hoe staat het met onze wereld?
Welke aanblik biedt ze?

We leven in borderlinetijden
Concurrentiebeleid, het geloof in het meritocratische maatschappijmodel1 – het model dat de
persoonlijke inzet en verdienste beter waardeert en beloont –, het op de voorgrond plaatsen van
economische belangen, de teloorgang van overgeleverde normen en waarden, de
alleenheerschappij van de individuele vrijheid, met het daarbij behorende tanende geloof in de
groep als kracht… het heeft er allemaal toe geleid dat wij ervan overtuigd zijn in de beste der
werelden te leven, of om het met Dr. Pangloss uit Candide, ou l’optimisme2 van de Franse
schrijver, essayist en verlichtingsfilosoof VOLTAIRE (1694-1778) te zeggen: ‘Tout est pour le
mieux dans le meilleur des mondes.’ Denken we. De wereld is oké, en geluk, dat kun je
tegenwoordig zelfs volgens het ‘CM-geluksplan voor een gelukkiger leven’ zomaar ‘plukken’!
Maar ligt het echt wel allemaal zo voor het rapen? Vanwaar dan al die depressies? Al die ADHD-
ers? Zoveel autismespectrumstoornissen? Om nog te zwijgen van de trieste zelfmoordcijfers…
Bijna 165.000.000 Europeanen (of 38% van de bevolking) lijden onder depressie, angststoornissen, slapeloosheid of
dementie, volgens een grote nieuwe telling in dertig Europese landen.
(De Standaard 06.09.2011)

1 op de 4 Belgen is in behandeling
voor een depressie of een andere psychiatrische aandoening.
1 op de 10 Belgen slikt antidepressiva,
dat zijn 700.000 pillen per dag tegen depressie!
Meer dan 1.100.000 Belgen
kochten in 2009 minstens 1 doosje antidepressiva.
(‘Te Gek’, uitzending op CANVAS, najaar 2011)

220.000 Belgen lijden aan een dwangstoornis (OCS).


(‘Te Gek’)

Rilatinegebruik bij Vlaamse kinderen met de diagnose ADHD:


2005: 15.000
2009: 30.000
(‘Te Gek’)

1 op de 166 Vlamingen heeft een autismespectrumstoornis (ASS).


(Autisme Centraal)

In België is zelfmoord de eerste doodsoorzaak in de leeftijdsgroep van 25 tot 34 jaar, de tweede doodsoorzaak bij jonge
mannen van 20 tot 24 jaar, en de derde doodsoorzaak bij vrouwen van 20 tot 24 jaar.
Vlaanderen noteerde in 2007 met 161 zelfmoorden per miljoen inwoners het tweede hoogste cijfer binnen de Europese
Unie.
(Wikipedia)

In 2008 lag het Vlaamse zelfmoordcijfer met 1.027


anderhalve maal hoger dan het Europese gemiddelde.
(www.knack.be 09.09.2012)

‘We leven in de eeuw van de gestoorde ander’ zegt de Gentse psycholoog en psychoanalyticus
PAUL VERHAEGHE. ‘De kinderen zijn gestoord en je kan geen winkelcentrum meer binnenstappen
of er begint wel een gek in het rond te schieten. Uit cijfermateriaal blijkt dat de sociale angst in
het Westen enorm gestegen is, terwijl we in het veiligste gebied op aarde leven. De ander is dus
gevaarlijk.’ (interview in Liberales 12.02.2012)
Kinderen worden – niet helemaal onbegrijpelijk in de onzalige nagedachtenis van de
wapenfeiten van Dutroux en konsoorten – opgevoed met het idee dat het gevaarlijk is om ’s
avonds alleen op straat te lopen. Als ouders zijn we ervan overtuigd dat kinderen die met de fiets
naar school gaan veel kans lopen om overreden te worden – ter compensatie van dat soort weinig
emanciperende ideeën hebben we de ‘navelstrengfiets’ uitgevonden – terwijl we ze wel –
toegegeven, veilig met de auto – op vrijdagavond naar de discotheek brengen, waar meer
verboden middelen worden verdeeld dan goed is voor een volwassene in zijn hele leven. Zoveel
uur later laten we dan onze wekker aflopen om het kroost en dat van enkele bevriende gezinnen
– want we zijn nog wel zo slim om beurtrollen af te spreken – midden in de nacht uit die louche
tent te gaan terughalen, zodat ze veilig – er zit immers een bob achter het stuur – weer thuis
worden gebracht.
DANKWOORD

Dit boek is een werk van vele jaren en van ontelbare mensen die inspiratie brachten.
Er waren patiënten en familieleden die zowel in therapiesessies als tijdens lezingen en discussies
steeds weer andere nuances toonden van ziekte en gezondheid.
Collega’s en medewerkers konden mijn denken aanscherpen, bewust en onbewust, in geestdrift
of in tegenspraak.
STEVE VELLEMAN, filosoof en assistent-psychiater las het hele werk mee en bracht zowel
aanstekelijk enthousiasme als noodzakelijke kritiek. De belangrijkste figuur was echter BARBARA
SIMONS. Zonder haar was dit nooit gelukt. Zij bracht alles samen, de losse gedachten, de
meanderende mijmeringen, de uitdijende spinsels.
Ongetwijfeld is haar echtgenoot en mijn collega-psychiater, WOUTER KEIRSE, hierin van
bijzonder belang geweest. De dingen vallen soms verrassend op hun plaats.
Barbara bracht orde, logica en leesbaarheid zonder complexiteit, tegenspraak en paradox te
verliezen. Soms leek ze bijna in mijn brein te kijken, met vrouwelijke intuïtie, met discrete
scherpzinnigheid, met subtiel verschil. Het toeval van sommige ontmoetingen brengt licht.
ENVOI

Wie zich de kenmerken van de borderlinepersoonlijkheidsstoornis niet meer kan herinneren


zoals ze in de DSM-IV beschreven staan, moet even terugbladeren naar de proloog van dit boek.
Daar staan ze opgesomd. In diagnostische termen volstaat het dat iemand 5 van de 9
borderlinekenmerken vertoont om het label opgeplakt te krijgen. Slechts 5!
Laten we dat even uitvergroten en kort door de bocht verder redeneren. Stel: we toetsen de 9
kenmerken af aan onze hedendaagse maatschappij. Dan is die... borderline. En daar kunt u
misschien nog inkomen. Maar stel verder: u toetst de 9 kenmerken af bij uzelf – 1 goed punt per
criterium dat u totaal vreemd is. Realiseert u zich het volgende: als u geen 5 goede punten bijeen
kunt verzamelen, dan bent u... borderline!? En als uw buurman dat ook is, en het grootste deel
van de straat, en de meerderheid van uw stadsgenoten enzovoort, dan is de hele maatschappij...
borderline! Quod erat demonstrandum.

Van de Britse schrijver IAN MCEWAN is de uitspraak: ‘Romans zijn beter geschikt om de
menselijke aard te analyseren dan boeken over psychologie of antropologie.’ Die overtuiging
delen wij: romans verwoorden waar het in de wereld over gaat, en ze doen dat vaak accurater dan
wetenschappelijke artikelen over dezelfde onderwerpen.
Wij illustreren elk van de 9 hogergenoemde criteria aan de hand van een citaat van de
hedendaagse Franse auteur MICHEL HOUELLEBECQ. Michel Houellebecq, die doorheen zijn
werken (o.a. Extension du domaine de la lutte (1994), Les particules élémentaires (1996),
Plateforme (2002), Possibilité d’une île (2005), La carte et le territoire (2010)) op provocatieve
wijze voornamelijk de minder fraaie kanten van de hedendaagse samenleving en de positie van
de mens in die samenleving articuleert – en daarin zeer on-Frans is – fungeert in het raam van dit
boek als inspirator en illustrator van ‘waar het vandaag om gaat’. Hij treedt op als cynische
pornograaf, maar is uiteindelijk wanhopig op zoek naar liefde, hechting, zin... Of zoals zijn
vertaler Martin de Haan het formuleert in een nawoord bij Elementaire deeltjes: ‘(Het boek is)
zowel een cynische zedenschets als een romantische roep om liefde.’ En zijn al zijn boeken dat
niet in wezen? Over datzelfde Elementaire deeltjes en Mogelijkheid van een eiland schrijft De
Haan: ‘Beide boeken zijn (...) eerder gedachte-experimenten dan romans à thèse: ze roepen niet
op tot actie, maar tot reflectie.’ Houellebecqs diagnose is vlijmscherp: de liberale westerse
maatschappij neemt de individuele vrijheid als ultieme maatstaf aan en ontspoort in een koude,
egoïstische samenleving waarin onder andere vrije liefde, abortus, euthanasie en zelfmoord
alomtegenwoordige en gebanaliseerde verschijnselen worden. Zijn literatuur wordt hier
aangewend als een tegenwicht voor onze kapitalistische wereld die geluk predikt.

Dit boek is opgedragen aan alle patiënten en alle niet-patiënten anno 2012. Ons uitgangspunt is
immers dat diegenen die met het etiket van patiënt door het leven gaan, niet meer maar ook niet
minder dan een holle spiegel zijn die de maatschappelijke fenomenen concentreert en als
symptoom presenteert. Elke tijd heeft met andere woorden de patiënten die hij verdient, hoezeer
de mens zich ook inspant om dat lot te ontlopen. De slinger gaat genadeloos op en neer, en geen
mens die dat kan tegenhouden. De ‘goegemeente’ denkt graag dat borderline een diagnose is,
voorbestemd voor ‘soortgenoten met afwijkend hersenweefsel’, maar dat is geenszins het geval.
Borderline-etiketten worden dezer dagen uitgedeeld in alle lagen van de bevolking, zonder
onderscheid des persoons.
Psychiatrie is de spiegel van de wereld waarin we leven. Patiënten zijn de symptoomdragers
van een ziektebeeld waaraan een hele maatschappij lijdt, en dus is er weinig verschil tussen
patiënten en niet-patiënten: diegenen die het etiket niet dragen zijn evenzeer ziek in het bedje van
‘de’ ziekte, en anno 2012 is dat borderline. De patiënten zijn de kanariepietjes in de kolenmijn,
de knipperlichten van de maatschappij.
Borderline Times voert de lezer mee op een observatietocht, zoals dat ook in een therapie
gebeurt. Het gaat uit van een fenomenologische beschrijving van wat we zien: de criteria die
dezer dagen gehanteerd worden om uit te maken of iemand borderline heeft, zijn evenzoveel
illustraties van (de uitwassen van) onze hedendaagse maatschappij. In de geest van de
fenomenologische psychiatrie gaan we nauwkeurig trachten te beschrijven wat we observeren.
Daarbij zullen we ook de problemen niet uit de weg gaan, maar ze integendeel aankaarten en
zien welke houding we daartegenover kunnen aannemen. We doen dat nog steeds beschrijvend,
en gaan te werk met de onbevangenheid van de joods-Franse filosoof EMMANUEL LEVINAS (1905-
1995), op zoek naar ‘de kleine goedheid’.
Moeten we dan de hele wereld genezen? Neen. Was het vroeger allemaal beter? Verre van.
Gemoraliseer is hier niet aan de orde. Borderline Times heeft niet de bedoeling een
cultuurpessimistisch of een fin-de-sièclediscours te houden – ook al is die laatste term misschien
wat raar anno 2012. Dit boek is geen neoconservatief verhaal à la Theodore Dalrymple (de Britse
conservatieve criticus annex psychiater), dat volgens de Leuvense theologieprofessor Hans
Geybels ‘gevaarlijk (is) in zijn eenvoud en geen enkel alternatief aandraagt’ (De Standaard
15.08.2011). Wel gaat het kijkend, observerend en analyserend stilstaan bij de realiteit van het
leven van vandaag, daarbij ruimte makend voor signalen die wijzen op een kentering, een
kanteling, hoopgevend, met vooruitzichten op herstel, tools die we kunnen hanteren om met de
nieuwe wereld ethisch zinvol te blijven omgaan. Het wordt immers een opdracht van de mens
om nieuwe vormen van zingeving te bepalen. De moderne mens zal zich moeten bezinnen over
de manier waarop hij met die sterk veranderde wereld in de toekomst zal kunnen omgaan. We
staan hoe dan ook op een kantelpunt, een border-land.
CRITERIUM 1: VERLATINGSANGST

Certains êtres éprouvent très tôt une effrayante impossibilité à vivre par eux-mêmes; au fond ils ne supportent pas de voir
leur propre vie en face, et de la voir en entier, sans zones d’ombre, sans arrière-plans.

‘Sommige mensen hebben al heel vroeg het angstaanjagende gevoel dat ze niet zelfstandig kunnen leven; in wezen zijn ze
niet in staat hun eigen leven onder ogen te zien, in zijn geheel, zonder schaduwvlekken of op de achtergrond geschoven
elementen.’
MICHEL HOUELLEBECQ, De wereld als markt en strijd, p. 155

Stelling: ‘We hebben allemaal verlatingsangst’


Verlatingsangst is angst om in de steek gelaten te worden. Dat we tegenwoordig allemaal – in
meer of mindere mate – last hebben van verlatingsangst, is niet zo verwonderlijk.
Voor dit boek gingen we op zoek naar typische kenmerken van onze postmoderne
maatschappij, en we vonden er in geen tijd 5 die hebben geleid tot en die tegelijkertijd uitingen
zijn van de groeiende eenzaamheid van de menselijke existentie. Eenzaamheid in haar vele
gedaantes, zowel fysiek als psychisch dus – emotionele eenzaamheid –, waarbij de verschillende
vormen net zo goed samen als apart kunnen voorkomen. Alle combinaties zijn mogelijk.
Terwijl we met z’n allen meesurfen op de golven van het World Wide Web en we nog nooit
zoveel aan ‘sharing’ hebben gedaan als de laatste jaren, zijn er ook zelden zoveel mensen
geweest die eenzaam door het leven moesten, voor wie de postmoderne springplanken naar
sociale inbedding onbereikbaar bleken, die uit de boot zijn gevallen door verlies van werk, van
partner of van huis, mensen die zonder verbintenissen van familiale of andere aard alleen
trachten te overleven, vooral in de grootstad.
Maar hoe zit het met de zogenaamde ‘geslaagden’? En wat zijn volgens hedendaagse normen
dan tekenen van een ‘geslaagd’ leven? Zijn ‘geslaagde’ mensen echt vrij om hun leven in te
richten zoals zij dat zelf willen? En is het echt zo dat zij ontsnappen aan de hel van de
eenzaamheid? Totaal geen last hebben van verlatingsangst? Of ligt dat allemaal wel even anders?
‘L’enfer, c’est les autres’, zei Sartre. Zou ‘L’enfer, c’est le manque des autres’ niet even waar
kunnen zijn?
Een meerderheid van alle Britten mist nog liever zijn toilet dan Facebook.
(dS Weekblad 17.09.2011)

Gelukkig zij die kunnen consumeren, want zij voelen niet dat zij eenzaam zijn. Gelukkig zij
die zich 3 keer per jaar een exotische vakantie kunnen veroorloven, want zij merken niet dat zij
daarmee hun eigen leegte proberen te verbergen. Gelukkig zij die meer dan 100 vrienden op
Facebook hebben, want zo kan iedereen zien hoe geliefd ze wel zijn. Het credo ‘Ik denk na, dus
ik ben’ heeft plaats moeten ruimen voor het nieuwe ‘Ik deel, dus ik ben’, door Sarah
Vankersschaever in De Standaard ooit uitgebreid tot ‘Ik deel, dus ik ben… online’. (De
Standaard 08.09.2011) Volgens haar artikel waren er in 2010 een kleine 2 miljard
internetgebruikers die samen ongeveer 255 miljoen websites online hielden, en 1,88 miljard e-
mailgebruikers die samen wereldwijd een slordige 107 biljoen e-mails verstuurden. Geen wonder
dus dat er reeds verschillende onderzoeken liepen om na te gaan hoe we precies met die
overdosis flitsinformatie omgaan, maar – en nu komt het – er was nu blijkbaar voor het eerst een
studie afgerond, opgezet door The New York Times, over de psychologie van het delen. ‘Het
onderzoek’, schrijft de journaliste, ‘brengt in kaart waarom we precies twitteren of mailen. Of,
nog iets dichter bij de existentiële crisis: waarom we in godsnaam voortdurend online zijn.’ En
wat blijkt? ‘Het onderzoek zou (…) niet “De psychologie van het delen” heten als er niet op
jungiaanse wijze een aantal “archetypes”3 werden samengesteld.’
Onderzoek naar de “economie van het delen” heeft dan weer aangetoond dat internet ons
toelaat om ‘via creatieve samenwerkingsverbanden te consumeren’. Met meer mensen samen
kun je nog meer aanschaffen, en terwijl je er met z’n allen om de beurt of samen van geniet, kun
je jezelf er weer van vergewissen hoeveel vrienden je wel hebt... Terwijl we tot voor kort blij
konden zijn met een paar goede vrienden met wie we alle fases van het leven doorliepen, is het
hebben van duizenden vrienden dezer dagen geen uitzondering meer: je koopt ze als het ware per
opbod, ze worden je vanzelf aangeboden via de onnavolgbaar sluwe identificeer- en
verbindingskanalen van de netwerksites, en er is maar één remedie om daaraan te ontsnappen, en
dat is: eruit stappen.
Facebook telt wereldwijd momenteel ongeveer 900 miljoen leden (cijfers van januari 2012).
Het aantal vrienden dat je op Facebook hebt, bepaalt je populariteit. Is het niet zo dat het in dit
verhaal niet zelden gaat over het illusoir opvullen van een leegte, het pareren van de eigen
eenzaamheid? De tegenstelling tussen ‘le réel’ en ‘l’imaginaire’, tussen de tastbare werkelijkheid
en de opgeklopte illusoire dromen die de virtuele mediamaatschappij ons voorhoudt, kan hier
scherp gesteld worden. Of met PIET JOOSTENS (die in dat verband graag spreekt over de ‘homo
sapiens virtualis’): ‘Het aantal Facebook-vrienden – automatisch bijgehouden en voor iedereen
zichtbaar – is allang zogoed als betekenisloos geworden. Het zegt hoogstens nog iets over
iemands verzamelwoede, over zijn behoefte aan publiek, zijn populariteit, zijn openheid,
generositeit en enthousiasme voor het medium.’ (Over de vriend. essay, p. 75) In medialand is
‘You Have 0 Friends’4 als parodie op Facebook hilarisch.

1. De individualisering en individuele beslissingsvrijheid


There is no such thing as society. There are only individuals.
‘De maatschappij bestaat niet. Alleen het individu telt.’
MARGARET THATCHER

L’homme est condamné à être libre.


‘De mens is veroordeeld tot vrijheid.’
JEAN-PAUL SARTRE

We leven in een tijd van individualisering en individuele vrijheid. Die vrijheid mag dan wel het
hoogste goed zijn sinds de verlichting, ze heeft ook een prijs, en dat is een toenemende
eenzaamheid. Onze liberale samenleving stelt het individu zo centraal, dat ook de uitbouw van
een zelfcreërende werkelijkheid een individuele opdracht geworden is. We leven in een tijdperk
dat als verplicht levenscrescendo aan elk individu meegeeft ‘zichzelf te ontplooien’ en ‘zichzelf
te realiseren’. Deze individuele plicht om het eigen leven te maken, deze beslissingsvrijheid over
het eigen leven beschouwen we als een verworvenheid van de 20ste eeuw en als een
ontvoogding van de mens van Kerk en Staat, maar we betalen hoe dan ook de prijs van de
eenzaamheid, de prijs van de ‘alleen-heid’. En wanneer het lot ons minder goedgezind is dan wat
de media als ‘het perfecte leven’ laten uitschijnen, wanneer de opdracht tot ‘zelfrealisatie’
minder goed lukt, wordt de confrontatie met de eenzaamheid zeer groot. Je had immers alle
kansen, dus als het niet gelukt is, is dat alleen je eigen schuld: jij alleen bent verantwoordelijk
voor je eigen falen. Of hoe een leger ‘losers’ wordt gecreëerd, of hoe fenomenen als ‘London
Burning’ kunnen worden verklaard.
Psychiatrie herbergt in die zin op de eerste plaats ook mensen die eenzaam zijn. We passen ons
– ondanks de nieuwe en onontkoombare sociologische realiteit – niet zo vlot aan die opdracht
van individualiteit, van ‘alleen-heid’ en van eenzaamheid aan. We hunkeren nog steeds naar de
geborgenheid van het gezin en van een kleine gemeenschap, waardoor we onvermijdelijk in een
moeilijk spanningsveld terechtkomen. Er is enerzijds het streven naar individualiteit, de
vanzelfsprekendheid van een individueel te bepalen levenslot, en anderzijds de blijvende
hunkering naar geborgenheid. En dat levert ons de verlatingsangst op.
Toch is het van alle tijden dat de mens op zoek gaat naar harmonie. In onze tijd lijkt het alsof
we niet verder komen dan een conflictueuze vorm van samenleven: duurzame relaties worden
ingebed in een ironiserende en relativerende sfeer. Het aantrekken en afstoten dat zo kenmerkend
is voor de personages in het werk van Houellebecq is daarbij nooit veraf. In hun dorst naar
oneindigheid en hun verlangen naar andere oorden zijn ze misschien nog wel het meest op de
vlucht voor zichzelf. Ook wij doen verwoede pogingen om onze eenzaamheid te maskeren. De
maatschappij verstoot de aandoening die ze zelf niet wil onderkennen en mandateert de
psychiater om er een label op te kleven. Het lijkt wel of verlatingsangst in de menselijke beleving
het terrein van de ontwikkelingspsychologie heeft moeten inruilen voor een verre van
benijdenswaardig plekje in de catalogus der symptomen.

We voelen ons zo ongelooflijk geëmancipeerd dat we er nu met z’n allen van overtuigd zijn dat
we het allemaal wel zelf aankunnen, dat we geen anderen nodig hebben om in ons eigen leven de
beste keuzes te maken, dat niemand beter dan wijzelf weet wat het beste voor ons is, dat wij en
wij alleen de graadmeter van ons eigen gevoelsleven zijn, en dat niemand anders moet bepalen
wat wij wel of niet moeten doen. Gezag en autoriteit worden gezien als overblijfselen uit een
stenen tijdperk.
Onze kinderen groeien vandaag op met het idee dat ze in het centrum van de wereld staan, niet
alleen in die van zichzelf, maar ook in die van hun ouders, grootouders en omgeving, zoveel
mensen rondom hen die zich allemaal in 100.000 bochten wringen om de ‘kids’ geen enkele kans
tot ontplooiing te ontnemen, of dat nu gebeurt via de jeugdbeweging, de voetbalmatch, de
training van het rope-skipping, de hip-hopklas, de gitaar- of de vioolles, en in de meeste gevallen
al die hobby’s tegelijk en ook nog eens wisselend, zo al niet per kwartaal, dan toch vaak per jaar.
Uitspraken als ‘We laten hem nu voetbal “proberen” en na Nieuwjaar mag hij dan met zijn
vriendje mee naar het tennis, want misschien vindt hij dat nog leuker’, of ‘Mijn zoontje heeft nog
één avond waarop hij geen hobby heeft en dus wilde ik je eens vragen of jouw dochter tevreden
is in de tekenles, want dan zou hij dat misschien ook eens kunnen proberen’, horen anno 2012 tot
de gemiddelde schoolpoortconversaties. Klasse publiceert intussen wanhopige brieven van
ouders met als titel bijvoorbeeld ‘Wat als mijn kind zijn hobby nu al beu is?’.
Misschien is de vraag hier op zijn plaats wie in dit verhaal de grootste angst heeft om uit de
boot te vallen. De kinderen zelf of eerder hun opvoeders? dS Weekblad (27.08.2011)
waarschuwt: ‘Geluk kan uw kinderen schaden’, en noemt onze kinderen en jongeren de
‘applausgeneratie’. Het weekblad heeft het over de ‘fopspeenrelatie’ die kinderen met hun ouders
hebben, het ‘fluwelen koninkrijk’ waarin zij opgroeien, en over hoe verwend ze worden door hun
‘velcro-ouders’. Vroeger bracht men zijn kinderen frustratietolerantie (grenzen) bij, nu zijn we
als ouders het alomtegenwoordige publiek van onze kinderen, en kan men zich gaan afvragen
hoe het met die (grenzeloos) verwende generatie in godsnaam ooit moet aflopen. Niet goed, als
je de journaliste mag geloven: ‘Dat is wat we krijgen: ongelukkige en angstige dertigers met het
narcisme en de hulpeloosheid van een kind.’
Laten we in dit boek echter genuanceerd blijven en het doemdenken voor anderen laten. Maar
laten we toch ook niet uit het oog verliezen dat het onze verantwoordelijkheid is als ouders om
erover te waken dat we onze kinderen niet zodanig onder druk zetten dat ze de projecten die we
zelf niet hebben kunnen realiseren voor ons moeten waarmaken. Want ook dan zijn we niet goed
bezig. En ook nog dit: aan de ene kant behandelen we onze kinderen al heel vroeg als jonge
mondige volwassenen, aan de andere kant blijven we zodanig voor ze in de weer dat het veel
langer duurt dan vroeger eer diezelfde kinderen écht op eigen benen staan. In die context heeft
men het weleens over een al te gepamperde generatie.

Draai of keer het hoe je wil, ook infantilisering is een kenmerk van onze maatschappij. Of om
het met DIMITRI VERHULST te zeggen, in een interview naar aanleiding van zijn nieuwste roman
De intrede van Christus in Brussel: ‘Alles wordt in punten, sterren of koksmutsen uitgedrukt.’
En over het huidige bestel: ‘De democratie begint op een show met televoting te lijken.’ (De
Standaard 23.09.2011)
Overigens loont het zeer de moeite om eens stil te staan bij het uitzicht van die boot waaruit we
met zijn allen dus niet willen vallen. Dat is een boot die wordt gedicteerd door de tijdgeest zoals
hij weerspiegeld wordt in de media en door ‘wat moet’ – glossy tijdschriften laten ons massaal
kicken op ‘de 70 must haves (het woord alleen al!) voor de herfst’, ‘de kleur die deze winter
zéker in je kast moet hangen’, ‘de citytrips die je voor je 30ste absoluut gemaakt moet hebben’ –,
door meetbare sportprestaties, een zo groot mogelijk consumeergedrag en ga zo maar verder…
Vorige zomer stond er dagelijks in de ‘kwaliteitskrant’ De Standaard een rubriekje ‘Elders is het
beter’, waarin ‘leuke dingen’ werden besproken ‘die wij ook zouden moeten invoeren’. De
aardappelschilmachine in elk huishouden bijvoorbeeld; in Denemarken is het de gewoonste zaak
van de wereld, een toestel dat iets weg heeft van een lomp uitgevallen blender, op Nederlandse
onlinewinkels te koop vanaf ongeveer 40 euro. ‘Schilt een kilo aardappelen in twee minuten
tijd’, luidt de verkoopsslogan. Wat net zo geloofwaardig overkomt als ‘10 jaar jonger in 1 dag’ –
gezien in het nummer van december 2011 van het tijdschrift Goed Gevoel (het woord alléén al!).
Het commentaar van (vhn), waarmee het aardappelschilmachineartikeltje afsluit, liet godzijdank
nog wat ruimte over voor relativering: ‘de tijd die we besparen dankzij de aardappelrevolutie
kunnen we (…) aan iets nuttigs besteden. De machine schoonmaken, bijvoorbeeld. Of zoeken
naar het garantiebewijs.’ (De Standaard 08.08.2011) Nog niet helemaal in de zak van de must
haves te stoppen dus.

Alles zelf willen bepalen en de ‘luxe’ hebben in een tijdperk te leven waarin dat
zelfbeschikkingsrecht als een van de grootste deugden wordt geëerd, is één ding. Iets anders is de
eenzaamheid die dat zelfbeschikkingsrecht van alle individuen met zich meebrengt voor alle
andere individuen. En báng dat we zijn voor de eenzaamheid die daardoor achter elke hoek loert!
Wie kan vandaag nog alleen zijn zonder zich eenzaam te voelen? Een weekend alleen
doorbrengen is zielig – je hebt zeker geen vrienden? Niet in het gezelschap van 3 bevriende
gezinnen op reis gaan wijst op niet veel minder dan mensenschuwheid, net zoals enkel met het
gezin een wandeling gaan maken iets is voor ‘losers’ die niks spannenders te beleven hebben; op
zondagmiddag een boek lezen in de tuin is wel het toppunt van pathetisch tijdverdrijf... We
overdrijven wat, maar toch.
Staan we er soms bij stil welke boodschap we door zo te redeneren doorgeven aan onze
kinderen? Immers, als onze kleuter 3 nachtjes bij oma gaat slapen, dan moét er elke avond voor
het slapengaan gebeld worden, zodat we horen hoe het gaat. Als onze scholier 5 dagen op
bosklassen gaat, willen we elke avond een onlineverslag krijgen met zo veel mogelijk foto’s. Als
onze tiener 2 dagen gaat fietsen met een groepje vrienden, dan is 1 sms’je per stopplaats het
absolute minimum. En als onze student voor enkele maanden naar het buitenland gaat, dan
nemen we onze toevlucht tot Skype om de afstand in tijd en ruimte draaglijk te maken. Verraadt
dat geen gebrek aan vertrouwen? Wat we in de psychoanalyse ‘basic trust’ noemen,
basisvertrouwen dus?
Het lijkt wel of we met z’n allen zijn blijven steken in de kinderlijke verlatingsangstfase, dat er
te weinig tijd is geweest om die achter ons te laten, en dat we derhalve allemaal getraumatiseerd
uit het x + y + z-verhaal5 van de Engelse psychoanalyticus DONALD WINNICOT (1896– 1971) zijn
gekomen, dat we het hoofdstuk dat de Zwitserse psycholoog JEAN PIAGET (1896–1980) het
ontwikkelen van het gevoel van wat hij ‘object-constantie’ noemde, in onze groei even hadden
geschrapt. Een maatschappij waarin mensen blijven steken in fases waar ze in normale
omstandigheden zouden moeten doorgroeien... een maatschappij met infantiele kenmerken? En
dat allemaal vanuit een gebrek aan ‘basic trust’?

In De romantische school – een bijtend en tegelijk geestig portret van een moderne relatie – gaat
de Zwitsers-Britse schrijver en filosoof ALAIN DE BOTTON nog een stapje verder, door zich te
wagen aan een vergelijking tussen de theorie van Winnicot en Piaget en de relatie van zijn
hoofdpersonages Alice en Eric. In de Bottons ogen is met name de idee van ‘constantie’ – de
Botton spreekt van ‘permanentie’ – gemeenschappelijk: geen ‘objectconstantie’ dit keer, maar
‘liefdesconstantie’ – bij de Botton ‘liefdespermanentie’:
‘Wat hield deze liefdespermanentie in? Een zeker geloof in de liefde van de ander, dat zonder onmiddellijk bewijs of teken
van de belangstelling van de geliefde in stand kon blijven, het geloof dat de partner, hoewel voor het weekend in Milaan of
Wenen, niet bezig was een cappuccino of Sachertorte te nuttigen met een liefdesrivaal, het geloof dat een stilte gewoon een
stilte was en niet een aanwijzing dat de liefde ter ziele was.’ (p. 125-126)

Dit is hoe hij die idee – oorspronkelijk gestart als een soort pseudopsychologisch grapje – op
badinerende toon verder uitwerkt:
‘Men zou het liefdespermanentiescenario kunnen vergelijken met een hangbrug, waarin de liefdesverzekeringen
gesymboliseerd werden door stuttende pylonen, en de tijden dat men in de kou stond door de meters bekabeling die
daartussen gespannen zijn. Een kus op het hoofd, een aanminnige blik zouden als een pijler kunnen gelden; een stille
maaltijd, een onbeantwoord telefoontje zouden kunnen staan voor de kabel ertussen.’
(p. 128)

Daarbij een illustratie:


(ALAIN DE BOTTON, De romantische school, p. 129)

De voor relaties benodigde kabellengte verschilt van mens tot mens, en hangt volgens de
Botton af van het temperament en het verleden van de geliefde. Zo zou ‘iemand die zichzelf
intrinsiek beminnelijk (vindt) weinig verzekering nodig hebben, en derhalve honderden meters
aan kabel kunnen dragen zonder andermans pyloon.’ En kan ‘vertrouwen (…) gedefinieerd
worden als een manier om afwezigheid redelijk op te vatten.’ (p. 129) Wat anders is de
bodemloze-putvorm van die ‘permanente liefde’, de variant met de langste kabel en de vele
pylonen, dan verlatingsangst? Je kunt je gaan afvragen wie het dezer dagen nog kan stellen met
een korte kabel en een redelijk aantal ondersteunende pylonen. En vragen we ons ooit af hoe dat
komt?
Je staat in een winkel zo groot als een voetbalstadion, er is niemand die vraagt of je geholpen
wil worden of misschien wat meer uitleg wil, en toch moet je snel een cadeautje vinden voor je
geliefde, want als je niet snel genoeg het juiste cadeautje vindt, bestaat de kans dat ze je gedumpt
heeft en al met iemand anders samen is, nog voor je met je cadeautje tot bij haar bent geraakt.
Zoiets.

2. De toenemende verstedelijking
GUSTAVO TARETTOTE, Medianeras: Buenos Aires in Times of Virtual Love (2011) Film
Buenos Aires: 3 miljoen mensen en een gevoel van eenzaamheid bij haar inwoners dat zijn gelijke niet kent. Martin, een
jonge webdesigner die last heeft van paniekaanvallen, verwijt de chaotische architectuur van de stad schuldig te zijn aan
alles wat op emotioneel vlak bij de stedelingen fout loopt. Geïntimideerd door de ‘gebouwendrab’ en de krioelende
mensenmassa blijft Martin binnen, gekluisterd aan zijn computer. Mariana is een gefaalde architecte die compleet gebroken
is na het einde van een relatie van vier jaar. Martin en Mariana wonen in dezelfde straat, in twee aanpalende huizen, maar
toch hebben zij elkaar nog nooit ontmoet. Wat hen scheidt, brengt hen tegelijk bij elkaar.

BRIGITTE RASKIN, Het koekoeksjong (1988)


Roman
Een jonge dertiger, bewoner van een studentenhuis, verongelukt in een dramatisch auto-ongeval. De overledene blijkt bij
niets of niemand thuis te horen. Wie was die man toch? Waar kwam hij vandaan? Wie was zijn familie? Een van de
medebewoners van het studentenhuis gaat op zoek. Via registers en archieven en gesprekken met mensen die hem gekend
hebben, vormt ze zich een beeld van de overledene. Stukje bij beetje reconstrueert ze zijn leven, een hondenleven zo blijkt.

HENRY DAVID THOREAU (1817-1862)


Citaat
‘Nergens is men zo eenzaam als in een grote stad. Wie daar het kleine nest van zijn gezin verlaat en de huisdeur achter zich
sluit, wordt plotseling een silhouet in de straat, een voorbijganger, een naamloze.’

GODFRIED BOMANS (1913-1971)


Citaat
‘Leven in de grote stad: miljoenen mensen die samen eenzaam zijn.’

Brussel, Parijs, Londen, Berlijn, Madrid of Milaan ... we hoeven niet eens tot in Buenos Aires te
gaan. Of het nu over grote steden gaat of over nog grotere – laten we ze hier megapolissen
noemen – één ding hebben ze gemeen: stuk voor stuk herbergen ze honderdduizenden vrije (!)
mensen die eenzaam door het leven gaan. Honderdduizenden eenzame vrije (?) mensen zitten er
opeengepakt in kleine kooitjes of in luxekooien – afhankelijk van hun status – als levende
illustraties van de eenzaamheidscultuur van de mens in de postmoderne tijd.
Bevolking van Londen:
15de eeuw: 45.0000 inwoners
19de eeuw: 865.000 inwoners
Aantal stedelingen in de totale wereldbevolking:
begin 19de eeuw: 20,3 miljoen (3%)
1900: 224,4 miljoen (13,6%)
1950: 729 miljoen (28,8%)
1980: 1821 miljoen (41,1%)
2000: 2,85 miljard (47%)
(Wikipedia)

Is dat nieuw? Neen. Het hierboven vermelde citaat van de Amerikaanse schrijver en
transcendentale filosoof HENRY DAVID THOREAU liegt er niet om. Dat was de 19de eeuw, het
tijdperk van de industriële revolutie. De grote groei van de steden – de ‘verstedelijking’ of
‘urbanisatie’ – is begonnen ten tijde van de industriële revolutie. Betere landbouwtechnieken
lieten toe met kleinere mankracht grotere opbrengsten te realiseren, waardoor meerdere mensen
buiten de landbouw (in de industrie dus) tewerkgesteld konden worden. Dankzij ontwikkelingen
binnen het domein van vervoer werden de steden minder afhankelijk van hun directe omgeving,
want het voedsel voor het groeiende aantal stedelingen kon vanop grotere afstand aangevoerd
worden. Tegelijkertijd was er de realiteit van de opkomende fabrieken, die steeds meer arbeiders
nodig hadden. De verstedelijking was dus zowel het gevolg als de oorzaak van de industriële
revolutie, en heeft een grote invloed gehad op het leefpatroon van de mensen. In plaats van
traditionele patriarchale plattelandsgezinnen, waarin meerdere generaties onder een dak
woonden, kwamen er nu gezinnen die uit een man, zijn vrouw en hun kinderen bestonden. Het
losser worden van de familiebanden was meteen de gedroomde voedingsbodem voor de
toenemende individualisering.
Onderstaande grafiek geeft een mooi beeld van de evolutie van stadsen plattelandsbewoners op
de gehele wereldbevolking:
Voor het eerst in de geschiedenis leeft meer dan 50% van de wereldbevolking in stedelijke
gebieden. In 2050 zal dat waarschijnlijk ongeveer 70% zijn (UNDESA, 2010). De
voedselvoorziening wordt daarmee verzorgd door een steeds kleiner deel van de bevolking, wat
de kwetsbaarheid van de voedselbevoorrading vergroot. Daarnaast neemt de arbeidsreserve, die
in het verleden snelle economische expansies mogelijk maakte, verder af. De verhoogde
levensstandaard vergroot de ecologische voetafdruk.

In België neemt de verstedelijking toe met 2m2/sec,


d.w.z. met de oppervlakte van 1 voetbalveld/uur.
(Federaal Wetenschapsbeleid, 2010)

In de media wordt de laatste jaren fel gewaarschuwd voor die bevolkingsexplosies, zoals we ze
kennen in Brussel. Voorspeld wordt (Trends 25.08.2011) dat de Brusselse bevolking tegen 2016
van 1,13 naar 1,22 miljoen inwoners zal stijgen. Het Brusselse inkomen ligt 16 procent onder het
Belgische gemiddelde, en zal nog verder dalen. Er is een hoge werkloosheidsgraad, die stijgt
onder de jonge, laaggeschoolde (allochtone) bevolking, een groep die daardoor geen deel
uitmaakt van het publieke leven. Het wordt dus oppassen voor onlusten, en als die uitbreken, zo
wordt voorspeld, gaan ze niet onderdoen voor ‘London Burning’ in de zomer van 2011.
Sociale onlusten zijn niet zelden het gevolg van een combinatie van uitgeageerde woede,
frustratie, isolement, het wegvallen van sociale controle en verantwoordelijkheid en – jawel –
eenzaamheid op alle niveaus. Maar wat met de onzichtbare eenzaamheid, het stille lijden en
creperen van zoveel mensen die door allerlei factoren uit de sociale boot gevallen zijn en
eenvoudigweg niet meer meespelen? Een deel van hen wil men al eens de ‘Generatie Overbodig’
noemen (De Groene Amsterdammer 22.09.2011). Die zijn er nog het best aan toe...
Terwijl de plattelandscontext van weleer mensen een stevig sociaal vangnet garandeerde,
waarop te allen tijde kon teruggevallen worden, levert de verstedelijking behalve heel veel luxe,
comfort en welvaart voor velen, voor veel anderen een net op met evenveel mazen als draden die
ze bijeenhouden, waardoor nog veel meer mensen dan vroeger nu met honderdduizenden tegelijk
door die mazen vallen. Eenzaamheid, zowel fysiek als psychisch, is misschien wel hét cruciale
probleem van de westerse wereld in de moderne tijd. De verstedelijking speelt daarin een niet te
onderschatten rol. De nieuw gewonnen individuele vrijheid mag dan al zelfbewuste mensen
maken, de teloorgang van de verbondenheid die daarmee samenhangt, heeft ook dramatische
gevolgen. Met name de grootsteden zitten vol met verlaten mensen, verworden tot silhouetten,
voorbijgangers, naamlozen, om het met de anders zo lichtvoetige Nederlandse schrijver
GODFRIED BOMANS te zeggen. Wat Thoreau in de 19de eeuw al duidde, was een eeuw later
gemeengoed geworden. Je moest geen filosoof meer zijn om er een statement over te maken: de
deur van je veilige nest – dat had je in die jaren nog wel – achter je dichtslaan, betekende jezelf
in de anonimiteit van de grote stad begeven.

In 1988 debuteerde de Vlaamse schrijfster en journaliste BRIGITTE RASKIN met Het


Koekoeksjong, een reconstructie van het leven van Frans Maes, die zij kort gekend had en die
verongelukt was. Ze won daarmee in 1989 de AKO Literatuurpijs en in 1990 de Prijs van de
Vlaamse Lezer. Frans Maes hokte in een studentenhuis, maar zelfs als hij er binnenging, was er
geen veilig nest dat op hem wachtte. Hij stierf zonder dat zijn medebewoners ook maar iets van
zijn familie of mogelijke kennissen of vrienden af wisten. Frans Maes had even in hun midden
vertoefd, maar was erin geslaagd compleet anoniem te blijven. Na onderzoek door het
hoofdpersonage naar de wortels van de overleden man blijkt dan dat achter die façade van
anonimiteit een leven van miserie verborgen lag.

Anno 2012 zijn we alweer een stap verder in de eenzaamheidscultuur. Steeds vaker horen we
verhalen over rottende lijken die na weken of maanden worden ontdekt door buurtbewoners, niet
gealarmeerd door het gemis van een naaste, maar door een steeds erger wordende en
aanvankelijk veelal niet te duiden stank in hun onmiddellijke leefomgeving? Net als strenge
winters eisen hete zomers trouwens vaak een hoge tol bij oude en vereenzaamde mensen in de
grootsteden. Herinner u hoe Parijse ziekenhuizen een vijftal jaar geleden opgescheept zaten met
een overvloed aan stoffelijke overschotten, mensen die bezweken waren door de hitte en
waarnaar niemand meer omkeek. Oproepen via de media, op zoek naar familieleden van de
overledenen, brachten weinig in beweging. Mondjesmaat kwamen enkele verwanten
binnengedruppeld, uit Benidorm, de Canarische eilanden enz. Men was ‘de bomma vergeten’
terwijl men op vakantie ging. Uit onze kindertijd stamt de campagne ‘Laat uw huisdier niet in de
steek als u met vakantie gaat’. Vandaag moeten we daar misschien ‘En ook de bomma niet!’ aan
toevoegen. Het cynisme dreigt nog verder door te schieten, als we bedenken dat sommige kleine
huisdieren een karikaturaal luxueuze verzorging krijgen, terwijl de eenzame buurvrouw overleeft
op goedkoop kattenvoer.
Mooi is – om nog even het Parijse verhaal te beëindigen – dat voor de overledenen voor wie de
oproepen geen resultaat hadden gehad, een staatsbegrafenis werd georganiseerd. Men was
terecht beschaamd om zoveel – toegegeven: ‘gemediatiseerde’ – gruwelijke eenzaamheid.
Er is echter niet altijd een hete zomer en veel mediabelangstelling. Ontelbare mensen sterven
dezer dagen eenzaam in een grootstad zonder dat iemand er verder weet van heeft, zonder dat
iemand ervoor zorgt dat ze een waardige begrafenis krijgen. Zo maakbaar als de neoliberale
mens dacht te zijn, zo volkomen ontmenselijkt kan hij eindigen.
Hier en daar zie je warmmenselijke initiatieven de kop opsteken, die een tegenwicht bieden
aan de grote leegte en de grote eenzaamheid. De Vlaamse dichter LUUK GRUWEZ vertelt ons dat
er uit Amsterdam een ritueel naar Antwerpen is overgewaaid, waarbij een dichter voor een
anonieme of familieloze dode een gedicht schrijft dat hij tijdens de uitvaart voorleest. Een mooi
initiatief, dat naar Gruwez zich meent te herinneren in Amsterdam ‘De eenzame uitvaart’ heet.
Het is de dichter F. STARIK die er destijds mee begon. Zo krijgen ook die anonieme overledenen
toch nog een waardig afscheid. Dát is letterlijk... ‘de kleine goedheid’ van Emmanuel Levinas.
LAMENTO VOOR JUUL

Juul heeft de allertraagste fiets,


bestemd om nergens aan te komen.
Hij loopt ernaast als naast een ouwe ezel,
bepakt met ouwe ezelsdromen.
Maar nu is Juul plots dood.
Plots foetsie naar een beter niets?
Juul had ook zelf een ezelskop.
Waarschijnlijk van Henri Matisse.
Het is de vraag hoezeer hij niet meer is,
want niemand niemand die hem mist.
Al is dit altijd zo geweest, het blijft baldadig triest
in alle straten waar hij loopt noch fietst.

LUUK GRUWEZ

JACQUES TATI met Playtime in 1967, WOODY ALLEN met Manhattan in 1979, GUSTAVO
TARETTOTE met Medianeras: Buenos Aires in Times of Virtual Love in 2011: ook de
grootmeesters van het witte doek is de problematiek niet ontgaan. Zij zijn kunstenaars die hun
tijd schilderen en die daarbij – evenals hun collega’s in de gilde van de Schone Letteren – niet
zelden de vinger op de wonde leggen. Medianeras, een langere versie van Tarettotes
gelijknamige kortfilm uit 2005 (grote prijs internationaal kortfilmfestival Clermont-Ferrand), is
een komisch drama dat zich net zo goed in Parijs, Madrid, Milaan of Berlijn had kunnen
afspelen.

3. Het wegvallen van het (kern)gezin en bij uitbreiding het


verwerpen van ‘beperkende’ banden
‘Zoals het mooie Franse woord ménage aangeeft, waarin behalve “huishouden”en “gezin” ook “zuinigheid” meeklinkt,
vertegenwoordigden het echtpaar en de huiselijke kring het laatste eilandje van primitief collectivisme binnen de liberale
samenleving. De seksuele bevrijding leidde tot de vernietiging van die tussengemeenschappen, de laatste buffers tussen het
individu en de markt. Dat vernietigingsproces gaat nog altijd onverminderd voort.’
MICHEL HOUELLEBECQ, Elementaire deeltjes, p. 124

Het is een kenmerk van de hedendaagse succesvolle mens dat hij worstelt met zijn verbindingen.
Verbindingen, zo redeneert hij, staan zijn ontplooiing in de weg. Wie zich niet goed voelt in een
relatie, eigent zich het recht toe ze te verbreken. Mannen vallen eerder op zichzelf terug,
vrouwen hebben dikwijls de grootste moeite om zich – in vorige generaties vaak na een leven ten
dienste van het gezin – financieel staande te houden. En wat als er ook kinderen in het verhaal
zijn? In Vlaanderen groeit tegenwoordig bijna 1 kind op 10 op in een gezin dat onder de
armoedegrens leeft. Pakweg 10 jaar geleden waren dat er nog maar 1 op 17 (cijfers Kind en
Gezin). In het stadscentrum van Leuven kwam eind vorig jaar een kwart van de borelingen uit
een kansarm gezin. (De Standaard 10.9.2011) Het spreekt voor zich dat we hier in de eerste
plaats te maken hebben met oorzakelijke fenomenen als de gevolgen van de economische crisis
en immigratie – Leuvencentrum telt een boel sociale woonwijken – maar ook het verbrokkelen
van de gezinnen is een risicofactor die sommigen over de armoedegrens duwt. We zijn vaak zo
erg bezig met ons eigen individuele verlangen dat we er niet meer bij stilstaan dat we door dat te
doen de generaties die na ons komen schade kunnen berokkenen.
Het is een sociologische realiteit dat het (kern)gezin steeds vaker wegvalt. En dus komen meer
en meer kinderen uit gebroken gezinnen, eenoudergezinnen, nieuw-samengestelde gezinnen enz.
Een grootschalige studie van de faculteit sociologie aan de KU Leuven (5.778 middelbare
scholieren werden schriftelijk ondervraagd) toont aan dat kinderen van gescheiden ouders
gemiddeld meer moeilijkheden ervaren in hun levensloop dan kinderen uit een klassiek gezin.
Men heeft het dan over minder goede schoolprestaties, meer angst- en depressieve gevoelens, in
sommige gevallen leidend tot zelfdodingsgedachten, meer kans om in contact te komen met
verslavende middelen, meer gevallen van agressie en meer last van gewichtsproblemen. (De
Standaard 23.09.2011)

‘Het is dan ook een mythe dat kinderen beter worden van een scheiding omdat hun ouders zich er prettiger door voelen. In
de eerste plaats knappen ouders vaak helemaal niet zo op van een scheiding. Daarnaast hebben kinderen veel minder last
van een ongelukkig huwelijk dan de ouders zelf. En van een scheiding hebben ze wél last. (...) Conflicten nemen in de regel
dan ook niet af door een scheiding, maar juist toe, blijkt uit verschillende onderzoeken. Niet alleen omdat er in één klap
meer onderwerpen zijn om ruzie over te maken, maar ook omdat partners minder hun best doen voor elkaar, (wanneer) het
gemeenschappelijke doel is veranderd in ieder voor zich.’
(Psychologie Magazine 10.2011)

Maar laten we eerlijk zijn: de hierboven opgesomde moeilijkheden waarmee jongeren vandaag te
maken hebben, zijn verre van het alleenrecht van kinderen uit de zogenaamde gebroken
gezinnen. Ook in het primaire gezin wordt vaak geworsteld met nieuwe visies op het samenzijn,
die door de jonge generatie wordt binnengebracht en waartegen de oudere generatie weinig
verzet heeft. De markt wordt overspoeld met boeken die titels dragen als Beperkende banden
verbreken en (de opvolger) Nog meer beperkende banden verbreken.6 De hedendaagse mens is –
zo niet unifocaal, dan wel in hoofdzaak – gericht op zelfontplooiing, en beperkende banden zijn
wel het laatste waarop hij zit te wachten...
Met het losslaan van zoveel verbindingen haalt de moderne mens zich echter ook het probleem
van de verschrompelende hechting op de hals, en wat zal hem dat op den duur opleveren? Wat je
niet leert, kun je maar moeilijk overdragen, dat is geweten. Als de fond er niet meer is, is het ook
moeilijk om die verbinding in het latere leven aan te gaan... Dat horizontale banden losser
worden, is veel minder ingrijpend dan dat ook aan verticale banden getornd wordt – die laatste
zijn immers bepalend voor iemands waarden en normen, die dan weer op hun beurt iemands
identiteit vormgeven.

Hechting wordt wellicht het cruciale thema voor de volgende generatie. Hechting is de
achterkant van de zestigers, maar het is ontaard in een egocentrisch vrijheidsidee. Het
mainstream gezin en de mainstream levensloop zijn niet langer dominant in de westerse
maatschappij. Dat zou geen probleem mogen zijn, maar tussen ouders en kinderen liggen er veel
kwetsuren, en dat uit zich in de hele samenleving. Vaders, of beter het gebrek daaraan, zijn het
grootste probleem. Als je weet dat 30 procent van de Nederlandse vaders zijn kinderen niet meer
ziet als die in een nieuw-samengesteld gezin terechtkomen, dan kun je je de vraag stellen: wie is
de opvoeder in de samenleving als de vader uit beeld verdwijnt en de vaak alleenstaande moeder
overvraagd wordt?
Het economische consumptiedenken graaft zich meer en meer een weg, ook in onze visie op
omgang. Vijand nummer 1 van de hechting is de ‘leuk’-dwang: in onze tijd moeten alle dingen –
en dus ook relaties – vooral ‘leuk’ zijn. Dat betekent dat men voor elkaar kiest in goede, maar
niet langer in kwade dagen. Het hoeft nochtans niet slecht te zijn dat mensen zich een tijdje wat
minder goed voelen. Immers, door samen doorheen de kwade dagen te willen gaan, versterk je
de banden, en dat is heus niet alleen een wollige slogan. In die zin is hechting vandaag de dag hét
probleem in onze samenleving. Welke voorbeelden van hechting krijgen jongeren vandaag?
Als je iets stevig wil verankeren, moet je een incubatietijd incalculeren. Om iets goed onder de
knie te krijgen, moet je lang oefenen, en aan het hebben van een gedegen kennis over iets gaat
een lange studieperiode vooraf. Om een waardevolle relatie die tegen een stootje kan met iemand
op te bouwen, moet je veel tijd voorzien, moet je soms geven en nemen, bij momenten water bij
de wijn doen en openstaan voor de noden van de andere zonder jezelf volledig weg te cijferen.
En toch is dat laatste soms een beetje nodig. Precies daar zitten we met een probleem! Zichzelf
een stukje terugplooien is niet erg modieus. We komen uit een tijd waarin de vrouw zich volledig
terugplooide ten voordele van de man. Dat daarin verandering is gekomen, daar kan niemand iets
op tegen hebben. Ook de vrouw heeft vandaag het recht om haar kansen tot zelfontplooiing te
benutten. Echter, die ontplooiing is – bij beide seksen welteverstaan – nu doorgeschoten, in vele
gevallen zelfs tot een illusie verworden. En toch maken we onszelf wijs dat we er alleen maar op
vooruit zijn gegaan. Uitspraken als ‘Borstvoeding is voor de vrouw niet alleen een bron van
vreugde, maar ook een vorm van slavernij’ uit de mond van het Franse staatshoofd, President
Nicolas Sarkozy (in 2011 opnieuw vader geworden), helpen niet echt om een kritisch licht te
werpen op de vele recente en snelle evoluties...
In een reactionaire poging om een schuldige te vinden, opperen sommigen dat de sleutel van
het aantal echtscheidingen bij de vrouw ligt. (Annelies Vanbelle in dS Weekblad van 01.10.2011)
Enerzijds omdat ze ‘door haar financiële onafhankelijkheid mondiger (is) geworden (en) het
vanuit een feministische reflex niet meer (duldt) dat haar partner vreemdgaat. Anderzijds (omdat
ze) door haar nieuw verworven onafhankelijkheid en door de komst van de pil zelf in staat (is)
om op zoek te gaan naar de vervulling van haar geluk. (En ook nog omdat) nu de vrouw niet
meer automatisch thuisblijft, (...) meer mannen ontmoet en (...) de kans (dus) toeneemt dat ze
gaat twijfelen aan haar relatie’.
Uiteraard spelen ook andere factoren een rol. ‘De sociale media worden met de vinger
gewezen, omdat retroseksuelen7 en andere lustzoekers er voor het grijpen liggen. De geliefde op
het scherm is altijd aantrekkelijker dan de partner thuis, met wie je het ook over het invullen van
de belastingbrief moet hebben.’
Ook de ik-maatschappij speelt hierin een niet te onderschatten rol. Paul Verhaeghe neemt de
neoliberalisering van de samenleving op de korrel:
‘Kinderen groeien op met de illusie dat geluk perfect bereikbaar is, hier en nu, via een object dat gekocht kan worden.
Instant geluk. Verlangen is verboden, een tekort schept onbehagen, alle aandacht gaat naar onmiddellijk genieten. Snel
verveeld raken is daar een gevolg van, samen met constante katers. Als “het” niet voldoet, schaft men zich gewoon een
volgende object aan. De geliefde wordt op dezelfde manier benaderd. De volgende partner zal wél het perfecte geluk en het
perfecte orgasme opleveren. Het neoliberalisme zadelt ons op met het idee dat genot de leegte kan vullen.’ (dS Weekblad
01.10.2011)

Shoppen, kopen, consumeren, beu worden, weggooien, iets nieuws zien, kopen, consumeren,
ook beu worden, bij de rest gooien (de afvalberg vergroten): we doen het met genotsartikelen,
maar we doen het – helaas – ook meer en meer met onze medemensen. Het consumptiedenken
sijpelt door in het relationele leven: de partner als bron van genot, als middel van genoegen,
‘verbruikbaar’, tijdelijk, instant en inwisselbaar. We hadden al fastfood, hapklaar en calorierijk;
we kennen nu ook ‘fastlove’. Het snelle en inwisselbare spreidt zich uit naar alle domeinen van
het (maatschappelijke) leven. We zien het niet alleen in de manier waarop we voedsel tot ons
nemen of een partner kiezen, het reflecteert zich ook op het werk (de levenslange carrière heeft
plaats geruimd voor jobhopping), de buurt (we verhuizen vaak), de vrienden (men heeft
tegenwoordig een dynamische vriendenkring, waarin naar hartenlust wordt toegevoegd maar ook
wordt buitengekieperd), de politieke keuze, religie enz. Het zijn allemaal paradoxen van de
globalisering en de efficiëntie. Blijft nog over: de familiale achtergrond. Die kun je niet kiezen
en ook niet inwisselen.
Een ander voorbeeld. Mannen hadden al langer recht op hun midlifecrisis, het gevoel dit of dat
nog te moeten doen. Ook dat heeft te maken met het verlies van het geloof in het eeuwige leven –
ik leef maar 1 keer en dus moet ik zien dat ik alles heb gehad en alles heb gedaan. Het gebeurt
dat het realiseren van die ene dwingende droom ‘voor het te laat is’ eerder aangegane
verbintenissen in de weg staat. Hoe vaak gebeurt het niet dat dat betekent dat het oude verbond
moet sneuvelen? Tegenwoordig – met dank aan het feminisme en de emancipatie – zijn
midlifecrises overigens geen alleenrecht meer van mannen: dS Magazine bracht in zijn nummer
van 10.12.2011 een reportage, gestoffeerd met foto’s, over de zogenaamde ‘Harley Davidson
Ladies’: stuk voor stuk vrouwen die er al zo lang van droomden om met de moto te rijden, maar
niet mochten van thuis, of het lukte niet toen de kinderen klein waren enz. En nu zijn ze 40+ of
50+ en besluipt hen de angst hun droom te zullen moeten opbergen: het is dus nu of nooit. En ze
gaan ervoor. Voluit. Mooi dat dat kan. De emancipatie van de vrouw. Maar zoals alle mooie
dingen heeft ook het najagen van die ultieme midlifedroom – net als bij de man – vaak een
keerzijde.
Wij willen hier geenszins vervallen in een cultuurpessimistisch discours, want nog altijd heb je
mensen – ook jongeren – die zich engageren en het voor elkaar opnemen. Laten we ook die
positieve krachten in de verf zetten, ze kansen geven en bewonderen, en tegelijkertijd het
negatieve bespreekbaar te maken, wat ook het beleid zou moeten doen. De overheid moet fora en
context creëren voor het positieve in mensen. Dat moet ook op kleinere schaal gebeuren, zoals in
‘de kleine goedheid’ van Levinas. Er is een macro- en een microbeleid nodig om hechting weer
op de kaart te zetten.
Dat begint al met eigenaarschap, seen thema dat niet toevallig op verscheidene domeinen heel
actueel aan het worden is. Bij Volvo heeft men bandwerk vervangen door een systeem waarbij
kleine ploegen samen één auto maken. Een Nederlandse onderzoeker heeft bewezen dat het
gevoel van eigenaarschap een heel grote motivator is om bijvoorbeeld je werk graag en goed te
doen. Niet te veel regeltjes opleggen is ook belangrijk. Laat mensen de ruimte om creatief mee te
denken bij wat ze doen. Neem hen niet het gevoel af dat ze meer zijn dan een hersenloze schakel
in een door anderen uitgedacht perfect sluitend systeem, want dat is de snelste manier voor het
kweken van burn-out.

Dat de banden losser worden en sneller dan vroeger verbrokkelen, is een feit. Hoe kunnen we
daar nu mee omgaan?

Eén.
MICHEL HOUELLEBECQ, Mogelijkheid van een eiland:
‘(...) maar Esther hield niet van liefde, ze wilde niet verliefd zijn, ze wees dat gevoel van exclusiviteit, van afhankelijkheid
af, en met haar wees haar hele generatie het af. Met mijn romantische onnozelheden, mijn gehechtheden en mijn ketenen
dwaalde ik tussen hen rond als een soort prehistorisch monster. Voor Esther, en voor alle meisjes van haar generatie, was
seksualiteit niets anders dan een leuk tijdverdrijf op basis van verleiding en erotiek, dat geen enkele speciale sentimentele
binding veronderstelde; ongetwijfeld was liefde, net als medelijden volgens Nietzsche, nooit iets anders geweest dan een
door de zwakken verzonnen fabeltje om de sterken een schuldcomplex aan te praten, om paal en perk te stellen aan hun
natuurlijke vrijheid en meedogenloosheid. (...) Wat ik voelde konden die jongelui niet voelen en niet eens precies begrijpen,
en hadden ze het al gekund dan hadden ze zich een beetje gegeneerd, alsof het iets belachelijks en een tikkeltje beschamends
was, een schandvlek uit vroeger tijden. Het was hun gelukt, na decennia van conditionering en grote inspanning was het hun
eindelijk gelukt om de oudste menselijke gevoelens uit hun hart te bannen (...): op geen enkel moment van hun leven zouden
ze de liefde kennen. Ze waren vrij.’
(p. 292-293)
Twee.
Ook MICHEL HOUELLEBECQ, Mogelijkheid van een eiland:
‘Liefde die niet gedeeld wordt is een open wond.’
(p. 272)

‘(...) en ik besefte ook (...) dat ik (...), tegen alle feiten in, diep vanbinnen toch nog altijd in de liefde bleef geloven.’ (p. 346)

‘Dat verlangen dus, dat jagen naar het hele, wordt liefde genoemd.’
(p. 411)

‘Toch zou het me zwaar vallen om een hele dag mijn hand niet door de vacht van Fox te halen en de warmte van zijn
liefhebbende kleine lichaam niet te voelen. Die behoefte wordt niet minder nu mijn krachten afnemen, ik heb zelfs de indruk
dat ze des te dringender wordt. Fox voelt dat, hij wil niet zo vaak meer spelen, vlijt zich tegen me aan, legt zijn kop op mijn
knieën; we blijven hele nachten in die houding liggen – niets evenaart de zoetheid van de slaap wanneer die plaatsvindt in
aanwezigheid van het wezen dat je liefhebt.’
(p. 145)

De liefde zit vol paradoxen, vindt ook LISA APPIGNANESI in All about love. Nog nooit waren er
zoveel echtscheidingen, en toch blijven we dromen van eeuwige hartstocht. Het grootste gevaar
voor de relatie in onze dagen is leegte, verveling, gebrek aan spanning. Zo bekeken is het
huwelijk een gevangenis, een noodlottige hel, waar alleen ‘verplicht slaapkamertennis’ nog hoop
kan brengen!

We zijn er nog niet uit. Hoe dan ook blijft de confrontatie met zoveel sociologische
veranderingen een worsteling voor elk van ons. Sommigen zullen als vanzelf meedrijven op de
golven van de nieuwe trends – in het geval van de jongste generaties alleen al omdat ze niets
anders gekend hebben –, anderen zullen dan weer hardnekkig proberen te blijven leven volgens
de ‘oude school’. Maar zoals het altijd gaat in tijden van grote veranderingen, zullen er ook
nieuwe vormen en tussenvormen gevonden worden, en dat is niet anders in het verhaal van de
menselijke relaties.
De helft van de huwelijken loopt op de klippen. (De cijfers stijgen niet, maar dat komt enkel
omdat er minder wordt getrouwd.) Het merendeel van de gescheiden echtelieden zit volgens
PAMELA HAAG, auteur van Huwelijk 2.0 (een boek dat in de zomer van 2011 in de VS flink wat
stof deed opwaaien), vast in wat ze ‘een postromantisch huwelijk’ noemt (dS Weekblad
1.10.2011): ‘geen echte onenigheid, maar ook geen spanning meer; voldoende affectie, maar al
lang geen passie meer’. Meer vanuit humanistische dan vanuit religieuze overwegingen is ze van
oordeel dat het huwelijk ons nochtans ‘diepmenselijke kwaliteiten leert ontwikkelen zoals
empathie, flexibiliteit, improvisatievermogen en inventiviteit’.
Stemmen gaan op om te sleutelen aan het concept huwelijk: het maken van bepaalde
afspraken, het op regelmatige basis herbekijken van de gesloten overeenkomsten. Het mag dan
allemaal erg economisch klinken – zo is de teneur van het artikel – maar het is misschien te
verkiezen boven het radicaal verbreken van de aangegane verbintenis, met alle gevolgen van
dien voor de betrokken partners en aanverwanten.
De media gonzen van de retroseksuelen, op zoek naar een oude vlam. Polyamorie is het
onderhouden van meerdere liefdesrelaties tegelijk, in alle openheid. Maar dergelijke nieuwe
modellen werken lang niet voor iedereen, en ze kunnen grote emotionele schade veroorzaken.
Rika Ponnet van het relatiebemiddelingsbureau Duet: ‘Ik pleit voor een grotere diversiteit aan
relatiemodellen en voor tolerantie tussen die modellen. Er zijn nu eenmaal mensen die veel
belang hechten aan zekerheid, vertrouwen en stabiliteit, en anderen die meer behoefte hebben
aan passie. Ze hebben allemaal hun bestaansrecht. De passionele mensen verrijken onze
maatschappij met het schrijven van boeken of het maken van kunst, de stabiele mensen zijn blij
als ze daar op zondag in een museum kunnen van genieten. Uiteindelijk komt het neer op die ene
vraag: wat maakt jou gelukkig?’ (dS Weekblad 1.10.2011)

Samenvattend: het wegvallen van het (kern)gezin als zekerheid is een sociologische realiteit. We
stellen dat vast en we accepteren deze realiteit. Maar fundamenteel verlangen we naar
geborgenheid, en in essentie hunkeren we toch nog steeds naar dat kerngezin. Recente
bevragingen van jongeren in de humanioraleeftijd tonen dat zij dromen van het zeer klassieke
gezin: ‘man en vrouw en kinderen’. In de confrontatie tussen deze droom en de werkelijkheid
ontstaat het spanningsveld tussen verlangen en realiteit, en net het spanningsveld tussen die twee
is wat ons ‘verlatingsangst’ bezorgt.

4. De ‘dood’ van God, van het universalisme en fundering


We haalden het al aan, hoe Lyotard het postmodernisme definieerde als het einde van God, van
het universalisme en van fundering. Maar reeds in de 19de eeuw nam volgens Nietzsche de
geschiedenis van de westerse cultuur een fundamentele wending met ‘de dood van God’. De
dood van God is een van de beroemdste metaforen uit de geschiedenis van de westerse filosofie.
De absolute zinloosheid van het nihilisme vloeit daar rechtstreeks uit voort.
Het geloof in God en daarbij het belijden van dat geloof heeft eeuwenlang gezorgd voor
zingeving. In onze contreien was nagenoeg iedereen katholiek, ging nagenoeg iedereen op
zondag naar de kerk, werd in het huwelijksbootje gestapt vooraleer men aan kinderen begon, en
werkte men vanaf de prille kindertijd – met de doop en de eerste communie – één na één netjes
alle sacramenten af. Had men geluk, dan kon men zijn leven afsluiten met het verkrijgen van het
heilig oliesel, alvorens er het bijltje bij neer te leggen. Had men goed geleefd, dan kreeg men een
plekje in de hemel; voor wie nog straf moest uitzitten, was het vagevuur in het leven geroepen,
en had men het werkelijk te bont gemaakt, dan vloog men naar de hel – geen leuk vooruitzicht,
maar kom: men wist ten minste wat er te wachten stond. Beter nog: voor wie de alverlossing of
het universalisme aanhing, was er het troostende idee dat Gods genade iedereen ten deel zou
vallen en dat iedereen, al dan niet na een zuiverende straf, tot de zalige aanschouwing zou
worden toegelaten.
Hoe simpel was dat allemaal niet? En hoe dom is het dus dat we dat allemaal overboord
hebben gegooid? Dat zal nog moeten blijken. Er wordt door de 21ste-eeuwse mens hard gewerkt
om aan te tonen dat we beter af zijn zonder die zekerheden. Het zal ervan afhangen welke
richting het zoeken naar alternatieven uitgaat, of we straks tevreden kunnen terugblikken op het
afschaffen van God en geloof, en blij zullen zijn om onze vernieuwde status van kritisch denkend
wezen.8
Nog even terug naar vroeger.
Op zondag ging je naar de mis. Daar kwam je iedereen van het dorp tegen, je bleef wat dralen
op de kerkpui, deed een praatje met Sus en Pier en Pol, je ging nog even langs de kroeg om
samen een ‘druppelke’ te drinken, en de dag was al half gepasseerd. Beter? Voor mensen van een
bepaalde leeftijd en met beperkte expansiemogelijkheden ongetwijfeld. Ze kwamen er elkaar
allemaal tegen. De senioren van nu, dat is alweer wat anders. Diegenen die het geluk hebben om
gezond ouder te mogen worden, hebben – evenmin als de actieve werkende generatie onder hen
– nauwelijks tijd om op zondag tijd te gaan ‘verliezen’ in de mis. Er zijn de hobby’s, er zijn de
kleinkinderen, er zijn de reizen, soms nog de zorg om ouders of familie. Resultaat? Wie uit de
boot van het actieve leven is gevallen door ziekte, armoede of wat dan ook, die is veroordeeld tot
het voor zich uit zitten staren en de tijd te zien voorbijtikken. Bezoek van kinderen of
kleinkinderen verwachten? Ook dat stamt intussen uit een lang vervlogen tijdperk...
Het wankelen en wegvallen van het geloof in God heeft ons met gigantische problemen
opgezadeld, en verlatingsangst is zeker niet het kleinste. God stond je altijd en overal bij, je kon
steeds op hem terugvallen. Nooit liet hij je in de steek, nooit blies hij de relatie op, hij was er
altijd voor je geweest, hij was er nog steeds en zou er altijd blijven. Wat een zekerheid! You
could take him for granted. Wie vult voor de postmoderne mens dat gat? Baäl? Bachus? Cela
reste à voir...
Het individualisme kwam, zag en overwon, het duwde het universalisme van zijn troon en
zorgde voor verbrokkeling, een verlies van hechting, leegte, eenzaamheid, een gevoel van
zinloosheid – meer en meer wordt duidelijk hoe alle categorieën uiteindelijk met elkaar in
verbinding staan...

Ook fundering en uitdieping moeten eraan geloven, en ook dat reflecteert zich in zoveel
domeinen van het hedendaagse leven. Tegenover het uitdiepen van iets en de tijd nemen om iets
te laten groeien, biedt onze hedendaagse maatschappij het ‘zappen’ aan, het niet blijven hangen
bij wat niet meer voldoet of wat onze aandacht niet langer kan vasthouden. Wie vandaag als
leerkracht voor de klas staat, krijgt als gouden tip de raad om niet langer dan 10 minuten te
wachten met het overschakelen naar een nieuwe ‘didactische werkvorm’.

We worden losgeslagen uit verbindingen, op alle gebied, en dat brengt het probleem van
onthechting met zich mee. Een gebrekkige hechting heeft dan weer nefaste gevolgen voor het
opbouwen van een identiteit volgens bepaalde normen en waarden. Immers, als de fond er niet
meer is, is het moeilijk om die verbinding later aan te gaan. Hiermee komen we uit bij een
sociologische realiteit: vermoedelijk zal het aangaan van een duurzame band voor de komende
generaties steeds moeilijker worden.
Wat er ook van zij, dat er voor de moderne mens geen universeel geldende waarheden en geen
funderingen meer zijn, bezorgt hem verlatingsangst. Wie durft nog uit te komen voor zijn
mening, zeker wanneer dat niet de mening is van de luidst roepende? Het zijn de grote monden
die winnen – dat is iets wat we aan de vrijheid van meningsuiting te danken hebben. Iedereen die
dat wil, mag de krant volschrijven met zijn eigenste individuele gedachten, en het is zelfs niet
meer nodig dat wat op zoveel exemplaren wordt verkondigd en door de lezer nog steeds als waar
wordt aangenomen (‘want het stond in de gazet’), aan grondig onderzoek wordt onderworpen.
Hoe zou dat ook kunnen? De deadline!

5. De ‘dood’ van consensus, continuïteit en eenheid


‘Tegenwoordig, nu elke groep is uitgestorven, elke stam verstrooid, weten we van elkaar dat we geïsoleerd maar eender zijn,
en we hebben het verlangen om ons te verenigen verloren.’
MICHEL HOUELLEBECQ, Mogelijkheid van een eiland, p. 123

Een van de grote fenomenen in de samenleving van nu, die van jongeren in 2020 andere mensen
zal maken, is de verbrokkeling. Waar vroeger consensus was en continuïteit, zien we nu
versplintering en het uiteenspatten van wat vroeger eenheid was.
‘De moderne mens is verbrokkeld.’
PAUL VERHAEGHE

Jongeren leven in een verbrokkelde samenleving. Dat is het resultaat van een evolutie die gestart
is in de jaren 60. Ze krijgen veel input van overal, maar die input is heel divers, heel
multicultureel, op informatief vlak heel breed ook. Als we gaan studeren, moeten we ons steeds
meer specialiseren. Vroeger had je de orthopedist, toen kreeg je de orthopedist van de rug en die
van de benen (om maar iets te noemen). Nu heb je bij wijze van boutade de orthopedist van de
linkervoet en de orthopedist van de rechtervoet, zodat wie een probleem aan beide voeten moet
laten behandelen daarvoor bij twee verschillende dokters zijn heil zal moeten gaan zoeken.
Wie studeert, komt voortdurend in nieuwe groepen of verschillende pedagogische visies
terecht. Het klassieke gezin bestaat niet meer. Het heeft plaatsgemaakt voor diverse varianten.
Het hele politieke landschap is de voorbije decennia uit elkaar gevallen – voor het bereiken van
een consensus reken je maar best niet te krap; laten we zeggen dat voor het vormen van een
nieuwe regering na de verkiezingen 500 dagen toch wel een minimum zijn. Als gevolg daarvan
hebben jongeren tal van keuzes te maken en is er veel verwarring. De kiemen daarvan werden
eigenlijk al aangegeven door de Spaanse kunstschilder PABLO PICASSO (1881-1973) in zijn
kubistische periode. Zo nieuw is het fenomeen dus ook weer niet. Er is weinig coherentie, en het
is zoeken naar verbindende patronen. De uitdaging van de toekomst is eenheid vinden.
Ook het onderwijs durft zijn punt niet meer zo sterk te maken als vroeger, bijvoorbeeld qua
visiekeuze. Er heerst in dat verband een vrijheidsrage, een vrijheidsideaal dat ouders heel sterk in
het vaandel dragen. Een school die eisen stelt, daar hebben ze schrik van. Toch is de school nu
net het verbindende patroon in een verbrokkelde samenleving. We laveren nu tussen
verschillende polen: wordt het onderwijs de reddingsboei of krijgt het de schuld van wat er
misloopt? Is onze maatschappij maakbaar of moeten we er cynisch over doen? De school heeft
als taak deze polen op te heffen en een voedingsbodem te zijn voor de ‘uomo universale’. We
moeten dat zwart-witdenken verlaten.

Het vrijheidsideaal waarvoor we zo hebben gevochten, is na de jaren 60 in een vacuüm gevallen,


het is een loos begrip geworden. Vandaag leeft het voort, maar zonder een context van
beperking. Voeg daar de globalisering (die paradoxaal genoeg ook tot vervreemding leidt) en het
limietloze internet aan toe, en er is geen samenhang meer.
Ouders nemen niet zomaar de primaire verantwoordelijkheid over wat hun kinderen met
internet doen; sommigen schuiven die door naar de school. Maar de school hoort een
tweederangsrol te spelen in de opvoeding van kinderen, geen eersterangsrol. Anderzijds is het
dan weer zo dat kinderen zeker via het onderwijs moeten worden voorbereid op de taak die hen
te wachten staat: ze zullen moeten de wereld maken. Daar is filosofische reflectie voor nodig, en
dus zou filosofie een verplicht onderdeel moeten zijn van het lessenrooster in een of enkele jaren
van het middelbaar onderwijs. In Frankrijk bijvoorbeeld maakt filosofie deel uit van het
curriculum. Dat is positief, want het reflecterende, het maatschappijkritische krijgt daardoor een
sterkere voedingsbodem dan voordien, toen het eerder zacht en plat werd ingevuld. Maar
vijftien- en zestienjarigen zitten in een gevoelige periode, er is dus een goede leraar nodig om ze
tot reflectie te brengen.
Een cynische leraar is dan weer dodelijk.9 De beste leerplannen zijn niets waard zonder de
passie van de leraar; die trekt kinderen en jongeren mee. In dat verband is het betreurenswaardig
dat het catalogiseren, informatiseren en afvinken van de ‘voeten’ (vakoverschrijdende
eindtermen, een hel voor elke leerkracht) dezer dagen ei zo na belangrijker is geworden dan het
passioneel en met overtuiging overbrengen van nieuwe leerstof. Jammer ook dat je als leraar aan
zoveel evaluaties, ‘pop’-gesprekken en andersoortige ‘metingen’ moet deelnemen dat je alle tijd
die je had gespaard om op zoek te gaan naar boeiende aanvullende of uitbreidende leerstof,
opgeslorpt ziet worden door de voorbereidingen voor al die ‘heb-je-jepersoonlijke-
doelstellingen-wel-bereikt’-momenten.
Beleidsmatig is er echter een ander probleem: de verbrokkeling van ministeries, waardoor
jongeren thuishoren in Cultuur, Onderwijs, Sport... En is dat nu Vlaams of federaal? Die
verbrokkeling uit zich ook in legislatuurdenken, met kabinetards die soms niet eens hun termijn
uitdoen. In het domein Welzijn krijg je daardoor bijvoorbeeld geen duidelijk beleid met visie.

Vraag: was het vroeger beter?


Neen, zeker niet. Het verplichte vastzitten, ook in onzinnige en betekenisloze bindingen, en daar
geen uitweg uit hebben, heeft velen in hun groei geremd. Maar nu de tijden veranderd zijn, en er
van ons niet meer verwacht wordt dat we ergens in blijven vasthangen waar we het niet naar
onze zin hebben, hebben we (bijna?) allemaal verlatingsangst. Verbindingen staan onze
ontplooiing in de weg, en dus verbreken we banden bij de vleet. En toch zijn we bang om op een
dag alleen te vallen. Het is belangrijk dat we de broosheid van de individuele vrijheid beseffen.
Die is fijn als alles goed gaat, maar er gaapt een reusachtig gat als dat niet meer het geval is. Om
met een boutade te eindigen: wij zijn als ouders trots als onze kinderen hun eigen weg maken,
ook als dat in een ver buitenland is. Maar wat als we oud en versleten zullen zijn? ‘Wie gaat er
dan onze poep afkuisen?’
CRITERIUM 2: INSTABIELE EN INTENSE RELATIES

Il ne fallait pas se monter la tête, cela n’arrivait presque jamais; pourtant dans certains cas, extrêmement rares, presque
miraculeux, cela pouvait arriver.

‘(…) je moest je geen illusies maken, het gebeurde bijna nooit; maar in sommige, uiterst zeldzame, bijna miraculeuze
gevallen – die niettemin echt voorkwamen – kon het toch gebeuren.’
(Annabelle heeft ‘zonder dat ze ernaar had gezocht, zonder er ook maar echt naar te hebben verlangd’ haar ‘grote liefde’
gevonden.)
MICHEL HOUELLEBECQ, Elementaire deeltjes, p. 61

Stelling: ‘We hebben allemaal instabiele en intense relaties’


Terwijl de relaties die de postmoderne mens met zijn medemens aangaat veel intenser zijn dan
die van zijn soortgenoten in vorige tijdperken, worden ze tegelijkertijd gekenmerkt door
verregaande instabiliteit.
Niet meer dan 30 jaar geleden stelde iemand tijdens een receptie de nieuwe partner van een
bekende (toen nog BRT-)journalist voor – om redenen van privacy noemen we hem in dit verhaal
mijnheer x – met de woorden: ‘En dit is de levensgezel van mijnheer x.’ De spreker had even
geaarzeld voor hij het woord ‘levensgezel’ uitsprak, omdat hij eerst bijna ‘vrouw’ had gezegd. In
het wereldbeeld van ons personage (30 jaar geleden een wijdverbreid wereldbeeld trouwens)
waren bij elkaar horende mannen en vrouwen vanzelf echtelieden, maar omdat hij zich plots
realiseerde dat er vóór deze mevrouw een andere in het leven van mijnheer x was geweest, had
hij koortsachtig gezocht naar een woord dat de realiteit beter weergaf zonder iemand te
schofferen, en omdat het absoluut veilige en neutrale – ook voor andere relatievormen dan het
klassieke man/vrouwscenario – woord ‘partner’ in die tijd nog niet in zwang was, had hij zijn
toevlucht gezocht tot het in zijn ogen best wel strelende woord ‘levensgezel’. (Dat begrip werd in
latere tijden overigens volop overgenomen om er de intense band mee aan te duiden tussen vaak
iets oudere mensen die in het laatste hoofdstuk van hun leven de liefde bij elkaar hadden
gevonden, maar nooit in het huwelijk waren gestapt.) Waarop de mevrouw in kwestie, die nog
maar enkele maanden de hoofdrol speelde in het leven van mijnheer x, ad rem repliceerde:
‘Levensgezel? Levensgezel! Het leven is lang hé …!’
30 jaar geleden was dit een anekdote die maandenlang de ronde kon blijven doen en in vele
middens op wenkbrauwgefrons werd onthaald. Kan de huidige generatie twintigers zich zoiets
nog voorstellen?

Het hele leven van de postmoderne mens is doordrongen van een drijfveer van ‘beter kort en
intens dan lang en saai’. Wie zijn de helden van vandaag? Amy Winehouse, Michael Jackson
enz., zoals we vroeger Serge Gainsbourg, Jacques Brel enz. hadden. Het zijn stuk voor stuk
artiesten die ons een stevige brok cultureel erfgoed nalieten, maar die om dat te realiseren de
zware prijs betaalden van het verscheurde leven, van de instabiele want/en veel te intense
relaties, van té veel alcohol en té veel nicotine, cocaïne of andere stimulantia. Terwijl deze
instabiliteit vroeger voorbehouden leek voor de kunstenaars, de bohemiens, de outsiders – die
hierdoor met een mengeling van afgunst en afkeuring, van verlangen en veroordeling werden
bekeken – lijken deze ‘marginale’ levenskeuzes nu ‘mainstream’ geworden: iedereen artiest!
Het liederlijke leven (laten we steeds opletten voor goedkope morele oordelen) is nu de norm,
de normaliteit voor ons allen. Er is hoegenaamd geen verband meer met enige creatieve
getalenteerdheid.
Waar moeten we de oorzaken zoeken van die nieuwe, in zo korte tijd zo sterk veranderde
realiteit?

1. De romantische liefde
‘Het werd me duidelijk dat ik van Esther zou gaan houden, dat ik in alle hevigheid van haar zou gaan houden, vol overgave
en zonder weg terug. Het werd me duidelijk dat die geschiedenis zo hevig zou zijn dat ik eraan zou kunnen sterven, dat ik er
waarschijnlijk inderdaad aan zou sterven zodra Esther niet meer van me zou houden, omdat er toch bepaalde grenzen zijn,
ieder van ons mag dan een zeker weerstandsvermogen hebben maar ten slotte sterven we allemaal van liefde, of liever
gezegd van gebrek aan liefde, dat leidt uiteindelijk onontkoombaar tot de dood.’
MICHEL HOUELLEBECQ, Mogelijkheid van een eiland, p. 152

In het begin van de 19de eeuw kwamen we in onze West-Europese cultuur op het idee dat
relaties konden worden ingevuld met ‘elkaar graag zien’, en werd de romantische liefde een
ideaal. Terwijl ze in oorsprong een zaak was van de burgerij, werd vlug ook de arbeidersklasse
ervan doordrongen, en als laatste verschuiving: ze was binnengedrongen – én werd aanvaard – in
de gelederen van de hogere adel. De grote verwachtingen die hierdoor binnen het kader van een
relatie ontstonden, waren voorheen in het geheel niet aan de orde. Huwelijksregelingen werden
afgesproken op het niveau van andere dan materiële overeenkomsten in de samenleving. In de
19de eeuw wordt ‘liefde’ het richtsnoer, de noodzakelijke basis, de voorwaarde, en ook nog het
continue evaluatiecriterium van de relatie. Relaties krijgen een positieve invulling, zijn geen
economische gegevenheden meer. Ook in de kunsten worden meer en meer romantische
elementen als de liefde verwerkt: in liederen van de toondichters FRANZ SCHUBERT (1797-1827)
en ROBERT SCHUMANN (1810-1856) en later van HUGO WOLF (1860-1903) bijvoorbeeld. Denken
we aan meesterwerken als ‘Abends unter der Linde’, ‘Die schöne Müllerin’, ‘Nimmersatte
Liebe’…
Uiteraard een positieve verworvenheid: wie wil liefde niet als thema verdedigen? Maar zoals
de meeste positieve verworvenheden heeft ook deze een keerzijde: door ‘liefde’ uit te roepen tot
het centrale thema van de man-vrouw-/man-man-/vrouw-vrouwverbinding, is onze relationele
werkelijkheid een stuk brozer geworden. De relaties zijn intenser geworden – we stappen samen
in de boot ‘omdat we elkaar graag zien’ – maar tegelijkertijd ook instabieler: zodra 1 van de 2
zich niet meer houdt aan de ongeschreven basisregel dat liefde het fundament is van het
samenzijn, is het ethisch en maatschappelijk volstrekt aanvaard dat de boot naar de kant wordt
gestuurd en er iemand uitstapt. De sociologische realiteit liegt er niet om: een huwelijk duurt in
ons land gemiddeld 12,5 jaar (7,5 jaar bij stedelingen), niet door huwelijk verbonden relaties
scoren lager. Liefde blijkt een moeizaam (moeilijk?) te realiseren duurzaam goed. Seks en
relationele trouw worden losgekoppeld. Passie is blijkbaar wat we willen.

2. De wegwerpcultuur
‘Twee weken na mijn aankomst stierf Fox, kort na zonsondergang. Ik lag op bed, hij kwam aanlopen en probeerde er met
veel moeite op te klimmen, hij kwispelde zenuwachtig met zijn staart. Vanaf het begin had hij zijn voer geen enkele keer
aangeraakt, hij was erg vermagerd. Ik hielp hem om op me te komen liggen; een paar seconden lang keek hij me aan, met
een vreemde mengeling van uitputting en verontschuldiging; toen kwam hij tot rust en legde zijn kop op mijn borst. Zijn
ademhaling werd trager, hij sloot zijn ogen. Twee minuten later was hij dood. Ik begroef hem binnen de compound, aan de
uiterste westkant van het terrein dat door het beschermingshek werd omsloten, vlak naast zijn voorgangers. ’s Nachts kwam
een sneltransport uit de Centrale Stade een identieke hond afleveren; ze kenden de codes en de werking van het hek, ik deed
geen moeite om ze te ontvangen. Een kleine wit-rode bastaard kwam kwispelend op me af.’
MICHEL HOUELLEBECQ, Mogelijkheid van een eiland, p. 164

‘In onafhankelijkheid en individuele vrijheid kan geen liefde bestaan, dat is domweg een leugen, en een van de grofst
denkbare leugens; liefde kan alleen maar bestaan in het verlangen naar totale verdwijning, versmelting, oplossing van het
individu, in een soort van oceanisch gevoel, zoals dat vroeger werd genoemd, in elk geval in iets wat ten dode opgeschreven
was, althans in een nabije toekomst.’
MICHEL HOUELLEBECQ, Mogelijkheid van een eiland, p. 361

Een tweede oorzaak van het ontstaan van instabiele en intense relaties vindt haar wortels in de
economie. Wij leven in een kapitalistische maatschappij, wat betekent dat er groei nodig is om
onze maatschappij levend en draaiend te houden. Als het geld niet rolt, als we onze overschotten
oppotten, gaat de economie kopje onder. We moeten met andere woorden consumeren. En wat
geconsumeerd wordt, moet men eerst produceren.
Wat zien we nu? We zijn de laatste jaren niet alleen steeds meer, maar ook steeds sneller gaan
produceren. De technologische vooruitgang heeft onze levens enerzijds zoveel comfortabeler
gemaakt – denk maar aan uitvindingen als de wasmachine, de koelkast of de stofzuiger – maar
anderzijds is het zo dat als men meer kán produceren, als de technologie steeds beter, sneller,
gemakkelijker fabricage van consumptiegoederen toelaat, er algauw ook geen weg terug is naar
minder, trager of minder gesofistikeerd. Stel je voor hoe je voor aap zou staan als je bijvoorbeeld
zou beslissen dat je jezelf graag een pc zou aanschaffen zoals hij in het begintijdperk werd
gemaakt: je had er een hele kamer voor nodig! Of dat je nostalgie zou hebben naar de allereerste
telefoon, die je niet eens op verplaatsing mee kon nemen – als decoratief voorwerp, tot daar aan
toe, maar als gebruiksmiddel?
Het is een feit dat de duur van alles daarmee ook korter en korter wordt. 10 jaar dezelfde auto
gebruiken was vroeger niets om je over te schamen. Nu heb je na 5 jaar al het gevoel met een
stuk industriële archeologie rond te rijden. En als je dat gevoel zelf niet hebt, dan zorgt je
omgeving er wel voor dat je het snel te pakken krijgt.
Niemand wil na 3 jaar een nieuwe vaatwasser, maar dezelfde gebruiksduur voor een gsm is haast ondenkbaar.
(De Standaard 27.08.2011)

In het artikel ‘Joepie, mijn gsm is stuk! De nieuwe vervangcultuur’ beschrijft Rob Walker in De
Standaard (27.08.2011) dat vroeger alleen de industrie wilde dat haar producten snel aan
vervanging toe waren (en daartoe zelfs bepaalde chips met vooraf vastgelegde levensduur in elk
nieuw toestel inbouwden), maar dat nu de consumenten dat ook willen, tenminste als het gaat
over elektronische gadgets: daar wil echt iedereen liefst de laatste versie van. Zelfs al is hij niet
stuk, we willen allemaal toch steeds sneller een nieuwe gsm. En we willen hem ook steeds
jonger.
Wereldwijd meer mobieltjes dan mensen.
(De Volkskrant 16.02.2012)

Meer gsm’s dan tandenborstels in de wereld.


(www.vandaag.be 23.05.2012)

Zoveel technologie die zoveel mogelijk maakt. Enerzijds worden daardoor bepaalde taken ons uit
handen genomen (gedaan met kleren schrobben op een houten raam in een wastobbe in de tuin),
anderzijds wordt de vrijgekomen tijd meteen herbestemd.
In de privésfeer wordt alles wat ook maar van ver naar ‘lege, open, vrije’ tijd zou kunnen
neigen, meteen ingevuld door vreselijk spannende, ongelooflijk eigentijdse, zeer intense en voor
alle om- en medestanders duidelijk zichtbare tijdsbesteding. We komen hier nog op terug in het
hoofdstuk over de impulsiviteit.
In de professionele ruimte wordt steeds meer geëist en worden steeds hogere ‘targets’
vooropgesteld. Kom je ze binnen de voorziene tijd na, dan mag je rekenen op een bonus.
Waarom lopen we dan zo gestresseerd rond tijdens de week? Waarom hebben we tegenwoordig
niet 1 maar 3 of 4 vakanties per jaar nodig om ‘de batterijen op te laden’ voor het onhoudbaar
zware werk dat we dag in dag uit verrichten, en om te voorkomen dat we op een burn-out
afstevenen? Het probleem is wellicht dat we helaas geen keus meer hebben om al dan niet in dat
meritocratische systeem mee te stappen: ’t is meehollen of eruit stappen, ’t is meedoen aan de
ratrace of je tenten buiten het feestgewoel opzetten, maar wat je dán mist… Je moet al een echt
grondige reden hebben, een echt stevige persoonlijkheid zijn met een duidelijk omlijnd
levensplan (dat je dan ook nog eens goed en geloofwaardig aan de man kunt brengen), om zoiets
te doen en je er nog goed bij te voelen ook.
Overigens snijdt het mes langs twee kanten. Het is misschien wel zo dat we als werkende
mensen soms al te gauw verworden tot robotten binnen een economische opvretende
wetmatigheid – geen enkele sector blijft nog gespaard – maar anderzijds is tegenwoordig geen
enkele werkgever nog zeker hoelang de loopbaan zal duren van wie nieuw aangekomen is. Ook
op professioneel gebied zijn onze relaties immers intenser dan vroeger. Een belangrijk criterium
om ergens te blijven werken is ‘het graag doen’. Dat het financieel goed opbrengt, is zeker niet
onbelangrijk, maar in deze tijden van eeuwigdurend zoeken naar een harmonisch samengaan
tussen werk en privéleven vinden de meeste werknemers het nog belangrijker dat ze hun werk
met plezier doen, dat het uitdagend is, dat ze fijne collega’s hebben met wie ze zich verbonden
kunnen voelen. Men maakt carrière vanuit een individueel model, niet vanuit een relationeel
model.
In de psychiatrie zien we hetzelfde. Het moet efficiënt zijn, of het is gedaan. Langlopende
therapieën zullen meer en meer de baan moeten ruimen voor kortdurende en ‘efficiënte’
(meetbare?!) behandelingen. In Nederland vindt deze nieuwe zienswijze volop ingang, het zal nu
niet lang meer duren of we kunnen er ook in ons land niet meer omheen. Ook de patiënten zelf
zijn trouwens vragende partij voor het kort-enkrachtigsysteem. Laten we niet vergeten dat zij ook
consumerende wezens zijn, ook in therapie! Overigens is de vraag naar een korte, efficiënte
aanpak op zichzelf begrijpelijk en zelfs te verkiezen. Op metaniveau zien we echter hoe deze
kortzichtige visie contraproductief werkt: meer diagnoses, meer werkonbekwaamheid, meer
psychofarmaca, meer mensen die afhaken.

Het is intussen zover gekomen dat de wegwerpcultuur zich ook in ons relationele leven
geïnstalleerd heeft, alsof wij tegenwoordig onze geliefde ‘kopen’. Zo zijn relaties
‘consumptiegoederen’ geworden en dus inwissel- en vervangbaar. In een relatie is bijgevolg
enkel nog aandacht voor de ‘goede dagen’; de ‘kwade dagen’ mogen er niet meer zijn, en toch
heeft iedereen er. Maar als die er dan aankomen, kopen we een nieuwe relatie. Is het dan
verwonderlijk dat veel koppels van nu nog maar weinig draagkracht hebben? In een wereld
waarin ‘alles mogelijk’ is, alles meteen binnen handbereik ligt en het woord ‘verlangen’ niet
meer gekend is, botsen we – ook in onze relaties – bij de minste tegenslag of pech al heel gauw
tegen de grenzen van wat we willen verdragen, en tegen de grenzen van wat we willen blijven
dragen. Het dragen van iemand – ook al is dat tijdelijk – die niet meer evenveel toevoegt aan óns
leven als wij aan dat van hem/haar wordt een uitzichtloze situatie die we niet meer willen
(kunnen?) onderhouden. Een partner is aldus verworden tot een persoon die op een bepaald
moment in mijn leven aan mijn leven iets kan toevoegen, mij kan verrijken op een manier zoals
ik het alleen niet zou kunnen. Voldoet hij/zij niet meer aan dat criterium? Dan wordt hij/zij aan
de kant gezet, en moet hij/zij plaatsmaken voor een nieuwe relatie, die opnieuw die ‘dienende’
rol kan spelen, die een toegevoegde waarde kan zijn voor mijn leven.
Is deze evolutie goed? Is ze niet goed? Wat met de kinderen in dit verhaal? Hét probleem voor
de toekomst zal zijn – we komen er helaas steeds op terug – de hechting. Laten we ons daar
terecht zorgen om maken. Welke stabiliteit hebben wij onze kinderen immers nog te bieden? Een
week bij mama en nieuwe papa en dan weer een weekend bij papa en nieuwe mama en nieuwe
broertjes en zusjes en daarbij ook nog nieuwe hobby’s en steeds veranderende huisregels en
gedragscodes, en dat allemaal in een individueel model? De combinatie van al dat wankelbare
met de schreeuw van de tijd naar een leven dat men zelf vormgeeft, maakt de dagelijkse realiteit
zeker niet tot een rustgevende aangelegenheid.
‘Het neoliberalisme is een megastructuur van de wereld. Het is een soort theologie die diep in onze hersenen zit. Er is niets
dat niet economisch is! Alles is een investering. Onderwijs is een investering in plaats van een opvoeding tot mens.’
(LIEVEN DE CAUTER in een interview met Erwin Jans,
Leeswolf nr.1 – februari 2012)

Consumentisme is het grote verhaal van deze tijd. Ook het onderwijs zit in dat model geprangd
(concurrentie, aanbod van richtingen, strijd om de goede leerlingen). Het is hoe dan ook een
oppervlakkig verhaal. Het heeft alvast tot een existentieel deficit geleid, maar dat zien we nog
maar pas, nu de uitwassen niet meer te verbergen zijn. De voorbije jaren zijn talloze scholen van
hun voetstuk gevallen, in een leegte: wat nu? Een existentiële gronding van de zaak is nu een
absolute prioriteit. Een overheid moet zich de vraag stellen: wat moeten we hiervoor doen?
Heel wat psychiatrie heeft overigens te maken met diezelfde existentiële leegte. Aan ons om te
wijzen op dit en andere pijnpunten in onze samenleving. Hopelijk zet het onze jeugd aan tot het
rechttrekken van de zaken die de volwassenen krom hebben laten groeien.
Misschien dreigt dit al te negatief te klinken. We moeten ook blijven vasthouden aan ons
geloof in de talenten van onze jongeren. Er zijn zeker ook positieve signalen te melden. Zo is er
lange tijd een terugloop geweest in het aantal studenten verpleegkunde en zien we in die sector
nu weer meer inschrijvingen, ook voor andere zorgberoepen, voor huisarts enz. Hier heeft het
beleid zeker een positieve rol gespeeld. De aandacht zal nu snel moeten gaan naar het
aantrekkelijk maken van het beroep van leerkracht, want daar dreigt dezelfde leegloop.

3. Het hedonisme
‘Er is een nieuw type mens ontstaan. Hij is grof en dik. Hij lapt de verkeersregels aan zijn laars,
hij scheldt zijn medemens uit, hij zal iedereen laten weten dat hij hier op aarde is. Oorzaak: de
propaganda van het genot. Alles moet leuk en lekker zijn.’ Zo stond het te lezen in een essay in
De Groene Amsterdammer eind vorig jaar (06.10.11). Het betrof een voorpublicatie uit Platter
en dikker. Een tijdsbeeld van journalist H.J.A. HOFLAND en fotograaf ROEL VISSER, een
maatschappijkritisch boek dat kort daarop verscheen bij Bas Lubberhuizen, en waarin de auteur
op zoek gaat naar de oorsprong van wat hijzelf een historische kentering noemt: het ontstaan van
een nieuw type mens, die via een langzaam proces (ongeveer een halve eeuw geleden gestart) tot
ontwikkeling is gekomen.
Volgens Hofland is deze nieuwe mens – zelf observeert hij vooral ‘exemplaren’ die in
Nederland rondlopen, maar je hebt ze in de hele westerse wereld – geleidelijk ontstaan uit twee
stromingen in de westerse cultuur die ogenschijnlijk niets met elkaar te maken hebben of zelfs
met elkaar in conflict zijn.
‘De eerste stroming, de cultureel-politieke, vindt haar oorsprong in de Tweede Wereldoorlog.’
De kloof, ontstaan tussen de generaties die tussen 1940 en 1950 volwassen waren geworden en
hun voorgangers, was een internationaal verschijnsel. ‘Het begon in kringen van jonge
kunstenaars, onder studenten en linkse intellectuelen.’ De Beatniks en de Hipsters in San
Francisco en New York, de Vijftigers en de Experimentelen in Nederland, The Angry Young
Men in Engeland en de existentialistische schrijvers van Les Temps Modernes in Frankrijk
werden ‘opgevolgd’ door de nozems in Nederland, de teddyboys in Engeland, de Halbstarken in
Duitsland, de blousons noirs in Frankrijk. ‘In de loop van de jaren zestig bereikte de beweging
van deze generatie de politiek en consolideerde zich in gevestigde en nieuwe partijen.’
‘De andere (stroming), de materiële, is na de oorlog in Amerika ontstaan.’ In Hoflands verhaal
komt die voort uit de enorme economische vooruitgang, de stijging van de algemene welvaart, en
in het bijzonder de geweldige groei van de productie van alle consumptieartikelen, van auto’s en
horloges tot hotdogs en snoepgoed. ‘Voor het eerst in de geschiedenis van de westerse
beschaving beginnen de uiterlijke tekenen van de welvaart gedemocratiseerd te raken.’
Door de gestaag groeiende invloed van de massamedia hebben beide stromingen zich in de
loop van de voorbije decennia geleidelijk gemengd. De nieuwe mens, die nu overal in het
Westen herkenbaar is, aldus nog steeds Hofland, laat zich in de cultuur en de politiek gelden en
is nu uitgegroeid tot een van de grootste machten in de publieke opinie.
Over de radicale aantasting van de seksuele moraal, die zich eveneens in deze decennia
voltrok, zullen we het verder in dit hoofdstuk nog hebben.

Ook al heeft Hofland zeker een punt, wij zijn zelf niet geneigd om zo eenzijdig te focussen op
het nieuwe type mens zoals hij in de voorstelling van Hofland rond-‘sleffert’. Er is wel zeker een
nieuw type mens ontstaan, maar gelukkig lopen er nog evenveel ‘exemplaren’ rond van de oude
soort. Of ‘aanvaardbare’ mengvormen, en daar zullen we het in de toekomst wellicht mee
moeten doen, tenzij de marge ook hier volledig mainstream zou gaan worden.
Diep ingrijpende zeden en gewoonten, waarden en normen, alsook de economische
omwenteling met de vestiging van de nieuwe materiële voorspoed, waarin sinds het einde van de
Tweede Wereldoorlog ook de lagere klassen in ruime mate meedeelden – iedereen heeft recht op
aanbod, en voor wie niet genoeg geld heeft, wordt de creditcard uitgevonden en het kopen op
afbetaling – hebben geleid tot een nieuwe, vaak ongenoemde ideologie: het consumentisme. En
in het kielzog van het consumentisme, en hand in hand ermee: het hedonisme. Er lijkt nog slechts
één universeel gebod, en dat is: ‘Genieten!’ Zo veel mogelijk. Van alles. De economisch-
consumentalistische realiteit, die – zoals we hierboven bespraken – mee afstraalt op onze
relationele werkelijkheid, legt ons ook de druk van het hedonisme op. Het leven ‘moet’ leuk zijn,
relaties ‘moeten’ leuk zijn... en wanneer het niet leuk is, dan is het in onze opdracht van
zelfcreatie en zelfrealisatie noodzakelijk om zelf en individueel een andere beslissing te nemen.
We ‘moeten voor onszelf zorgen’ en ‘het leven voor onszelf leuk houden’.
Genieten is in dit verhaal niet enkel de nieuwe moraal geworden, het is ook ieders plicht. ‘Gij
zult genieten’10 heeft nagenoeg alle andere geboden van de troon gestoten. Het is nu maar de
vraag hoe we met z’n allen dit levenscredo in ons vaandel zullen kunnen blijven voeren zonder
daardoor te pas en te onpas ernstig in conflict te raken met onze naasten. Immers, als ík moet
doen wat ík het leukste vind, en het is tegelijkertijd jouw plicht dat jij hetzelfde doet, dan kunnen
onze verlangens maar beter een beetje in elkaars verlengde liggen, of je krijgt binnen de kortste
keren herrie. De reclame die dag in dag uit via allerlei diverse zichzelf bijna dagelijks
vernieuwende kanalen het leven van elke consument bombardeert, maakt dat hij – of hij zich
daarvan bewust is of niet – tegenwoordig leeft in de ‘schijndemocratie van het consumentisme’
(Hofland). Men is er inmiddels collectief van overtuigd ‘dat iedere sterveling het fundamentele
recht heeft op alles wat het begeren waard is’. Het idee dat daarbij soms rekening moet worden
gehouden met de realiteit van de beperking of de afwezigheid van middelen om zich op
rechtmatige wijze het begeerde toe te eigenen, wordt meer en meer naar de achtergrond
verdrongen. De zogezegd succesvolle mens weet niet meer wat verlangen is, kan niet meer
wachten op, streven naar, uitkijken naar, aftellen tot. Wat hij wil, wil hij nu; hij wil het hier, hij
wil het helemaal en precies zoals hij het ziet en voor ogen heeft. Aan het concept dat voorwerp
uitmaakt van het begeren (het woord verlangen kunnen we niet meer gebruiken) valt niet te
tornen; ‘namaak’ wordt niet geduld. In het hoofdstuk over de agressiebeheersing zullen we het
nog uitgebreid hebben over de uitwassen van deze nieuwe levenshouding. Laten we niettemin
ook hier al even dit bedenken: als te veel mensen die denken dat ze recht hebben op alles wat ze
begeren, daarbij ook nog eens met veel te velen op een veel te kleine plek wonen, dan komt er
onrust. Voeg daarbij nog een cocktail van factoren als verarming, hoge werkloosheid, een
moeilijk samenleven met geïmmigreerde medemensen, en de kurk is van de fles. Denken we aan
de grote rellen die begin augustus vorig jaar een aantal Britse steden in een wurggreep hielden.
Een gelijkaardig vertoon herinneren we ons uit 2005, toen onlusten uitbraken in de banlieues, de
Franse voorsteden, en niet alleen die van Parijs.
In 2011 werden in Groot-Brittannië meer vibrators verkocht dan wasmachines! (http://blogs.plantijnstudent.be)

Als genieten een plicht is, dan is het maar één stap meer om te verklaren dat wie niet kan
genieten, ziek is, want genieten – tegenwoordig met epitheta ‘volop’ en ‘constant’ – is
onherroepelijk versleept van het kamp ‘na te streven en mits inzet van de nodige inspanning af
en toe bereikbaar’ naar het kamp ‘normaal’ of ‘de norm’...

Misschien moeten we ons afvragen waarom De Standaard op 13.12.2011 in de rubriek ‘Het


verhaal’ uitpakte met een groot artikel over de manier waarop de farma-industrie ons allemaal
ziek probeert te verklaren. Het artikel was een verslag van de conferentie ‘Selling Sickness’, die
in Amsterdam werd georganiseerd door het Nederlandse Instituut voor Verantwoord
Medicijngebruik, en dat plaatsvond in oktober... 2010. Neergepende indrukken van een
bijgewoonde conferentie die, verloren gewaand, plots teruggevonden werden? Of zou men het
klimaat van psychologische oorlogvoering rond de psychoanalyse (die er rond diezelfde periode,
in het laatste trimester 2011, vanuit verschillende hoeken van beschuldigd werd een
‘pseudowetenschap’ te zijn, die vrolijk gepaard werd aan prettige uitvindingen als homeopathie,
creationisme en de verouderde frenologie) misschien hebben aangewend om een echt groot zeer
aan de kaak te stellen, namelijk dat men de laatste decennia – het consumentismeverhaal – op
grote schaal ziektes aan het ‘verkopen’ is? Het hele debat over de plaats van de farmaceutische
industrie behouden we voor als we het verder in dit boek over middelengebruik zullen hebben.
Toch blijven we ook in het bestek van dit hoofdstuk over de ‘tyrannie’ van het genot nog even
stilstaan bij de manier waarop we door welvaart meer binnen ieders handbereik te brengen
onszelf tot slachtoffers hebben gemaakt van de nieuwe je-moet-elk-momentgenieten-want-als-je-
dat-niet-doet-dan-ben-je-een-loser-maar-wellichtkomt-dat-omdat-je-ziek-bent-en-dus-moet-dat-
te-genezen-zijn-endaarom-gaan-we-daar-een-pilletje-voor-maken-filosofie.
We sommen even op: ‘female sexual dysfunction (FSD)’ – ‘temper dysregulation disorder
(TDD)’ – ‘post vacational motivational deficit (PVMD)’ – ‘prolonged grief disorder (PGD)’ –
‘mixed anxiety depression (MAD)’. In gewone taal: vrouwelijke aandoening die erin bestaat soms
geen zin te hebben in seks – humeurigheid – het ervaren van een gebrek aan motivatie om het
werk te hervatten na een vakantieperiode – stoornis gekenmerkt door het niet-tijdig (d.i. na 6
maanden) kunnen afronden van een rouwperiode na het verlies van een geliefde – de pijn en het
verdriet van het leven van alledag. Het ziektebeeld dat niet in het rijtje past, is het op twee na
laatste: het PVMD. Het werd – bij wijze van boutade – uitgevonden door Ruud Coolen van Brakel,
organisator van de conferentie ‘Selling Sickness’. Om te lachen, maar met een bezorgde
ondertoon... De overige bovenstaande ‘aandoeningen’, ‘stoornissen’ of ‘deficits’ werden
opgesomd omdat ze binnenkort (wellicht in 2013) zullen aantreden in de vijfde herziene editie
van de DSM, die u nog onthouden hebt als het handboek met definities en criteria om te bepalen
of iemand aan een psychiatrische aandoening lijdt.
Laten we even terugkomen op het voorbeeld van de rouw: terwijl een rouwende persoon zich
van de oude DSM-IV nog 2 maanden slecht mocht voelen zonder een etiket opgeplakt te krijgen,
zal dat voor de nieuwe DSM-V nog 2 weken zijn. Daarna ben je officieel depressief, en na 6
maanden heb je PGD (prolonged grief disorder). Daarvoor moet je behandeld worden, en die
behandeling zal straks dan ook veel sneller worden terugbetaald. En als het een ziekte is, dan
heeft de farma-industrie er alle belang bij dat er binnen afzienbare tijd ook een pilletje voor op de
markt kan worden gebracht.
En dat terwijl de medicijnen die de industrie bijvoorbeeld voor FSD-lijders (volgens sommige
‘wetenschappelijke’ studies 43% van de Amerikaanse vrouwen) probeert te pushen, helemaal
niet zo goed werken. Viagra, het wereldwijd succesvolle medicijn tegen erectiestoornissen bij
mannen, werd ook onderzocht bij vrouwen, in de hoop dat ook deze helft van de
wereldbevolking tot deze winstgevende consumptiemarkt kon toetreden. Het bleek echter geen
succes: het werkt niet beter dan placebo. Testosteron werkt wél, een beetje – gemiddeld één keer
extra seks per maand – maar het doet dat ten koste van reële neveneffecten (waaronder haargroei
op ongewenste plaatsen, waar dan natuurlijk weer dure behandelingen voor bestaan). Flibanserin,
dat rechtstreeks op de vrouwenhersenen zou inwerken, werd in 2010 door de fabrikant
teruggetrokken nog voordat het op de markt kwam, na een negatief advies van de Amerikaanse
Food and Drug Administration, vanwege gebrek aan respons. De vrouwelijke seksualiteit lijkt
zich niet zo makkelijk naar een farmaceutische model te plooien.

Samenvattend: ‘Als mensen het normaal vinden dat ze soms geen zin in seks hebben, kopen ze er
ook geen pillen voor. Dus moet gezorgd worden dat ze het niet normaal vinden.’ En ‘Als je geen
reclame mag maken voor een medicijn, dan maak je toch gewoon reclame voor de ziekte?’
Nochtans is het af en toe niet-hebben van zin in seks even normaal als je niet elke dag even
stralend voelen, niet elke dag even gelukkig zijn in je relatie, niet op elk moment zin hebben in
het opzetten van een lachend gezicht, en ga zo maar verder.
‘Af en toe gedeprimeerd zijn is heel menselijk’, aldus ook de Zwitserse psychiater JULES
ANGST, de drijvende kracht achter het grootste en langstlopende epidemiologische onderzoek
naar geestelijke gezondheid ter wereld: de Züricher Studie. (Hierin wordt een representatieve
groep Zwitsers al sinds hun 22ste geregeld ondervraagd over hun psychische welbevinden.) En
nog van hem: ‘Dalen horen net zo goed bij een geslaagd leven als pieken.’ (Psychologie
Magazine 10.2011) Maar als we verdergaan zoals we bezig zijn, is al het hierboven opgesomde
straks abnormaal. En in een nog iets verdere toekomst kun je voor elk van de opgesomde tegen
dan als ‘stoornis’ geklasseerde aandoeningen een pilletje krijgen. Het einde van de normaliteit
heeft zijn intrede al gedaan...
Er was een tijd waarin genot werd uitgesteld tot in het hiernamaals. Als we ons in dit leven
toonden als hardwerkende, toegewijde en met God verbonden mensen, dan wachtte ons na de
dood een festijn van rijstpap uit gouden kommetjes en met gouden lepeltjes. Rijstpap was
toentertijd – net als zoveel andere dingen – een begeerd maar zeldzaam goed. Om van te dromen
dus, om naar uit te kijken. Het bezat de capaciteiten die nodig waren om in symbolische taal het
voorwerp uit te maken van een groot en intens verlangen. Nu koop je rijstpap op elke hoek van
de straat. Voor een gouden lepeltje zou je nog wel een straatje omlopen. Maar de belofte dat je
na de dood naar de hemel zou gaan, daar koop je dezer dagen al helemaal niets meer voor.
Er was ook een tijd waarin het beleven van genot – we hebben het over het seksuele genieten –
strikt verboden was. Voor vrouwen. De pendel is intussen naar de andere kant overgeslagen.
Genot is de nieuwe normaliteit geworden. Meer nog: genot moet, genot is een uitvergrote
categorie geworden, een doel op zich. In het eerste essay van zijn bundel De mobilisatie van
Arcadia, getiteld ‘De gevoelloze emotie’ toont STEFAN HERTMANS aan dat de pendel zozeer naar
de andere kant is overgeslagen, dat het tegenwoordig – onder meer door de hierboven genoemde
aantasting van de seksuele moraal (alles mag en werkelijk alles moet kunnen) zover gekomen is,
dat we dezer dagen medemensen hebben die zozeer tot het uiterste zijn gegaan – ook in de
beleving van hun seksualiteit – dat ze eenvoudig afgestompt zijn geraakt. Terwijl ze zich
enerzijds nog steeds massaal lopen te vergapen aan de grenzeloze uitoefening van hun eigen
seksuele onbegrensdheid en – als toeschouwers dan – van die van anderen, zijn ze gaandeweg de
voeling verloren met waar het in wezen allemaal om draait, nl. verbondenheid met de ander, in
casu de geliefde. Hertmans geeft het voorbeeld van een programma (niet bij naam genoemd) op
een Vlaamse televisiezender, waarin een stel dertigers werd geïnterviewd over hun job als
seksentertainers, zoals ze zich lieten noemen. Naarmate het programma vorderde, werd meer en
meer duidelijk hoezeer het daar ging om een uitgemergelde, van alle emotie ontdane vorm van
seks, waarover louter nog technisch werd gesproken: ‘pure, vriendelijk lijkende genotseconomie:
de pornoster (...) (als) mens van de gerobotiseerde eeuw (...)’ (p. 17-18). Alsof het zo moest,
alsof het niet anders meer kon: ‘Zoals het vroeger verboden was aan seks te doen,’ schrijft
Hertmans, ‘is het deze mensen verboden aan verliefdheid te doen’. Seks zonder liefde, seks
omwille van de seks, seks losgekoppeld van zijn oorspronkelijke beleving in een liefdevolle
relatie, seks als koopwaar dus. Helemaal Houellebecq – inderdaad ook voor Hertmans een
referentie – die, ‘als een hedendaagse Balzac, juist dit afnemen van het seksuele affect in al zijn
romans op haast bloedstollende rake manier in beeld brengt’ (p. 21).
Er schuilt evenwel een giftige adder onder het gras. Immers, ‘juist het doorknippen van de
compassionele band met de anderen kan leiden tot absurde uitbarstingen van emoties (op andere
terreinen), die een hysterische compensatie lijken voor wat weggevallen is (...)’.
Zo komen wij bij het volgende hoofdstuk terecht.
CRITERIUM 3: ONAANGEPASTE AGRESSIE

C’est foutu depuis longtemps, depuis l’origine… lance-toi dès ce soir dans la carrière de meurtre; crois-moi mon ami, c’est
la seule chance qu’il te reste.

‘Je moet nu, vanavond, een carrière als moordenaar beginnen; geloof me, beste vriend, dat is de enige kans die je nog hebt.’
MICHEL HOUELLEBECQ, De wereld als markt en strijd, p. 124

Stelling: ‘We leven in een tijd die doordrenkt is van onaangepaste


agressieregulatie’
Bij de aanvang van dit boek hebben we de stelling geformuleerd dat we allemaal in meer of
mindere mate lijden aan een Borderline Personality Disorder of een
borderlinepersoonlijkheidsstoornis. Om in een medisch-psychiatrische context het label
borderline te krijgen, is het immers voldoende dat je lijdt aan vijf van de negen kenmerken die de
stoornis typeren. ‘Inadequate, intense woede of moeite om kwaadheid te beheersen (bijvoorbeeld
frequente driftbuien, aanhoudende woede of herhaaldelijke vechtpartijen)’ – wat we
samenvattend ‘onaangepaste agressieregulatie’ zouden kunnen noemen – is er maar één, maar
laten we eerlijk zijn: als er een criterium is waar wij, ‘niet-patiënten’, echt geen last van hebben,
dan is het toch dat wel? Onaangepaste agressieregulering of een gebrek aan controle over eigen
kwaadheid is toch alleen maar iets wat we terugvinden bij marginale minderheidsgroepen in onze
maatschappij? Denken wij.
En dan, op een dag worden we op straat door de buurvrouw aangeklampt, die ons weet te
vertellen dat er de afgelopen nacht in een straat om de hoek bij ons in de wijk een gezinsdrama is
gebeurd. Een man heeft eerst zichzelf en dan zijn drie kleine kinderen om het leven gebracht. We
schrikken – wie doet er nu zoiets? – en als we wat bekomen zijn, vragen we waar die man dan
precies woonde. Blijkt dat we een jaar geleden enkele keren met hem zijn gaan joggen op een
zondagochtendrun in het dorp en dat we elkaar ook wel eens tegenkwamen in het dorpscafé. De
man leefde al enkele jaren gescheiden van zijn vrouw, maar had zijn zaakjes wel onder controle,
dachten we. Een beetje té misschien, als we er beter over nadenken, maar dat was ons eigenlijk
nooit eerder opgevallen. Hij leek zo’n brave man. Om de week woonden zijn kinderen bij hem,
en die week zagen we hem steevast op hetzelfde uur de deur uitkomen, de jongste in de Maxi-
Cosi aan de arm, de twee oudsten hand in hand achter papa aan. De jongste werd dan naar de
crèche gebracht, de twee oudsten naar school. Op zaterdag zagen we ze weer in de voortuin van
hun bescheiden villa: de auto werd gewassen, het gras gemaaid. De normaliteit ten top gedreven.
De normaliteit zodanig uitgerekt dat een drama bijna onafwendbaar was?
Toegegeven, het is niet iets dat iedereen persoonlijk meemaakt of herkent, maar het is wel iets
van onze tijd. En het drama in dit voorbeeld is gebeurd bij iemand die naar uiterlijke normen
prima geïntegreerd was in de maatschappij van vandaag. Geen kansloze jongere, geen boze,
gefrustreerde migrant zonder vooruitzicht op werk, geen doorgeslagen hooligan, geen
‘psychiatrische patiënt’. Wel een doodgewone Jan met de pet met drie kleine kinderen, die een
gewone job uitoefende en in een gewone buurt woonde, trouw zijn plicht als vader vervulde en
ondanks het gestrande huwelijk – maar dat is tegenwoordig toch niet meer iets om van op te
kijken? – behoorlijk geslaagd leek in het leven.
Jongerenbende schopt man (31) in ziekenhuis na Chirofuif .

Een dakloze in Brussel is vannacht zwaar verbrand geraakt, nadat onbekenden de matras waarop hij lag te slapen in brand
hadden gestoken.

We hebben het allemaal in de krant gelezen, op de radio gehoord, of misschien was het een
collega die het ons vertelde… We hebben er even van opgekeken, onze wenkbrauwen gefronst,
enkele ouderen onder ons hebben uitgeroepen ‘Waar gaat dat met de wereld toch naartoe?’, en
dan zijn we gewoon verdergegaan met de orde van de dag. Geval geklasseerd, verteerd, straks
vergeten, klaar voor een nieuwe portie geweld. Want we kunnen wel wat hebben dezer dagen
zonder daardoor geaffecteerd te zijn. Een mens went aan alles. En laat dat nu net het gevaar zijn:
wat ons enerzijds beschermt, maakt dat we steeds verder worden meegesleurd over de drempel
van wat we met zijn allen nog aanvaardbaar vinden. Hoe groter het aantal voorbeelden (van wat
de vorige generatie ‘onaanvaardbaar gedrag’ zou hebben genoemd) we op onze eigen weg voor
de voeten geworpen krijgen, hoe rekbaarder ons eigen begrip van het onaanvaardbare zal
worden. De grenzen worden ‘à la carte’ verschoven.
In hetzelfde geweldfeitenrijtje – maar dan met beroemd geworden protagonisten – had 2006
Hans Van Temsche11 en de mp3-moord12 op Joe Van Holsbeeck, 2009 had Kim De Gelder,13
terwijl 2011 begon met Ronald Janssen14 en afsloot met Nordine Amrani,15 waarbij die laatste
pijnlijk duidelijk de massacre in herinnering bracht die Anders Breivik16 enkele maanden eerder
in Noorwegen had aangericht.
Waren enkele van de hierboven opgesomde (massa)moordenaars niet perfect vermomd als
gewone mensen voor ze zich in de spotlights wierpen, op zoek naar hetzij de eeuwige hetzij die
ene seconde van roem?
De Duitse filosoof MARTIN HEIDEGGER (1889-1976), een van de invloedrijkste filosofen van de
20ste eeuw, waarschuwde ons al in 1956 voor de manier waarop de technologische ontwikkeling
en de heerschappij van de moderne techniek zich tegen ons zou keren, het menselijke bestaan
zou bedreigen. Er worden tegenwoordig zo sterke wapens gemaakt dat je massa’s mensen
tegelijk kan ombrengen. En zo dreigt de mens slachtoffer te worden van zijn eigen kunde.
Als zulke gruwelijke zaken gebeuren, vraagt de maatschappij dat men die moordende
individuen ziek verklaart. De maatschappij gebruikt de psychiatrie om bloedbaden als die van
Amrani of Breivik te verklaren. Men wil horen dat zij gek zijn, dat ze opgesloten moeten
worden. Want dit heeft niks met onze eigen succesvolle levens te maken. Later, in de rechtbank,
wil men dan weer horen dat ze niet gek zijn, dat ze toerekeningsvatbaar zijn, zodat we ze in de
gevangenis kunnen gooien. De maatschappij verwacht van de psychiater een diagnose die de
gekte weghoudt van haarzelf, en van de potentiële gekte en agressie in elk van haar subjecten. De
psychiater wordt hier met andere woorden in een vreemde spagaathouding geduwd, hij moet
‘controle bieden’. Geneurologiseerd, behandeld moeten die dingen worden. Wat nu gevraagd
wordt aan de psychiatrie, is short term efficiency. Helaas is dat een illusie.

2011 zullen we ons dan misschien blijven herinneren als ‘een jaar waarin gekken dood en
verderf zaaiden’, maar echt nieuw was het allemaal niet. Of zijn we de bende van Nijvel en
konsoorten intussen vergeten?
Wat wel nieuw is, is dat de gradatie van geweld waarmee al deze dingen gebeuren steeds
toeneemt, dat geweldplegers steeds driester te werk schijnen te gaan – zich van geen grens of
eindigheid meer bewust? – en nog: dat het in steeds meer gevallen steeds moeilijker wordt een
duidelijk motief voor de geweldfeiten te vinden: ze lijken onvoorspelbaar en komen als het ware
out of the blue. Dat is zo bij de eenmansfeiten zoals we er hierboven enkele hebben opgesomd en
waarvan wij ons massaal – en terecht – distantiëren, maar dat is net zo goed het geval bij uit de
hand gelopen ‘volksgeweld’. Noem een grootstad die de laatste 5 jaar niet in het nieuws is
geweest vanwege geëscaleerd geweld. Relletjes in Parijs, Berlijn, Amsterdam, Brussel, zwaar
geëscaleerd geweld in Londen… Vaak is een futiliteit genoeg om de lont aan te steken bij een
leger ‘boze mensen’ waarvan we tot op dat moment vaak niet eens doorhadden dat ze effectief zo
boos waren – en zijzelf misschien ook niet.
Maar dat verhaal is anders. Met de agressie in de grootstad zitten we in een heel andere
problematiek, een maatschappelijke. Als (zoals in de zomer van 2011) een spontane protestactie
na een schietpartij in de Londense armoedewijk Tottenham zo dramatisch ontspoort dat er een
vierdaagse plundertocht door heel Groot-Brittannië op volgt, kunnen we dan nog spreken van
blinde anarchie van losgeslagen tuig, of is dit een symptoom van een veel dieper liggende
malaise, tijdverdrijf zonder een hoger doel, laat staan een ideologie?
Over ‘London Burning’ is zomer 2011 hevig gedebatteerd in alle media. Het heeft geleid tot
zware intellectuele botsingen en gemediatiseerde en gepolitiseerde discussies. Aan de ene kant
zijn er conservatieve figuren als de reeds eerder opgevoerde Britse psychiater Theodore
Dalrymple – die de kroon spant als het gaat om eenzijdige veroordeling van sociale onlust, en
daarbij steevast alle schuld legt bij de ontspoorden zelf, wat niet meteen de beste manier lijkt te
zijn om in dialoog het schip nog ooit van het droge weg te krijgen – en de Britse premier David
Cameron van de Conservative Party, die luidop zwoer bij ‘Law and Order’ en een harde hand.
(In Parijs wees Sarkozy in 2005 de oproerkraaiers met dezelfde vinger, en noemde hen
‘racaille’.) Aan de andere kant zijn er stemmen als die van sociaal epidemioloog Richard
Wilkinson, die van oordeel is dat hoe ongelijker de samenleving is, hoe dramatischer de mate
waarin alle problemen die volgens hem aan de basis lagen van ‘London Burning’ (armoede,
werkloosheid, verwaarlozing, gewelddelicten, verslaving, lage levensverwachting,
geestesziekte...) zich voordoen: ‘Groot-Brittannië is – dat kun je statistisch bewijzen – een van
de meest ongelijke landen van de westerse wereld. In Londen heeft de rijkste tien procent van de
bevolking meer dan 250 keer meer dan de armste. (...) Als we dit probleem bij de wortel willen
aanpakken, gaan we de extreme ongelijkheid in onze maatschappij moeten oplossen. Anders
zullen deze uitbarstingen van geweld blijven terugkeren.’ (De Standaard 13.08.2011)
‘Britse kinderen hebben veel meer kans op een televisie op hun slaapkamer dan op een vader in huis.
Ze zijn dan ook radicaal ongesocialiseerd en diep egoïstisch.’
(THEODORE DALRYMPLE in De Standaard 13.08.2011)

‘Je hoort politici en opiniemakers nu zeggen: die jongeren hebben geen waarden en normen. Maar dat is onzin. Ze hebben
gewoon net dezelfde normen en waarden als de rest van de maatschappij. En daarin is status, succes en materiële rijkdom
het enige wat nog telt.’
(PAUL VERHAEGHE ibidem)

Laten we ons vooral bezinnen over wat het betekent dat we zulke signalen krijgen van onze
jongere generaties. Want het is een feit, naast het vele moois dat er van hen uitgaat, en waarover
we het nog zullen hebben in het afsluitende hoofdstuk over de ‘hoop’, gebeurt er ook veel
alarmerends. En het is niet door met één pennentrek een cirkel te trekken rond wat in onze ogen
overkomt als ‘de concentratie van het kwaad’ en dan door een eenvoudige tik met de pen op het
smartboard alles binnen de cirkel weg te wissen, dat we een ommekeer in de hand zullen werken,
integendeel. Theodore Dalrymple zou zeggen: stuur al dat tuig naar een bootcamp. Op korte
termijn een propere oplossing misschien. Maar na dat bootcamp zullen ze terug in de
maatschappij geïntegreerd moeten worden, en daar heeft Dick Swaab – we komen hem verder in
het boek nog tegen – dan een punt: je verandert het brein van die individuen niet zomaar, niet
met een pil, en zeker niet met een bootcamp.
Het is waarschijnlijk waar dat we niet iedereen in de samenleving kunnen integreren, maar we
moeten wel mikken op zo veel mogelijk mensen. Niet door al wat fout loopt zwaar te
sanctioneren, maar door ons te bezinnen over waar we met zijn allen mee bezig zijn, door na te
denken over het functioneren van de maatschappij, door stil te staan bij wat er maakt dat de
laatste tijd steeds meer mensen niet meer mee lijken te kunnen, dat meer en meer mensen
ontsporen of vrijwillig afhaken. Zo heeft de psychiater als taak mensen van achter de muren te
halen en ze een plaats in de samenleving te geven. Zware gevallen desnoods met een enkelband.
Maar dat kan alleen als die maatschappij zich daarvoor openstelt, als ze erkent dat sommige
mensen kwetsbaarder zijn. Dat is het tegenstrijdige: het efficiëntiedenken en de prestatiedruk
veroorzaken steeds meer collateral damage. Men denkt: ‘Laat de witjassen het maar oplossen.’
En dus moeten de psychiaters en hun gevolg de achterblijvers oplappen, zodat ze weer kunnen
meedraaien. Intussen blijft de wereld iedereen uitstoten die niet meekan.

Het komt misschien wat provocerend over, maar een mens zou van minder heimwee krijgen naar
de spoorwegen, het leger, de ministeries, naar al die plekken waar mensen zonder veel stress
konden functioneren. Daar werd niet altijd volgens de huidige efficiëntienormen gepresteerd.
Maar de mensen hadden de fierheid van een job. Papa vertrok ’s morgens in uniform of in pak.
Nu zijn die banen weggesaneerd en komen velen in de werkloosheid terecht, of erger, in de
psychiatrie. En dan zijn het de psychiaters die jobs moeten creëren in sociale werkplaatsen en in
het vrijwilligerscircuit. Alsof dat geen geld kost. Maar papa draagt dan geen pak, papa is dan een
probleem geworden. Dalrymple zegt: hou hun uitkering in, en ze zullen wel in gang schieten.
Maar waartoe leidt het om de getraumatiseerden en de zogenaamd onschoolbaren een schop
onder hun kont te verkopen? Dat dat iets zou oplossen, is toogpraat. Wat we nodig hebben, is net
een veel socialer maatschappij. Meer kansen voor de zwakkeren, want niet iedereen is briljant,
niet iedereen kan aan de hoge eisen van deze tijd voldoen.

1. Televisie- en computercultuur als voedingsbodem


Agressiviteit maakt deel uit van onze cultuur en van ons leven. Dat heeft het altijd gedaan. Maar
wat is er veranderd? Misschien moeten we gewoon nog eens kijken naar een oude opname van
een spannende politiereeks uit de jaren 70 (‘Mannix’, ‘The Fugitive’), waarmee zoveel gezinnen
hun zaterdagavond doorbrachten. En misschien moeten we wat we daar zien dan eens
vergelijken met wat we vandaag op de televisie te zien krijgen. Neem de mainstream
Amerikaanse film in de namiddag, en kijk hoe de doden bij bosjes uit onze flatscreen vallen,
hoor hoe stereogewijs de laatste kreten van de slachtoffers uit onze speakers spatten… en dat
allemaal in de waarheidsgetrouwe allround Blu-ray homecinemaervaring waarop we onszelf
dagelijks kunnen trakteren, zelfs zonder dat we daarvoor uit onze luie zetel moeten komen.
Bij zo’n vergelijkend onderzoek valt gauw op hoezeer de snelheid van de beelden in de periode
tussen de jaren 70 en nu is toegenomen, maar ook hoeveel hoger het gehalte van zeer extreem,
realiteitsgetrouw geweld in al die beelden is geworden. Eén soort geweld heeft daarbij de
bovenhand: het geweld als tijdverdrijf, het zinloze geweld.
Wat zijn de effecten van al dat geweld dat op ons afkomt, vanop zeer jonge leeftijd? De vraag
verdeelt de pedagogen. Er zijn er die beweren dat het allemaal zo erg niet is, dat kinderen
voldoende in staat zijn om het onderscheid te blijven maken tussen fictie en realiteit. Maar er zijn
er ook die van oordeel zijn dat het nu net dat extreme geweld op onze vele schermen is dat de
oorzaak is van alle kwaad, van al het ontsporende geweld in de samenleving, ja zelfs van het
suïcidegevaar bij de jeugd.
Laten we zeggen dat, bekeken vanuit de klinische praktijk van de psychiater, voor de meeste
kinderen deze verandering wellicht niet echt een probleem vormt, maar dat er evengoed kinderen
zijn die dat onderscheid tussen die virtuele wereld en de echte wereld niet kunnen maken. Het
strekt daarom tot aanbeveling de televisie niet te verbieden, maar wel kritisch te zijn. Ouders
zouden af en toe moeten meekijken, of althans voldoende dicht aanwezig moeten zijn om toch
een beetje te weten wat het kroost vanop de buis aan het slikken is.

Maar er is niet alleen de mogelijke agressiedreiging van de tv, er is ook nog die van de pc, en die
is zo mogelijk nog erger. De games die sommige mensen spelen zijn van een onwaarschijnlijke
agressiviteit. En wat is daarin nu het probleem? De vanzelfsprekendheid waarmee met die dingen
wordt omgegaan, de vanzelfsprekendheid waarmee we ons al dat soort spelgenot kunnen
aanschaffen, de snelheid waarmee we nieuwe spelletjes in huis kunnen halen – we moeten er niet
eens meer voor naar de winkel, met enkele klikjes hebben we alles binnen handbereik, steeds
meer, steeds sneller, steeds agressiever, steeds... normaler. Zonder te verpinken knallen we
mensen af, hakken we mensen in stukken, doen we mensen uiteenspatten, hoe meer hoe beter,
hoe meer punten, hoe meer winnaar, hoe sneller we tot het volgende level worden toegelaten, hoe
groter daar de uitdaging, hoe groter weer de zegen afhankelijk van het aantal mensen dat we daar
weer afknallen, in stukken hakken, doen uiteenspatten... en wie niet oppast, wordt eraan
verslaafd. We hebben het er uitvoeriger over in het hoofdstuk over de impulsiviteit. En dat we de
gewenning aan dat soort geweldaanschouwing geleidelijk opbouwen, bewijst dit: een pc volstaat
om thuis spelletjes te spelen, het internet wordt erdoor overspoeld. We hoeven onze kinderen dus
niet eens geld te geven om ze het rijk der games te laten binnentreden. Je moet al een heel
conservatief huishouden zijn om je kind niet af en toe een halfuurtje op de pc te laten spelen –
tenslotte is het onverstandig de nieuwe verlokkingen van onze tijd aan de volgende generatie te
ontzeggen, want hoe moet ze er dan mee leren omgaan? En toch... Kijken we niet even op als ons
kind van negen doodleuk aan het avondmaal vertelt dat hij toen hij even eerder de pc moest
afzetten, net was uitgekomen op een spelletje dat erin bestond de held van zovelen, Justin Bieber,
zo veel mogelijk flessen in het gezicht te gooien? Of dat hij hem zo hard en zo vaak mogelijk
met een gitaar op het hoofd moest slaan? Laten we hopen dat ouders van nu er vooral bij blijven
stilstaan, er vragen over blijven stellen, erover met hun kinderen en de ouders van de vrienden
van hun kinderen in dialoog gaan, ervoor zorgen dat ze van tijd tot tijd worden binnengelaten in
de leefwereld van hun kinderen, in de hoop dat ze ze zo goed mogelijk kunnen begeleiden en
gidsen in die doolhof van nieuwe attracties die nog niet bestonden toen de ouders van nu zelf
kinderen waren. Het is een ongelofelijke uitdaging. Is het te verwonderen dat het soms fout gaat?

2. Van kattenkwaad tot hooliganisme als extreme uitingsvorm van


zinloosheid
Het is niet zo dat vroeger alles beter was. Dat te denken helpt ons overigens geen stap vooruit bij
al die moeilijke zaken waarmee we dezer dagen worstelen. Maar laat ons bij wijze van illustratie
toch heel even nostalgisch terugkijken en ons de vraag stellen waar onze grootouders,
overgrootouders, betovergrootouders zich onledig mee hielden als ze niet op school zaten, op het
veld of in de fabriek aan het werk waren? Ze speelden in het bos, maakten boomhutten, sprongen
over greppels, roofden eitjes uit verse nesten, deden ‘belleke-trek’, speldden insecten op een
blad, bliezen kikkers op, gingen met hun oor op de sporen liggen om een aankomende trein te
horen aandonderen om dan heel snel weg te hollen enz. Ze deden... kattenkwaad. Op vrije dagen
en in de vakantie trokken ze samen de vrije natuur in, kwamen met alle vriendjes van het dorp
samen om het plan van de dag te bespreken en keerden slechts huiswaarts als hun magen zo hard
knorden dat ze bijna niet meer op hun benen konden staan. Thuis eten en weer de hort op. We
worden hier al te romantisch. Zeer zeker gebeurden er toen ook ongeoorloofde zaken, zeer zeker
hadden ook toen niet al die kinderen die daar door de vrije natuur zwierven zo’n sterk
uitgebouwd geweten dat ze zich in hun daden enkel beperkten tot wat toegelaten was volgens
hun strenge ouders, maar toch... Ze waren kinderen die speelden. Ongetwijfeld werd er ook veel
geplaagd, werden er massa’s fratsen uitgehaald onder elkaar en met de dorpsbewoners, maar dat
soort kwajongensstreken kan men bezwaarlijk ‘geweldfeiten’ noemen.
Wat ook weer niet wil zeggen dat men in die tijden geen geweld ontmoette. Gewelddadigheid
is immers van alle tijden, maar het was op iets gericht, het ‘diende’ tot iets, er was een reden
voor. Zinloos geweld of geweld als tijdverdrijf zoals wij het nu kennen, dat is een relatief nieuw
fenomeen. Verschijnselen als vandalisme en hooliganisme horen in dit plaatje thuis.
Hooliganisme als geweld om je te amuseren, maakt deel uit van de vrijetijdsrealiteit. Een inbraak
gebeurt niet meer via een ‘slimme kluiskraak’, maar via een ‘ramkraak’, waarbij men het
gebouw gewoon binnenrijdt. Verkeersagressie wordt een ‘normaal’ nieuwsfeit. De media zorgen
ervoor dat onze dagelijkse portie geweldgewenning ‘op peil’ blijft.

Het bos is niet langer vrij toegankelijk als speelterrein. Elk stuk behoort een andere eigenaar toe,
die hekken plaatst en prikkeldraad, en wie er niet moet zijn, wordt er ook niet getolereerd. In de
stad is het al even erg. Wie in zijn buurt nog een speelpleintje heeft waar vrij gevoetbald mag
worden, mag zich gelukkig prijzen. Een onbestemd stukje terrein draagt al te vaak een plaatje
‘verboden voor spelende kinderen’. Lawaai van botsende ballen wordt nog zelden getolereerd,
tenzij er weinig huizen in de buurt zijn.17

Oorlog, moord en doodslag zijn van alle tijden. De voorbije eeuwen kenden hun kruistochten,
hun oorlogen, hun veldslagen. Maar bij die kruistochten, die oorlogen, die veldslagen was er een
doel. Het ging dan om de verdediging van de stam, van het grondgebied, van het eigen geloof,
van de idealen. De aangeboren agressiviteit van de mens werd daarin gekanaliseerd. Oorlogen
zijn er bij ons niet meer, gelukkig. De agressie gaat dus ondergronds en komt naar boven op een
onaangepaste manier. Het verhaal wil dat Hans Van Temsche vastzat in zijn leven en niet wist
waarvoor hij nog hier moest blijven: ‘Voor ik sterf, wil ik nog één keer groots zijn!’ Het is een
soort hooliganisme van een man die op de bodem van zijn frustratie is gekomen. Grandiositeit
om de nietsheid te overtreffen. Nog even roem en dan zelf ervandoor. Een kogel door het eigen
hoofd of – nieuwer – ‘suicide by cop’: het zo aan boord leggen dat men na de gruweldaad zelf
door de politie wordt doodgeschoten. Een laatste kat-en-muisspelletje zoals we ze kennen uit de
games en ten slotte niet meer willen winnen: het is genoeg geweest. ‘Waar dient het allemaal
toe? Schiet me maar dood.’ Deze ‘nieuwe’ daders hebben geen doel meer: ze overvallen geen
bank voor het geld, ze verdedigen niet een geloof zoals terroristen doen. Ze geven uiting aan de
zinloosheid van hun bestaan, en paradoxaal genoeg geven ze er op die manier ook zin aan: door
uit te halen, trekken ze de aandacht. Het cynische is dat het werkt. Ze zijn op slag
wereldberoemd.
Er zijn zoveel jongeren die in perspectiefloze situaties verkeren, en geen uitzicht hebben op werk
of een waardig leven. Dan vervelen ze zich, starten de dag met games, Facebook en getwitter,
gaan de deur uit, en ontmoeten kameraden die in diezelfde benarde toestand zitten. En dan, een
leuk idee: ‘Laten we vandaag eens iemand de kop inslaan en zijn portefeuille pikken!’ In deze
tijden van bankkaarten zit in zo’n portefeuille dan 20 euro... Van functionele agressie kun je in
zo’n geval moeilijk spreken, daarvoor is de buit te klein. Of: ‘Laten we vandaag eens wat
winkelruiten gaan inslaan...’ Gewoon zonder doel, kwestie van tijdverdrijf dus, maar een
infectieus effect heeft zoiets wel. Dat is hooliganisme, het typevoorbeeld van de postmoderne
gewelddadigheid, voortkomend uit de zinledigheid. Liefst met politie erbij: computer games,
maar dan in real life. Wanneer wordt er aan hooliganisme gedaan? Bijvoorbeeld als onze
voetbalploeg verloren is, uit frustratie over het verlies. Oké, maar dan heeft de voetbalploeg
verloren... is de agressie dan toch aangepast? Welnee, we doen namelijk hetzelfde als de ploeg
wint; dan zoeken we immers een kanaal om onze uitzinnige vreugde te kanaliseren.

Nog tot in de eerste helft van de 20ste eeuw stuurden wij – in andere streken gebeurt dat nu nog
– onze kinderen naar de oorlog. Die oorlog met die goede reden, die van onze kinderen – dood of
levend – helden ging maken. Onze grootouders moesten dat nog doen. Terugkeren naar vroeger
is dus inderdaad geen oplossing. Wie van ons wil zijn kinderen nog afgeven voor de oorlog, ook
al dient die dan een hoger doel? Stel dat ze ooit terug opgeroepen zouden worden, we verstopten
ze stuk voor stuk in de diepste kelders.

Nog even terug naar ‘London Burning’ en de vraag hoe een spontane protestactie na een
schietpartij in de armoedewijk Tottenham zo dramatisch kon ontsporen. De vraag is hoe die
schietpartij het alibi kon worden om over het hele land winkels te plunderen en in brand te
steken. Een hoger doel leken de daders niet te hebben, laat staan een ideologie. ‘Shops are gonna
get smashed, come and get some free stuff!!!’, moedigden ze elkaar aan via BlackBerry. De
beelden maakten pijnlijk duidelijk dat de deelnemers aan de plunderende raids uit alle geledingen
van de maatschappij kwamen, er waren armen en rijken, succesvolle mensen en ‘losers’. Maar
samen plunderen ging hen wonderwel af. Komen we er dan nog met de theorie van de ongelijke
verdeling van de sociale welvaart? Of is hier nog meer aan de hand? ‘Marx zal niet helpen om
deze rellen te verklaren. Dit gaat om iets veel diffusers. Een soort nihilistische verveling en diepe
normvervaging,’ mijmert journalist Wouter Van Driessche, die het geval nauwkeurig
analyseerde (De Standaard 13.08.2012). Onze gedachten gaan dezelfde richting uit. Blinde
hebzucht, graaicultuur, een maatschappij die compleet is doorgeslagen in materialisme, dat is wat
er aan de hand is. ‘De plunderaars houden ons een spiegel voor. De vraag is of we er echt in
zullen durven kijken.’ (Paul Verhaeghe, ibidem)

3. Machteloosheid als overheersend gevoel & geweld als paradoxaal


antwoord
Wat is de reactie op zoveel onaangepast agressief gedrag? Mensen voelen zich steeds
machtelozer ten aanzien van deze escalerende fenomenen. Dat brengt enerzijds een gevoel van
berusting met zich mee, van apathie misschien zelfs – wat kunnen we eraan doen, het helpt toch
allemaal niks? – maar anderzijds zien we dat de antwoorden waarmee het beleid naar voren komt
totaal de andere richting opgaan. En dat je het ook kunt omkeren en dus zou kunnen zeggen dat
de antwoorden waarmee het beleid naar voren komt de enige mogelijke reactie zijn op de bij
momenten weliswaar in apathie verpakte vragen van het publiek.18
Het geweld in de samenleving wordt namelijk meer en meer bestreden met geweld, steeds
zichtbaarder geweld, steeds groteskere vormen van machtsontplooiing. Meer blauw op straat,
nultolerantie, avondklok, een verlaging van de leeftijd van 16 naar 14 jaar voor het toekennen
van administratieve boetes aan brutale jongeren op straat, vergrendelde deuren van de crèche en
de school, aanvragen in sommige steden om hele wijken afsluitbaar te maken, en ga zo maar
verder. En dat terwijl evenredig met de veiligheid ook de criminaliteit escaleert. Het geweld
duikt paroxysmaal op. Meer blauw daagt ook uit. En de essentie van dat alles? De ledigheid. Dat
is de onaangepastheid ten top gedreven! Het merkwaardige is dat we die paradox ook accepteren.
Nog gekker is dat we door het uitbouwen van al die opzichtige preventiestrategieën niet de
controle terug in handen krijgen. Het volgende geweldfeit zal ons nog meer doen opschrikken:
ook controlesystemen hebben falende punten, en uiteraard worden die gevonden. Maar we
spiegelen onszelf wel voor dat we de controle weer in handen hebben… noem het gerust een
illusie van controle, want dat is wat men creëert. En dat werkt niet.
Als de dodelijke raid die Kim De Gelder uitvoerde ervoor gezorgd heeft dat je in geen enkele
crèche in ons land nog vrij in en uit kunt gaan, maar dat je erover moet waken dat je als je je kind
gaat halen de nodige badges op zak hebt en niet vergeet ze door te geven als iemand je kind eens
in jouw plaats gaat afhalen, als de waanzin van één man en de verschrikkelijke gevolgen van zijn
misdaad de hele samenleving opzadelen met een angstpsychose – mijn kind is nergens meer
veilig – dan is dat erg. Akkoord, er was niet alleen Kim de Gelder. België heeft eerder ook al
zwaar geleden onder het trauma dat het land werd toegebracht door de kindermoordenaar
Dutroux, die tot ver over de landsgrenzen ‘bekend’ werd. Maar België heeft geen patent op dat
soort psychopathische drama’s. Onder meer Oostenrijk, Duitsland en Hongarije kwamen de
laatste jaren in het nieuws met verschrikkelijke verhalen van opgesloten, verkrachte en
verwaarloosde minderjarigen. Kindermishandeling is van alle tijden, alleen reikte de kennis die
de wereld over gebeurde feiten had toen niet veel verder dan de rand van het dorp. Verborgen
misdaden, verborgen familieschandalen, ze zijn van alle tijden, dat valt niet te ontkennen. Maar
de volgende man die besluit dat hij weleens een paar volstrekt onbekende baby’s om het leven
zou willen brengen – daargelaten of hij dan wel of niet toerekeningsvatbaar is voor die daad,
want dat, zo zeiden we eerder, is een ander debat – gaat heus niet tegengehouden worden door de
nieuwe badge- en geslotendeurstrategie van alle crèches in ons land. Alsof er geen andere
plekken te bedenken zijn waar ‘samenscholingen’ zijn van baby’s, peuters en kleine kinderen.

Het hierboven geschetste paradoxale antwoord komt vanuit het beleid, maar de vraag komt zeker
ook vanuit de bevolking. Zo sussen we ons eigen en elkaars geweten: we hebben immers alles
gedaan om een herhaling van hetzelfde te voorkomen. Maar waar gaat dat eindigen? Wat zijn de
gevolgen voor het gedrag van de menselijke soort als we elkaar openlijk zo wantrouwen? Wat
komt er ooit in de plaats van de onvervangbare levensenergie die voortkomt uit het onderlinge
uitwisselen van vertrouwen?
We schrijven januari 2012 als in de media bericht wordt dat België met zijn 43% landgenoten
die zijn medemensen nog enigszins vertrouwen een heel stuk onder de ‘slechtste’ helft zit. Hoe
clean moet onze samenleving worden vooraleer we zullen gaan beseffen dat we, door onszelf zo
in te kapselen en te ‘beveiligen’, ervoor zullen zorgen dat we op warmmenselijk niveau geheel
en al zullen ‘uitdrogen’? En hoe gaan we daar dan weer een antwoord op bieden? Door al onze
capaciteiten om te kunnen delen en van gedachten te kunnen wisselen steeds meer te laten
kortwieken ten voordele van de illusie van controle die we onszelf willens nillens blijven geven?
Meer blauw op straat zal de fond van het probleem niet oplossen. Wat we moeten doen – om het
met een in deze context wel zeer ‘on’(aan)gepast woord te zeggen – is meer ‘investeren’ in
zinvolle relaties!

De techniek die mensen met verkeerde motieven ter beschikking hebben, is veranderd. En dus
kon Anders Breivik als één man verschillende tientallen mensen om het leven brengen vooraleer
hij door de politie werd ingerekend. Er is een schaalvergroting van het geweld en het potentiële
geweld, maar het is niet door het ontplooien van duizend controlestrategieën dat dat soort geweld
zal worden uitgeroeid. In het geval van Amrani zijn de media in geslaagd eerst over het feit te
berichten als over een groot drama, zonder het meteen over de boeg te gooien van een misdaad
van een bepaalde bevolkingsgroep tegen een andere bevolkingsgroep. Belangrijker dan de
misdadiger in te delen in een vijandig hokje, is hier een debat over het monitoren van gevaarlijke
ex-gedetineerden en de bestrijding van illegaal wapenbezit. Brice De Ruyver, criminoloog en ex-
veiligheidsadviseur van de Belgische regering, gaf daar enkele dagen na de aanslag een eerste
aanzet toe: ‘Deze man had al illegaal gehandeld in wapens. Zo verwonderlijk is het niet dat hij,
na zijn celstraf, opnieuw op dezelfde manier aan geld probeert te geraken’ (NRC Handelsblad
14.12.2011). In plaats van maatregelen te nemen die ons de illusie verschaffen dat eenzelfde feit
nooit meer zal kunnen terugkomen, zou men beter het overkoepelende debat op gang trekken
over hoe het toch komt dat – niet enkel omdat de media alles tot bij iedereen brengen – zoveel
meer mensen door het lint gaan, zoveel meer mensen niet meer meekunnen, voor steeds meer
mensen de wereld te snel draait.

Geweld wordt met geweld bestreden – het is die paradox die we accepteren, dat de samenleving
geweld bestrijdt met steeds meer zichtbaar geweld en met soms groteske vormen van
machtsontplooiing. Zouden we hiervoor de verklaring moeten zoeken bij de Franse filosoof
GEORGES BATAILLE (1897-1962), vaak de filosoof van het geweld genoemd, en zijn uitspraak
‘Omdat men eindig is, gaat men te ver’? Het is de dreiging van de rand (de border). Er is niets
achter de rand, achter de dood. Dit nihilisme voedt het zinloze geweld. De mens volgens Bataille
wil niet eindig zijn, hij aanvaardt niet dat er ergens een grens is waar hij op botst, en precies
daarom gaat hij te ver. Zoveel kinderen groeien vandaag op met de illusie dat de wereld aan hun
voeten ligt en dat alles binnen handbereik ligt, met de overtuiging dat ze wat ze niet kunnen
krijgen zelf mogen pakken. En als dat niet lukt, zijn opgekropte frustratie en soms agressie het
gevolg. Of nog: een postmoderne samenleving als de onze schept de illusie dat alles mogelijk is
voor iedereen. Iedereen kan president worden: Yes, we can! Maar dat is natuurlijk niet waar. Er
zijn schijnbaar geen grenzen meer. En als men dan toch op een grens botst, wekt dat zoveel
agressie op dat men ontploft! Michel Houellebecq vult in zijn boeken bladzijden met zinloos
geweld, bladzijden met agressiviteit, zo overdreven... dat het ‘kan’.

4. Het agressieve zoogdier, de mens


Net als liefde, vriendelijkheid en barmhartigheid is ook agressie eigen aan de mens, maar het lijkt
erop dat de regulatie van de agressie in onze tijd soms onaangepast is; de beheersing ervan is
zoek.
In oorsprong is agressie datgene wat wordt aangewend ter behoeding van de soort, de familie,
de groepsgenoten. De homo sapiens is net zo angstig, behoeftig en op zijn hoede als de meeste
dieren. Het is niet zo dat de menselijke natuur alleen vrijheid wenst zonder enige gebondenheid
aan anderen. Elke nieuwgeboren mens wordt uiterst kwetsbaar en afhankelijk van de ouders
geboren, en blijft ook in sociale groepen en intermenselijke relaties gebonden.
Echt oorlog wordt er sinds decennia niet meer gevoerd, en ondanks de overdreven
mediatisering van geïsoleerde drama’s was de wereld in onze contreien nooit zo’n veilige plek
als nu. Om in zijn basisbehoeften te voorzien moet de mens al een tijdlang niet meer de strijd
aanbinden met tegenstanders die sterker zijn dan hemzelf, en van het mannetje wordt dezer
dagen niet meer verwacht dat hij het kroost beschermt tegen inkomend gevaar, maar eerder dat
hij voor de volle 100% met moeder inwisselbaar is. We gaan hier niet het vat openen van de
positie van de hedendaagse man, maar feit is dat zijn rol diffuus is geworden. Hoe negatiever de
bijklank wordt die het woord ‘agressie’ oproept, des te kwetsbaarder wordt de positie van de
man. In kranten en weekbladen heet dat dan bijvoorbeeld ‘dat papa de weg kwijt is’: te veel
papa, te weinig vader, niet alleen zijn harde hand, maar ook zijn ijzeren wet is nu taboe
geworden. Vader moet net als moeder een luisterend oor bieden aan de kinderen, nog net geen
vriend worden, hoewel het er soms gevaarlijk dicht bij aanleunt. Papa moet zijn ‘agressie’ netjes
achter slot en grendel verborgen houden. De zonen, die zich aan de vader spiegelen, wordt
hetzelfde ingelepeld. Vechten op de speelplaats mag niet meer.
En toch kunnen we niet anders dan vaststellen dat de jeugd nog nooit zo brutaal is geweest, de
omgangsvormen nog nooit zo ruw, het geweld op straat nooit eerder zo baldadig, en nooit
vierden de criminaliteit en het hooliganisme zo fel hoogtij.

Dat er tegenwoordig nog nauwelijks mannen voor de klas staan, is in dat verband geen goede
zaak. In Klasse (januari 2012) beweert de Nederlandse psycholoog en emeritus hoogleraar Louis
Tavecchio: ‘Jongens in de klas worden nu eenmaal minder goed begrepen door vrouwelijke
leraren. (...) Die roepen de jongens te snel tot de orde als ze te veel herrie maken, dingen
onderzoeken, stoeien of rennen. Een man ziet een jongen die leert, een vrouw ziet een jongen
met een gedragsprobleem. Hoe goed een juf ook is, jongens hebben mannen nodig om te zien
hoe ze vorm kunnen geven aan hun “drukke” mannelijke gedrag.’ In datzelfde verband gaan er
ook in Frankrijk stemmen op om de jongens te ‘redden’. ‘De jongens moeten meer moeite doen
dan de meisjes om hun agressie onder controle te houden, maar worden daar op school niet voor
beloond’, zegt de Franse kinderpsychiater Stéphane Clerget. ‘Ze worden constant in de gaten
gehouden door het vrouwelijke lerarenkorps en sneller gestraft dan de meisjes. In het secundair
heb je nu zelfs jongens die bewust slechter presteren om niet voor “meisje” te worden
uitgemaakt’, meent hij.

‘Strijd’, zegt Stefan Hertmans in de eindejaarseditie 2011 van De Morgen, ‘moet weer een
positieve bijklank krijgen’. Leve de ‘dissensus’, een woord dat hij ontleent aan de Belgische
politologe Chantal Mouffe (Over het politieke, 2008). ‘Het dromen van een samenleving met een
moeiteloze consensus is oorzaak van alle irritaties. Je moet uitgaan van dissensus en naar overleg
streven, in plaats van te wantrouwen en te veroordelen. In ons huidige politieke
onderhandelingsmodel geldt: stoer op je eigen standpunt blijven hameren en vooral geen
empathie tonen, je nooit inleven in het standpunt van de ander. De dialoogstrategie lijkt
vervangen door blinde gelijkhebberij.’ Hertmans pleit ervoor om weer wat realistischer te
worden, onszelf niet langer voor te liegen dat we allemaal vriendjes zijn op één grote
vredelievende aardbol. Samenleven is moeilijk. Een conflictloos arcadia bestaat niet.

Samen met de verweking van de samenleving treedt ook verharding op. Verharding als een
resultaat van ongekanaliseerde frustratie, economische crisis, een teveel aan prikkels – kinderen
die die overdosis niet onder controle krijgen, worden in de zak van de ‘ADHD-kinderen’ gestopt,
psychologisering en medicalisering, zonder maatschappelijke reflectie. Gezag en orde zijn vieze,
bijna reactionaire woorden geworden, de natuurlijke zorg voor de ander wordt erdoor aangetast.
We dreigen slachtoffers te worden van de economische boom: er is altijd nog meer mogelijk,
botsen op een grens wordt niet meer aanvaard. Resultaat: nog meer frustratie, met zinloos geweld
als antwoord, agressie zonder rechtvaardiging.
Misschien is onze belangrijkste maatschappelijke taak op dit moment onze jeugd te leren dat
niet alles kan. We moeten weer grenzen stellen: dit mag, en dat niet. Mits we ze een actuele
invulling geven, mogen sommige afspraken van ‘vroeger’ gerust behouden blijven. We hebben
immers nog steeds ouders en scholen nodig die mensen bewust maken van hun
verantwoordelijkheden én hun beperkingen. Een beperking is geen ramp. Het is de realiteit voor
ieder van ons.

Drift- en affectregulering hangen samen met de identiteitsontwikkeling, en ook daar – zo is her


en der in dit hoofdstuk al gebleken – wringt het schoentje. Maar dat is voer voor het hoofdstuk
over de identiteit.
CRITERIUM 4: IDENTITEITSSTOORNISSEN

La difficulté, c’est qu’il ne suffit pas exactement de vivre selon la règle... la règle est complexe, multiforme,... le domaine de
la règle ne vous suffisait plus; vous ne pouviez vivre plus longtemps dans le domaine de la règle…

‘Het probleem is dat je er niet helemaal mee kunt volstaan volgens de regels te leven. (...) De regels zijn complex en
veelvormig. Het gebied van de regels volstond niet meer voor je; je hield het niet meer uit in het gebied van de regels (...)’
MICHEL HOUELLEBECQ, De wereld als markt en strijd, p. 16-17

We zijn dit boek begonnen met het adagium ‘Psychiater sum, ergo sum’. Dat kan op het eerste
gezicht een voorbijgestreefde uitspraak lijken, want men zou ze verkeerdelijk kunnen begrijpen
als: ‘Ik ben psychiater van beroep, en daar haal ik mijn identiteit uit’. Maar in onze ogen is het
een mooie formulering van precies het tegenovergestelde. Het feit dat de psychiater ‘die zijn
ambt respecteert’ nauwelijks anders kan dan stil te staan bij de twijfel die gezaaid wordt door de
verhalen die patiënten in zijn leven binnenbrengen, biedt hem tegelijkertijd een uitgelezen kans
om precies vanwege de aanwezigheid van die twijfel zin te geven aan zijn eigen bestaan. Wie
nadenkt over vragen als ‘Wie ben ik?’, ‘Waar kom ik vandaan?’, ‘Waar leidt dit allemaal toe?’ of
‘Wat is er nodig voor een goed leven?’, is op zoek naar de zin van het leven. Zolang deze
vraagstelling plaatsvindt vanuit een bewust en zelfgekozen plan, hebben we te maken met de
positieve invulling van wat men een vorm van existentiële twijfel zou kunnen noemen, een die
ertoe leidt dat we meer diepgang kunnen geven aan ons bestaan, meer stilstaan bij de betekenis
van wat we met ons leven willen, sterker staan op momenten waarop van buitenaf aan onze
grondvesten wordt gerammeld. Zolang we het relatief goed maken in dit leven, is bezig zijn met
deze vragen een verrijking.
Anderzijds is het antwoord op de zinvragen vaak – en eigenlijk steeds vaker – zo moeilijk en
zo confronterend, dat we ze tegenwoordig vaak liever uit de weg gaan dan dat we er aandacht
aan besteden, en daar zit de valkuil: op een dag – willen of niet – vallen we er allemaal in. Als
het moment is aangebroken waarop we worden geconfronteerd met ernstige tegenslagen – denk
aan ziekte, ontslag, het verlies van een dierbare –, dan is de kans groot dat we bij het botsen
tegen de zinvragen zware averij oplopen.

Stelling: We stellen ons allemaal de vraag ‘wie zijn wij?’, ‘wat doen
we hier?’, ‘waartoe dient het allemaal?’
‘De vraag wie of wat wij zijn, is een fundamentele vraag. We leven in een tijd vol tegenstellingen, waarin er door toedoen
van de technologie geen afstand meer bestaat en er door het samensmelten van economieën ook geen grenzen meer bestaan.
Maar de plaats van het individu in die geïndividualiseerde wereld is wankel. De traditionele gemeenschapsbanden met het
land, met godsdienst en cultuur raken los, hoekstenen als het gezin vallen uit elkaar. De gevoelens daarover zijn dubbel. Aan
de ene kant is het onmogelijk er niet een bevrijding in te zien van alle beklemmende conformismen die de traditie en de
religies ons oplegden; aan de andere kant voelen steeds meer mensen zich alleen en onveilig in een wereld die steeds groter
en vreemder wordt.’
STÉPHANE HESSEL, Geloven in het onwaarschijnlijke. Terugblikken om vooruit te kijken, p. 99

En waarom zijn we zo bang voor die vragen? Waarom staan ze zo in het zicht? Waarom bepalen
ze anno 2012 in zo zware mate het leven van de mens? Vanwaar hun problematische karakter?
Hoe komt het dat mensen op grote schaal de zinvragen trachten te ontlopen en tegelijkertijd –
alweer de paradox – zoveel mensen er zo zwaar tegenaan botsen dat ze elk contact met de
realiteit dreigen te verliezen en dat ‘het zich te vaak stellen van te veel zinsvragen zonder tot
bevredigende antwoorden te komen’ (om even het criterium van de DSM-IV te parafraseren, dat
een identiteitsstoornis definieert als een ‘duidelijk en aanhoudend instabiel zelfbeeld of
zelfgevoel’, waarbij het duidelijke en aanhoudende karakter van het verschijnsel de grens bepaalt
tussen ‘normaal’ en ‘niet normaal’) verworden is tot een van de negen aanduidingen om iemand
met borderline te labelen?

Er is voor de laatste generaties mensen zoveel veranderd, er zijn zoveel maatschappelijke


verschuivingen geweest, dat we ons allemaal voor zoveel meer vragen geplaatst zien dan de
generaties voor ons. En dan is het nog nauwelijks een boutade te beweren dat het dezer dagen
een hele prestatie is om NIET op een bepaald moment van je leven in een identiteitscrisis terecht
te komen.
‘Dit is wat we een “identiteitscrisis” noemen, een acute vorm van desoriëntatie, waaraan mensen vaak uitdrukking geven
door te zeggen dat ze niet weten wie ze zijn, maar die ook kan worden gezien als een radicale vorm van onzekerheid ten
aanzien van waar ze staan. Het ontbreekt hun aan een kader of horizon waarbinnen de dingen een stabiele betekenis kunnen
verwerven. (…) Dit is een pijnlijke en angstaanjagende ervaring.’
CHARLES TAYLOR, Bronnen van het zelf

We stellen ons de vraag welke veranderingen aan de grondslag liggen van dat algemeen
verspreide toegenomen gevoel van ‘stuurloosheid’ of ‘gebrekkige plaatsbepaling’ – onduidelijke
identiteit dus – dat de moderne mens zo kenmerkt. We schuiven er vijf naar voren: 1. het
verdwijnen van traditionele sjablonen, 2. het vervagen van sekserollen, 3. de dwingende
alleenheerschappij van mode, lifestyle, looks en design, 4. de dominantie van beelden & het
gebrek aan woorden en 5. de ‘dood’ van de mens als subject. Met als gevolg: al wat in voorbije
tijden bijdroeg tot het uitzetten van de lijnen van iemands identiteit, is nu verworden tot een vage
zone, een diffuus gebied. Het wegvallen van grenzen betekent in de eerste plaats vooruitgang,
want een grens beperkt, maakt de actieradius kleiner enzovoort. De globalisering heeft de
landsgrenzen doen vervagen, de bijna totale individuele vrijheid is in de plaats gekomen van de
beknotting van de menselijke ontplooiing. Er zijn voor iedereen nu meer kansen dan ooit, alles
ligt als het ware voor het grijpen, kinderen hebben een overmaat aan keuze in alles. Het
‘beperkte’ leven van onze voorouders is vervangen door een grenzeloosheid die geen einde
kent…
De zo bejubelde keuzevrijheid is echter slechts schijn. De menselijke identiteit is iets illusoirs
geworden: onze kinderen groeien op met het beeld en in de overtuiging dat iedereen beroemd,
mooi, slim, rijk kan worden en carrière kan maken. Je bent er wel zelf verantwoordelijk voor,
ook als je faalt. Tegelijkertijd zijn er nog nooit zoveel zorgenkinderen onder onze jongeren
geregistreerd, maar ook die geregistreerde, geanalyseerde en in statistieken verwerkte menselijke
beperkingen worden meer en meer… een identiteit op zich: een diagnostische identiteit.19
Wij zijn in zo sterke mate bezig met ontplooiing dat we onszelf verliezen in de plooien.

Kinderen leren omgaan met een gebrek of een beperking, ze tonen hoe je terug kunt opstaan, je
herpakken en verder vechten als je hebt gefaald… het lijkt van een andere tijd. Grenzen stellen is
passé, het opvoeden moet in de allergrootste openheid gebeuren, met ruimte voor ieders
allerindividueelste invulling van de allerindividueelste interesse van het moment. De
verwachtingen die ouders aan hun kinderen stellen zijn dermate hoog dat de cursus ‘omgaan met
faalangst’ nog net niet standaard in het lessenpakket van de startende middelbare scholier zit
(wel wordt ze ten laatste met Kerst aan alle ouders voorgesteld). Het ‘falen’ van een kind
betekent meteen het falen van de ouder – heb je het wel alle kansen gegeven? – zodat het vaak
levensreddende ‘coping’-mechanisme bij velen onder ons op een veel te laag pitje staat om nog
in gang te kunnen schieten als het nodig is. Het succes van de kinderen is in zo’n bepalende mate
ook het succes van de ouders gaan uitmaken dat het in sommige gevallen instaat voor de
volledige zingeving van iemands leven. Pech als we dan een kind hebben dat het niet maakt, of
een kind dat niet goed studeert. Tja, dan sturen we het maar naar de psychiater, die zal het wel
een pilletje geven, zodat het kind weer goed kan studeren. Of we gaan ermee naar een
gespecialiseerd studiebureau, daar vinden we wel een coach die onze zoon of dochter kan
begeleiden. Repetitorenbureaus lopen vol en moeten studenten weigeren. Een studiecoach, later
een persoonlijke coach om de echte goede oriëntatie te vinden in het leven, dan een
jobbegeleider... Paradoxaal toch hoezeer de grenzeloosheid van het mensbeeld botst op de grote
begrenzing van de wereld? Voor elke leemte iets of iemand om het gat (weer) op te vullen.

Vandaag krijgen we voortdurend de boodschap dat we moeten kiezen wat we zelf willen20,
moeten doen wat we graag doen, we moeten eigentijds onze weg gaan. Maar wat wil ik kiezen,
wat doe ik graag, wat is mijn weg en wanneer ben ik eigentijds? Daarachter komen is een
ontzettend moeilijke opdracht die leidt tot erg moeilijke vragen en problemen in de
identiteitsopbouw van jongeren en volwassenen.

1. Het verdwijnen van traditionele sjablonen


‘Wat de kinderen betreft, die vormden de overdracht van een status, regels en een erfgoed. Dat was natuurlijk zo in de
feodale bevolkingslagen, maar ook bij handelaren, boeren, ambachtslieden, eigenlijk in alle klassen van de maatschappij.
Tegenwoordig bestaat dat niet meer: ik sta op een loonlijst, ik huur mijn huis, ik heb niets om aan mijn zoon over te dragen.
Ik heb geen beroep dat ik hem kan leren, ik weet niet eens wat hij later zou kunnen gaan doen; de regels die ik heb gekend
zullen in elk geval voor hem niet meer gelden, hij zal in een andere wereld leven. De ideologie van de permanente
verandering aanvaarden, betekent aanvaarden dat het leven van een man strikt beperkt blijft tot zijn individuele bestaan, en
dat de vroegere en toekomstige generaties geen enkel belang meer hebben voor hem.’
MICHEL HOUELLEBECQ, Elementaire deeltjes, p. 181

Nog maar een paar generaties geleden waren de identificatoren van kleine kinderen – behalve
hun ouders en meer specifiek het beroep van vader – hun dorp en de sociale klasse waaruit ze
voortkwamen. En dat was het dan. Een kind werd van jongs af ‘gemouleerd’ volgens de thuis
gekende sjablonen. Werd een meisje in de wieg gelegd, dan stond het voor iedereen vast dat ze
later, net als moeder, een vrouw aan de haard zou worden, het volledige huishouden met de
dagelijkse was en plas op zich zou nemen, kinderen zou baren en ervoor zou zorgen; met andere
woorden, zij was voorbestemd om de vaste aanwezige waarde in het gezin te worden. Werd je
daarentegen als jongen geboren, dan was er vanzelf eensgezindheid over het feit dat je slager zou
worden als je de zoon was van een slager, de zagerij zou overnemen als je vader houthakker was,
als leerkracht aan de slag zou gaan als vader de hoofdmeester was van de dorpsschool, of dokter
als je in een doktersgezin het licht had gezien. In een gezin met meerdere kinderen kon je ervan
uitgaan dat iemand het klooster inging, priester of missionaris werd, want in een katholiek gezin
– en dat waren ze in onze contreien allemaal – was een van de kinderen het aan de eer van de
familie verplicht om ook die traditie verder te zetten. De identiteit was voorbestemd, gevangen
en bijna onontkoombaar vastgelegd door afkomst en geslacht. Inmiddels is wat vader doet niet
langer bepalend voor de richting die de kinderen zullen uitgaan, en zogoed als iedereen kan zo
goed als alles worden. Dat nu iedere achttienjarige bij zijn studie- en of beroepskeuze te horen
krijgt ‘dat hij vooral moet gaan voor wat hij echt graag doet’ is op het eerste gezicht een zegen,
maar kan ook gaan wegen als een loodzware last. Immers, als je het allemaal zelf mag kiezen, en
als je bij het maken van je keuze geconfronteerd wordt met een waaier van mogelijkheden die
nog zoveel breder is dan je eigen gezichtsveld of kennisgebied, dan is het niet makkelijk om
erachter te komen welke oriëntatie je eigenlijk aan je leven wil geven.
Identiteit is daardoor een heel complex gegeven geworden. Voor de hedendaagse mens is de
‘druk’ om open te bloeien, om alle kansen te benutten die hij in sommige gevallen krijgt,
metershoog. De boodschap is dat we het zelf maar moeten uitzoeken, dat we het zelf mogen
kiezen. Dat de ‘drang’ om open te bloeien dan ook nog eens gelinkt is aan succes in wat we
ondernemen, legt de lat nog hoger.

Het is waar: in het verhaal van de generaties voor ons was zeker ook niet iedereen gelukkig.
Aangezien je als jongen werd wat je vader was, en je als meisje zelfs geen ruimte had om iets
anders te worden dan echtgenote, moeder en zorgfiguur, hoefde je ook geen tijd te verliezen met
het bij jezelf ontdekken met welke aanleg je geboren was. Ervan wakker liggen dat je als zoon
van de bakker eerder dromerig van aard was en dat je bij jezelf een aanleg voelde om in je
volwassen leven deze of gene artistieke richting uit te slaan, was dom. Het was immers
hoegenaamd geen optie. Ongetwijfeld heeft dat vele mensen – of ze daarvan nu bewust waren of
niet – voor hun hele verdere leven opgezadeld met frustraties zo hoog als een huis. Vele
aangeboren profielen werden daardoor ongetwijfeld gefnuikt, met alle miserie van dien, maar de
vraag werd niet gesteld en dus was de kous snel af. Mogen kiezen wat je later wordt, is vanuit
dat opzicht zeker een verworvenheid van de moderne tijd waar we dankbaar voor mogen zijn,
maar het kan geen kwaad om de medaille ook eens om te draaien.
De democratisering van het onderwijs, en meer bepaald het streven naar een openstelling van
het hoger onderwijs voor iedereen, heeft het imago van beroepen die geen hoger onderwijs
vereisen een flinke deuk bezorgd. De belangstelling voor het leren van een vak is in een steile
diepte gestort. ‘Iedereen student!’ blokletterde De Standaard op 23.09.2011. Onderzoek had
uitgewezen dat niemand eigenlijk nog vakman wilde worden. Jongeren die een vak wilden leren,
hadden hun job nochtans voor het uitkiezen, ook zonder hoger diploma. En toch was de
belangstelling gezakt tot onder het niveau van het aanbod.
Carrossier/plaatbewerker: tekort aan kandidaten: 22%
Schrijnwerker: tekort aan kandidaten: 43%
Lasser: tekort aan kandidaten: 37%
Slager: tekort aan kandidaten: 89%
(De Standaard 23.09.2011)

Rond diezelfde tijd schreeuwden overigens ook de universiteiten moord en brand. ‘De
organisatie van het onderwijs is moeilijk geworden,’ liet de vicerector Onderwijsbeleid aan de KU
Leuven zich ontvallen. Studieprogramma’s op maat waren beginnen te wegen op het hoger
onderwijs. Men zag de studenten verdwalen in het kluwen van credits, docenten wisten niet meer
welk vlees ze in de kuip hadden. Bij dat alles begon men in te zien dat het creëren van zoveel
programma’s op maat een administratieve last met zich had meegebracht, die door niemand nog
te dragen was. Conclusie: hoog tijd om weer grenzen te stellen aan de doorstroming of het
aanbod van studierichtingen. Het besef begon te groeien dat studeren à la carte onhoudbaar was
geworden.
We herinneren ons de heisa rond het plan van diezelfde KU Leuven, die dacht de
overbevolking in sommige studierichtingen op te kunnen vangen door de studenten een systeem
op te leggen dat algauw – door de studenten – werd bestempeld als ‘verplicht brossen’: de ene
week zou je lijfelijk aanwezig mogen zijn in de les, de andere week zou je verplicht worden de
lessen digitaal te volgen, thuis of op kot van achter je computerscherm. Niemand was erop
voorbereid dat de reactie van de betrokken studenten op de nieuwe voorstellen zo eenduidig
negatief zou zijn: de Facebook-generatie verwees massaal het voorstel om virtueel onderwijs te
volgen naar de prullenmand, en daarmee was de kous gauw af.
Omgekeerd werd de wildgroei aan studierichtingen in het middelbaar onderwijs over de hekel
gehaald toen bleek dat sommige scholen studierichtingen organiseerden waarvoor zich slechts 1
of 2 scholieren inschreven. Men begon zich daardoor ernstig af te vragen wat daarvan de
relevantie nog was.

2. Het vervagen van de sekserollen


De onvermijdelijke bijwerking van de grote vrijheid die voor ieder van ons intussen een
verworvenheid is geworden, is dat het steeds moeilijker is om een identiteit te ontwikkelen, zeker
nu zelfs een genetische code geen houvast meer biedt. Terwijl onze identiteit vroeger in grote
mate werd bepaald door onze sekse, hangt ze nu zelfs niet meer vast aan onze seksuele voorkeur.
Alles kan, en we komen de meest kleurrijke varianten tegen. Sekse was lang nog het laatste
bolwerk, nu is ook dat gevallen. We hebben nu hetero’s en homo’s, maar ook transseksuelen,
transgenders, metroseksuelen en retroseksuelen, en van al die categorieën ook nog alle
tussenvormen.

Het geloof in de maakbaarheid van de mens leidt ertoe dat iedereen steeds meer eisen heeft op
het gebied van carrière, werk, gezondheid, vrijetijdsbesteding enzovoort. De emancipatie van de
vrouw en het feminisme mag dan een zegen zijn voor de vrouwen van onze generatie, de entiteit
‘gezin’ is er in elk geval geen minder complex gegeven door geworden. Koppels verdelen de
huishoudelijke taken met veel enthousiasme. Dan komen er kinderen. En dan wordt het pas echt
een kluwen: wie kiest hoeveel procent voor carrière, wie hoeveel procent voor de kinderen en het
huishouden? Het is in onze tijd niet gemakkelijk voor vrouwen. Dat leest men overal. Maar het is
in onze tijd ook niet gemakkelijk voor mannen... Guinevere Claeys (dS Weekblad 19.11.2011):
‘De hele volksverhuizing halfweg de vorige eeuw – vrouwen drongen het mannenterritorium
binnen waardoor mannen op hun beurt het rijk der vrouwen binnenschuifelden – heeft (mannen)
met een monster van een identiteitscrisis opgezadeld, waar ze nog lang niet uit zijn. Wie moet de
man zijn? Wie wil de vrouw dat hij is? Een eenduidig antwoord hebben we de mannen, op zijn
zachtst gezegd, nog niet gegeven. We hebben ze integendeel al breed doen slalommen van
macho-met-humor naar nieuwe man, over metro-, retro- en überseksueel. En helemaal terug.
Intussen hebben de mannen geen enkel recht van klagen. Ze hebben namelijk nog een
openstaande schuld van generaties ver.’
Nadat het discours over de sekserollen decennialang eenzijdig gekleurd werd door het
aanklagen van de verdrukte plaats van de vrouw in het maatschappelijke gebeuren, is inmiddels
de toon gezet om die hele aardverschuiving ook eens te gaan belichten vanuit het standpunt van
de man. Licht provocerend heeft men het dan over ‘feminisme voor venten’ en nog meer van dat
soort terminologie die wenkbrauwen doet fronsen. Nadat hij twee decennia lang in de woestijn
stond te roepen – we waren nog niet klaar voor zijn verhaal – groeide de Amerikaanse
onderzoeker WARREN FARREL (bekend van het bestseller onderzoek The myth of male power) uit
tot een wereldautoriteit in het debat. Volgens Farrell worden mannen nog altijd verondersteld ‘to
protect’ en ‘to provide’, maar worden ze daarvoor intussen al lang niet meer gewaardeerd: ‘De
traditionele aan-de-haardrol van vrouwen werd terecht grondig in vraag gesteld, maar de
traditionele mannenrol van de sterke, beschermende kostwinner, die bleef nagenoeg onaangetast.
Wél moeten ze er allerlei huishoudelijke en opvoedende taken bij nemen.’

Moeilijk te ontkennen dat de wereld in een razend tempo vervrouwelijkt. De media, de


economie, het onderwijs al helemaal. Mannelijke leerkrachten zijn witte raven geworden in het
onderwijslandschap, de studies over wat daar de gevolgen van zijn voor opgroeiende meisjes en
jongens zijn op de rails gezet. In het basisonderwijs is het aandeel mannen in zeven jaar tijd met
een kwart gedaald, tot één op zeven. In het secundair onderwijs zijn nog vier op tien leerkrachten
mannen. Intussen is iedereen het erover eens dat een gezond evenwicht tussen mannen en
vrouwen op school het beste is. Het tijdschrift Klasse heeft 2012 alvast uitgeroepen tot ‘Het jaar
van de man’ op school.
‘Vrouwen willen tegengestelde dingen.
Geborgenheid, ja.
Maar geroffel op een breed opgezette borstkas levert nog altijd meer seks op dan jezelf in al je onzekerheid en vertwijfeling
open te plooien.’
JOOST VANDECASTEELE, schrijver

Maar laten we mannen nu ook weer niet heilig verklaren. Ook vrouwen voelen natuurlijk die
druk om op alle vlakken perfect te zijn. Ze moeten slim zijn, mooi, cultureel geïnteresseerd,
carrière maken, een fantastische moeder zijn (maar ook weer niet té), een goede kokkin én hun
echtgenoot en minnaar geweldige seks bezorgen. Toch klopt het: die torenhoge eisen worden ook
aan mannen gesteld, en daar is vooralsnog te weinig aandacht voor – ‘die kunnen dat wel aan’.
Mannen moeten sterk zijn, maar ook lief en attent. Ze moeten liefst royaal geld binnenbrengen en
succesvol carrière maken. Ze moeten enthousiast luiers verversen én des zomers fluitend vijf
keer de Mont Ventoux beklimmen. En vooral: ze moeten praten. Schrijnend zijn soms de
verhalen die psychiaters in therapie te horen krijgen: ‘Mijn vent is een autist, hij moet in
therapie!’ Vroeger was de man ‘de ingenieur’: rationeel, rigide, stil. Maar als hij tegenwoordig
geen drie keer op een dag ‘ik zie je graag’ zegt, sturen vrouwen hem wanhopig naar de
psychiater. Het kan niet anders of hij is autistisch. En ja, soms gaat het inderdaad al eens om een
man die emotioneel en sociaal niet erg vaardig is. Maar dan is er voor zo’n koppel maar één
uitweg, en dat is elkaars beperkingen te leren aanvaarden. Niet alles is ‘te fiksen’. Niet alles is
maakbaar. Zoals er vrouwen zijn die een borstvergroting bestellen als ze een D-cup willen, zo
zijn er die hopen dat stilzwijgende mannen via therapie briljant welsprekend kunnen worden
gemaakt. Even de hersenen herprogrammeren en het komt wel goed.

Het maakt het er allemaal niet gemakkelijker op. Laten we voorzichtig zijn met het door elkaar
gooien van die sekserollen. Emancipatie is één strijd. Vrouwen hebben er alle belang bij dat
mannen het goed stellen. En omgekeerd. Laat vrouwen geen mannen willen worden en laat
mannen geen vrouwen willen worden. Laten we elkaar gewoon graag zien. En blijven lachen!

3. Mode/lifestyle/looks/design
‘De nostalgiehype – met de vespa rijden, vintage verzamelen, de retromode – komt niet toevallig. We duiken het verleden
in, op zoek naar rolmodellen. Kijk naar het succes van Mad Men. Alleen al die baseline: When men were men and women
wore skirts. De reeks toont een fantasieplaatje van de “pure vrouw” en de “echte” man, een heldere structuur waarbij de
schone schijn regeert.’
STINE JENSEN in De Morgen 28.4.2012

Als er geen traditionele sjablonen meer zijn, als de sekserollen vervagen, als de tijd voorbij is dat
de kerk het voor het zeggen had – toen wisten wij nog allemaal wie we waren: ‘kinderen, veilig
in Gods hand’ –, en als we voor onze vragen niet meer voldoende hebben aan de antwoorden in
de catechismus (die we allemaal vanbuiten hebben moeten leren), hoe bouwen we dan onze
identiteit op? Onze identiteit is immers niet iets wat is aangeboren, zij is het eindproduct van alle
boodschappen die wij van de buitenwereld gekregen hebben, en die buitenwereld verandert snel,
te snel! De laatste 25 jaar zijn alle accenten in onze maatschappij gaan liggen op een economisch
model. We zijn dus zelf verantwoordelijk om het in de wereld te maken. Als we maar ons best
doen en genoeg centen verdienen, dan kunnen we alles bereiken. De mens is een maakbare mens
geworden, op alle gebied.
In het vroegere bestel hadden wij zeer stabiele spiegels rondom ons. Door te spiegelen aan de vader en de moeder bouwde
het kind traditioneel zijn identiteit op. Dit had een groot voordeel, namelijk dat het stabiliteit verschafte, maar ook een even
groot nadeel, want als je tegenslag had en met een slechte spiegel opgescheept zat, kon je het wel schudden. Nu leven we in
een zapcultuur. Kinderen zappen voortdurend van het ene spiegelbeeld naar het andere waardoor ze in feite in een
spiegelpaleis terecht zijn gekomen. Dat resulteert in veel meer diversiteit (...) maar ook in veel minder stabiliteit. Wanneer
dit te ver gaat en pathologisch wordt, zit je met een chaotische of lege identiteit. Bij Freud had je het bewuste en het
onbewuste. De eerste generatie therapeuten uit de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw sprak van het verdeelde zelf,
waarbij men twee helften had die terug te voeren waren op de vader en de moeder. Als we nu maar twee helften in de
consultatiekamer horen, springen we een gat in de lucht. De moderne mens is niet verdeeld, hij is verbrokkeld.
PAUL VERHAEGHE in De Morgen 02.09.2009

In een zo snel veranderende wereld is het opbouwen van een stabiele identiteit een waar
huzarenstukje geworden. In vroegere tijden had men vader en moeder als referentiemodellen, en
van daaruit bouwde men dan een eigen identiteit op. Nu vader en moeder als referentiemodellen
in het verdomhoekje terecht zijn gekomen, zijn het Knack-WE, DM Muze, dS Magazine, GDL (de
opvolger van het blad Goedele, boven de doopvont gehouden in juni 2012 – benieuwd of het bij
verschijnen van dit boek nog op de markt is…) en andere lifestylepublicaties, de tv, het internet
en de pretparken die onze identiteit bepalen. Mode, lifestyle, looks en design zijn belangrijk, en
ze lijken ons leven mee te moeten sturen. Men ís zoals men op tv verschijnt, men moet z’n huis
inrichten zoals aangegeven door de lifestylemagazines en -programma’s. Die zeggen ons ook
hoe we moeten leven, welk restaurant, welk kapsel, welke auto we moeten kiezen. Dat is onze
norm geworden. ‘Ik ben zoals ik eruitzie.’ Op Facebook en in games nemen jongeren een
virtuele identiteit aan, doen ze zich voor als iemand anders. Zo dreigen ze het contact met de
realiteit te verliezen.
Er wordt een illusie van vrijheid gecreëerd, maar het is de consumptiemaatschappij die onze
vrijheid bepaalt. Zolang we als homo consumens kunnen meelopen in die trend, lacht het leven
ons toe. Wij genieten van het consumeren, het geeft ons comfort en luxe. Daarbij maakt het niet
eens uit of we consumeren wat we zelf verlangen, dan wel wat ons door de boekjes wordt
voorgeschreven als zijnde het nec plus ultra van het verlangen tot consumptie. En veelal
bevinden we ons tegenwoordig in het tweede verhaal.
ALAIN DE BOTTON onderscheidt op geestige wijze beide vormen van verlangen en benoemt ze
elk apart. Zo is er enerzijds het ‘autonome verlangen’: ik ga naar dat restaurant omdat ik de
zalmcarpaccio daar zo lekker vind:
En anderzijds is er het ‘imitatieve verlangen’: ik ga naar dat restaurant omdat iedereen die ik ken
zegt dat de zalmcarpaccio daar zo lekker is:

En hoe komt het dat iedereen die ik ken dat zegt? Omdat enkele van mijn kennissen een lovende
recensie hebben gelezen over de zalmcarpaccio in dat restaurant, en die hebben dat doorverteld;
en nu is het dus zo dat je als je lekkere zalmcarpaccio wil eten, daarvoor eigenlijk maar op één
plek terecht kunt als je ‘in’ wil zijn. En wie wil dat niet? ‘In het eerste geval verbindt een directe
lijn het verlangen met het object. (…) In het tweede voorbeeld wordt het verlangen eerst gefilterd
door tussenliggende kanalen: de recensiepagina’s van de kranten of de monden van
beroemdheden.’ (De romantische school, p. 67)

Het goede nieuws is dat kinderen nu opgroeien in een multiculturele maatschappij, met meer oog
voor diversiteit, in werelden die zoveel ruimer en zoveel gediversifieerder zijn dan die van hun
ouders, die daardoor nooit zoveel mogelijkheden hadden om explorerend in de wereld te staan.
Het slechte nieuws is dat die nieuwe vorm van identiteit ziek is in het bedje van de reusachtige
vrijheid. Enerzijds zorgt de illusie van de maakbare mens voor gigantische verwachtingen ten
opzichte van kinderen en wordt de druk om het allerhoogste te bereiken zo hoog mogelijk
opgevoerd: elk weekend naar een sportwedstrijd aan de andere kant van het land, het programma
van het weekend wordt daarrond geconstrueerd, dus zorg maar dat je wint. Anderzijds lijkt het
alsof ouders van nu aan hun kroost geen grenzen meer durven te stellen. Aangezien ze hun rol als
identificatoren hebben moeten afgeven aan de nieuwe goden die via de media hun kroost
belagen, lijkt het alsof daarmee ook hun rol als opvoeder op de helling is gezet.
Nooit waren de vragen rond opvoeding zo fundamenteel en zo massaal aanwezig als in onze
tijd. Opvoedingswinkels rijzen als paddenstoelen uit de grond, provinciebesturen houden zich
bezig met de organisatie van infoavonden rond de combinatie tussen gezin en werk, wat niet
deugt of mislukt volgens de nieuwe normen wordt bij de kinderpsychiater gedropt, boeken over
opvoeding worden bestsellers. Ook op school is de opvoedende opdracht van de leerkracht zwaar
onder vuur komen te liggen. Leerlingen zijn niet langer bereid zich neer te leggen bij het
opvoedingsproject van hun school en krijgen inspraak in beslissingen en ruimte om de strafmaat
mee te bepalen of te wijzigen. Ouders hebben inspraak en het recht om zaken aan te vechten,
alles moet in vraag kunnen worden gesteld en herbekeken. De directie wordt overrompeld door
bergen tuchtdossiers die volledig en in detail alle elementen moeten bevatten die nodig zijn om
een volgende stap in de procedure in gang te kunnen zetten, leerkrachten die niet elk voorval met
een leerling online geregistreerd hebben, hebben op de lerarenraad geen recht van spreken en
staan machteloos.

Er is geen endoskelet meer van een identiteit, van normen en waarden in de opvoedende zin van
het woord. Onze identiteit wordt nu gevormd door een oppervlaktestructuur: ik ‘ben’ mijn
brilmontuur, mijn kledij, mijn kapsel, mijn auto…
De verschuivingen beginnen hallucinante vormen aan te nemen. Een voorbeeld. Het is intussen
gemeengoed dat een van de oorzaken van problemen zoals eetstoornissen het losgeslagen
schoonheidsideaal is, dat ons via de media wordt opgedrongen. Toch konden we in de zomer van
2011 tot in eigen land meegenieten van een klein mediaoorlogje tussen Amerikaanse
fatsoenrakkers en Franse modefijnproevers, naar aanleiding van de aangekondigde opstart van
een kinderlijn voor ‘loungerie’ – het woord is een combinatie van lingerie en loungewear – bij
het Franse merk Jours Après Lunes. Bedoeld voor kinderen vanaf vier jaar. De campagne toonde
schaars geklede meisjes die op een sofa lagen in gestreepte beha’s en slipjes met make-up en
juwelen, en daarbij een torenhoog kapsel à la Amy Winehouse.
Hoogleraar ethiek aan de UGent Freddy Mortier gooide zich in de strijd, en met een artikel
getiteld ‘Lolita is big business aan het worden’ trok hij van leer tegen wat hijzelf de
seksualisering van de kinderkleding noemde. Ter ondersteuning van het ‘geval’ werden ongeveer
rond hetzelfde tijdstip de resultaten gepubliceerd van een onderzoek door Gun Bosserez van de
KU Leuven, waaruit bleek dat meer dan een kwart van de kleding voor 10- tot 12-jarigen
‘geseksualiseerd’ is: zeer korte rokjes, diepe decolletés, doorschijnende stof, tot en met
opgevulde behaatjes. Jongeren worden daardoor nog sneller vatbaar gemaakt voor weinig
realistische schoonheidsnormen waaraan hun zelfbeeld niet kan beantwoorden: een vervroegde
obsessie met het eigen lichaam en de eventueel daarbij behorende frustratieberg loeren
vanzelfsprekend om de hoek.
Kinderen vanaf vijf jaar worden al in Britse ziekenhuizen behandeld voor extreme eetstoornissen. Schokkende beelden van
ultraslanke modellen en celebs die ze in magazines en op tv zien, zorgen er volgens artsen voor dat ze al op jonge leeftijd
op een ongezonde manier geobsedeerd geraken door hun lichaam. GB 2008-2011: opgenomen met een levensbedreigende
eetstoornis:
98 jongeren5-7jaar
99 jongeren8-9jaar
400 jongeren10-12jaar
1500 jongeren13-15jaar
(Het Laatste Nieuws 01.08.2011)

Misschien helpt het om samen met Marc Michils, oprichter van Quattro (de Belgische poot van
Saatchi & Saatchi) en al meer dan 20 jaar actief in marketing en communicatie, te hopen dat de
weerstand die wordt opgeroepen door de manier waarop kinderen worden opgevoerd in de
reclame, niet zal leiden tot niewe reglementen, maar eerder tot reflectie in de sector. Immers,
kinderkleding verandert, de reclame ervoor ook. ‘Kinderen’, zo zegt Michils, ‘leven niet op een
eiland, maar staan midden in de (media)samenleving. (...) Merken en commercie hoeven niet
heiliger te zijn dan de realiteit. (...) (Bovendien wordt) het gezond verstand van ouders (...)
onderschat.’ Hij pleit er dan ook voor om oog te hebben voor de positieve grondstroom van een
wereld die opengaat, creativiteit en innovatie die meer gewaardeerd worden en een samenleving
die transparanter wordt en waarin mensen hun vrijheid en rechten opeisen. Want gelukkig is dat
allemaal veel belangrijker dan de spijtige excessen. ‘Of willen we terug naar de hypocriete,
preutse maatschappij van vroeger?’ (De Standaard 23.08.2011)
Het wordt wellicht een moeilijke evenwichtsoefening.
4. De dominantie van beelden & het gebrek aan woorden
‘Deze tijd wordt sterker dan ooit bepaald door beelden. Beelden zouden het ingewikkelde complex van taal zo niet
overbodig, dan toch omslachtig maken. Maar visuele communicatie is de ultieme manier om iets níet te vertellen.’
MARCEL MÖRING in De Groene Amsterdammer 19.04.2012

We leven in een inflatie van woorden en een hypertrofe beeldcultuur. Mensen identificeren zich
met een beeld, maar de beelden wisselen ontzettend snel. Bach kon gedurende 50 jaar dezelfde
soort pruik dragen en de beeltenis was constant. Vandaag is dat ondenkbaar en evolueert de
‘buitenkant’ sneller dan we kunnen volgen. De perfectie van de buitenkant is daarbij van groot
belang. Designers praten ons aan dat we om ‘in’ te zijn niet één maar vijf verschillende
brilmonturen nodig hebben, in vijf verschillende vormen en kleuren, zodat we onze bril kunnen
assorteren met de kleren die we dragen. Nog een stap verder zijn er ook brilmonturen voor
mensen die geen bril nodig hebben, met vensterglas dus. Of lenzen die de kleur van onze ogen
veranderen.
Maar wanneer de buitenkant zo snel evolueert en zo belangrijk wordt, dan wordt het steeds
moeilijker om nog diepte te vinden, om nog ‘aarding’ te zoeken, om fundering en stabiliteit als
uitgangspunt te kiezen: de dood van de mens als subject doet z’n intrede.

Identiteit heeft in onze tijd te maken met een beeld, niet meer met een woord. Hierdoor komt het
woord in gedrang en dreigt hypertrofie van de visuele cortex. De taal verarmt, de gelaagdheid
gaat verloren, communicatie wordt hypertransparant.

DE TAAL VERARMT
Het volstaat de inbox van je gsm te openen en 5 berichtjes te lezen die je de laatste dagen binnen
hebt gekregen. Komen die van jongeren, dan is de kans groot dat je even de knop moet
omdraaien en je instellen op het decoderen van zinnetjes à la ‘ik vrees da et ni ga lukke’. De
jongeren zelf, die met dit soort taal opgroeien van zodra ze hun eerste gsm krijgen – steeds
jonger en jonger, zoals blijkt – moeten de omgekeerde beweging maken als hun gevraagd wordt
een opstel te maken voor school. Het spreekt vanzelf dat de gewenning die zij ondergaan
bedreigender is voor het onderhouden van een correcte schrijftaal dan voor de wat oudere
generatie, die is opgegroeid met taalbeheersing, grammatica en zelfs schoonschrift.
Meer en meer communiceren jongeren met elkaar aan de hand van beelden: een foto van het
opstaan, bij het tandenpoetsen, op de fiets op weg naar school. Dat kan allemaal worden
gemaakt, gefotoshopt en doorgestuurd naar het vriendje, het vriendinnetje, de ouders, de
stiefouders, de plusouders. We stellen elkaar gerust met beelden, foto’s van een weekje
ponyklassen zijn vanaf dag twee op internet te raadplegen, 600 stuks per dag als je geluk (pech?)
hebt, en dan maar op zoek gaan naar je spruit in het verhaal en kijken of hij wel netjes die
propere broek heeft aangetrokken die je hem daags voordien in zijn valies had meegegeven.
Ver weg is de tijd dat geliefden elkaar lange brieven schreven, het dagen of weken zonder
nieuws van elkaar moesten stellen. Hetzelfde voor families, als gezinsleden ergens ‘op missie’
gingen, wat die missie dan ook was. Brieven waren toen zowat de enige manier om met elkaar
over bepaalde grenzen heen te communiceren, en wilde je zeker blijven van een plekje in het hart
van de ander, dan deed je maar beter je best om een mooie brief te schrijven, in een rijke taal.

DE GELAAGDHEID VAN DE TAAL GAAT VERLOREN


We communiceren met elkaar via snelle en korte berichten, waarbij we het ontbreken van
gelaagdheid trachten te verdoezelen door het opsmukken van onze telegramstijltaal met
emoticons. Nuance in een boodschap aanbrengen wordt steeds moeilijker, redeneren zeldzamer.
Het is of dit of dat. Borderlinesplitting dus. Facebook toont ofwel fantastische beelden, ofwel
afgrijselijke. Word je uitgenodigd voor een event, dan heb je de keuze: afwijzen of toezeggen.
Een tussenweg bestaat niet. De format ligt vast, en dan rest enkel nog de keuze tussen ‘vind ik
leuk’ en ‘vind ik niet meer leuk’, duim omhoog en binnenkort wellicht ook duim omlaag.
Is er dan nog een rol weggelegd voor de literatuur? Of misschien moeten we de vraag
explicieter stellen: is er dan nog een plaats voor de klassieke literatuur, de literaire canon, de
klassiekers van weleer, of blijft alleen het verbrokkelde, ‘gemakkelijke’, voorgekauwde en – je
kunt er moeilijk naast kijken – nihilistische bovendrijven? Zal de generatie die is opgegroeid met
sms en Facebook en voorbijgezapte beelden nog in staat zijn de gelaagdheid van een goed
verhaal aan te kunnen? En, wat meer is, zullen ze dat nog kunnen smaken, of daarvoor nog open
willen staan?

COMMUNICATIE WORDT HYPERTRANSPARANT


Dat de wereld transparanter wordt, is een positieve verworvenheid, op velerlei gebieden. Dat er
snel en transparant over zaken kan worden gecommuniceerd, is ook een vooruitgang. Anders
wordt het als we het hebben over de interpersoonlijke communicatie, waarin de wereld van de
intimiteit verdwijnt ten voordele van de transparantie. Nochtans is een van de vereisten voor het
opbouwen van een identiteit het in voldoende mate voorhanden zijn van intimiteit. Precies daar
wringt het schoentje.
EMMANUEL LEVINAS leert ons dat de onmogelijkheid om elkaar ooit helemaal te kennen de
liefde net in stand houdt. Als dat waar is, dan mogen we ons dringend gaan afvragen wat het met
onze liefde doet dat we onze geliefde 10 keer per dag bellen, 15 sms’jes sturen, 5 e-mail- of
Facebookberichten en tussendoor nog een paar foto’s, dat we van iedereen met wie we via de
sociale netwerksites ‘bevriend’ zijn op elk moment van de dag weten hoe ze het maken, waarmee
ze bezig zijn, welke tand er pijn doet en of de kinderen ja dan nee weer een snotneus hebben
meegebracht van de crèche of de kleuterklas. Je zou je gaan afvragen waar mensen de tijd vinden
om zich bezig te houden met het – digitaal welteverstaan – aan elkaar communiceren van dit
soort private pietluttigheden. En verder: wat voegt het toe aan onze relatie dat we zoveel
pseudowetenswaardigheden en oninteressantigheden via die weg van elkaar te weten komen!?
Wat volgens Levinas bevorderlijk is voor het in stand houden van de liefde, is het aannemen van
een houding waarbij men filosofisch de blik afwendt van al te transparante dingen, en niet
voortdurend wil weten wat de geliefde doet.
Identiteit in onze tijd is overal zichtbaar: vakantiefoto’s op het internet, profielen die de wereld
rondgaan... iedereen op zoek naar oude vlammen, buitenechtelijk contact gevoed door Facebook
– men heeft voor die gelegenheid het woord ‘retroseksueel’ uitgevonden.

Ik ben een beeld, geen woord meer. En dat terwijl het beeld zo intrusief is.
Als we bij dat alles nu maar niet gaan vergeten hoe belangrijk het is om aan de volgende
generatie ook het woord mee te geven, de verhalen en de sprookjes te vertellen, het voorlezen
voor het slapengaan door te geven, de gesprekken aan tafel en ga zo maar verder.

5. De ‘dood’ van de mens als subject


Nu mensen dus geen woorden meer zijn maar beelden zijn geworden, nu de beeldcontacten
tussen mensen die een afstand te overbruggen hebben talrijker zijn dan de woordcontacten, nu de
buitenkant zo snel evolueert en zo belangrijk wordt, wordt het steeds moeilijker om nog diepte te
vinden, om nog ‘aarding’ te zoeken, om fundering en stabiliteit als uitgangspunt te kiezen: de
dood van de mens als subject.
Niet authenticiteit is het criterium maar succes.
Als je niet briljant bent of bloedmooi kun je het schudden.
OSCAR VAN DEN BOOGAARD in De Standaard 22.06.2012

Dit boek gaat over de westerse mens in de grootstedelijke maatschappij. Als we niet oppassen,
dan weet die mens morgen niet meer wie hij is. Problematisch is dat voor de identiteit, aangezien
de ware identiteit juist ontstaat uit die twijfel, uit dat zoeken naar fundering en aarding, en niet
uit de handeling om van jezelf een kloon te maken van het beeld van de moderne westerse mens
zoals het via de media en de beeldcultuur op ons afkomt. Als die twijfel wordt weggeveegd, als
we wat er zo allemaal op ons afkomt niet meer in vraag stellen, als ons enige identificatiepunt de
grootte van onze borsten is, de auto waar we mee rijden, de hoeveelheid citytrips die we op een
jaar doen of het merk van onze horloge, dan is het maar te hopen dat we dat leven zullen kunnen
blijven volhouden. We moeten hopen dat ons succestraject niet plots doorkruist wordt en dat
onze carrière lukt, want stel dat we plots met tegenslag te maken krijgen – onze carrière loopt
spaak omdat de bank bezuinigt en we plots op straat komen te staan, de vrouw stapt op omdat de
man nooit thuis is, of de man omdat de vrouw niet meer mooi is – dan stort die hele nepidentiteit
als een kaartenhuisje in elkaar. We houden dan helemaal niets meer over. We tuimelen
maatschappelijk uit de boot, en dat was dat. Adieu aan onze 500 vrienden op Facebook, gedaan
met de wekelijkse cocktailparty’s waarop we werden uitgenodigd. Na een jaar niet mee te zijn
gegaan op citytrip met ‘de kliek’, hoeven we het jaar nadien niet meer aan te kloppen. In de nood
kent men zijn vrienden, zegt het spreekwoord, maar ‘vriend’ blijkt nu een heel rekbaar begrip te
zijn geworden. Een hechte vriendschapsband veronderstelt nog altijd een stukje meegaan op
elkaars pad, zoals in het huwelijk: in goede en kwade dagen. En daarin investeren vraagt tijd,
veel tijd, en ook veel inzet. En dan ook nog empathie, veel. Maken we daar nog tijd voor?

Meer en meer gaat in onze tijd het particuliere verloren, het specifieke, het ideosyncratische van
elke mens. Nu economie de drijfveer is van alle menselijke domeinen, is de mens verworden tot
een radertje in een goedgeoliede machine. Modern Times dendert door. De chaplineske
karikaturale voorspellingen lijken werkelijkheid geworden. Geen arbeidssector die nog vrij is
van protocol en regelgeving, helaas tot in het absurde. En dat dat dodelijk is voor de mens als
subject, zal wel niet veel toelichting behoeven. Als ‘gelukkige vondsten van de lichamelijke
intelligentie’, zoals de Franse arbeidspsychiater en psychoanalyticus CHRISTOPHE DEJOURS ze
noemt, een arbeider in de beklaagdenbank doen belanden, dan zijn we niet goed bezig.
Denken we aan een voorbeeld dat bestudeerd werd door een van Dejours leerlingen.21 ‘Het
gaat over kinderverzorgsters die werken bij heel kleine kindjes, onder wie nog heel wat
zuigelingen. Na het middageten doen die jonge kinderen een middagslaapje. De verzorgende
moet hen goed in het oog houden tijdens hun slaap om eventuele incidenten te voorkomen: een
verkouden kindje dat hoest en geen adem meer krijgt, een ander dat te veel tijd tussen laat bij het
ademen, nog een ander dat overgeeft en stikt... Soms moet zo iemand 20 kinderen tegelijk in de
gaten houden. Dat is moeilijk en de verzorgenden zijn altijd bang dat iets aan hun aandacht zal
ontsnappen. Anderzijds is het moeilijk om niet zelf in te dommelen, want de vrouwen zijn moe
en de slaap van de kindjes werkt aanstekelijk. Daarom hebben ze een “truukje” gevonden, dat
(...) een product is van de lichamelijke intelligentie. Ze gaan zitten, pakken wol en breinaalden en
breien. Door dat breien vallen ze niet in slaap. Het is een stille bezigheid die tegelijkertijd het
voordeel heeft dat ze de verzorgende toch ook een beetje afleidt van dat aandachtige luisteren.
Want als je te aandachtig luistert, wordt elke ademhaling verdacht: is dat een stridor? En dat een
neusgeluid? Hoor ik daar een dyspneu van Cheynes-Stokes? Is dat een pauze? Door te breien en
niet meer zo met haar neus op de kinderen te zitten, verglijdt de verzorgende in een soort
kabbelend luisteren. Ze treedt in symbiose met het geluid en het gemurmel van de ademhalingen,
die ze goed leert onderscheiden. Zodra er ook maar iets verandert in dat “achtergrondkoortje van
slapende baby’s”, weet ze meteen dat er iets abnormaals aan de hand is en in 1, 2, 3 vindt ze het
kind dat een probleem heeft. Dat is knowhow eigen aan het beroep.’
Met dit voorbeeld focust Dejours op meerdere belangrijke kwesties:
‘1. Wat kan de administratief directeur denken wanneer hij ziet of te weten komt dat de
kribbeverzorgster breit tijdens de werkuren? Kan een administratief directeur begrijpen dat
breien een bijzonder handige en intelligente manier van werken is?
2. Als men die verzorgende ondervraagt over het feit dat ze breit tijdens het werk, telkens
weer, is ze waarschijnlijk niet in staat om uit te leggen wat ze doet. Het is immers het lichaam dat
dit beroepstruukje heeft uitgevonden, het is het lichaam dat het beoefent, en het is niet eenvoudig
om rekensaf te leggen van die “ingebouwde” knowhow. De arbeidsintelligentie heeft namelijk
een voorsprong op ons vermogen om haar te symboliseren, te formaliseren, te rechtvaardigen, te
expliciteren en over te brengen.
3. Tot slot zal men geraden hebben dat dit soort knowhow ook in de schaduw blijft, in de
discretie, zelfs in de clandestiniteit, want omdat hij niet gerechtvaardigd kan worden, verkiezen
de operatoren hem te verzwijgen. Die “truukjes” bevinden zich inderdaad buiten de normen,
buiten de procedures, en soms worden ze benoemd als overtredingen die sancties zouden kunnen
uitlokken.’
Met andere woorden, als we even associatief mogen verder-‘breien’, loopt de breiende
kinderverzorgster bij een onverwacht bezoek van de arbeidsinspectie kans dat ze voor haar
gebrei tijdens de werkuren – geen arbeid die ze kan aanvinken of registreren – uit haar job wordt
ontslagen.
Je kunt tijd niet in dagen meten zoals geld in dollars, omdat iedere dag weer anders is.
JORGE LUIS BORGES

Dat groene en rode verkeerslichten in het straatbeeld ervoor zorgen dat er niet de hele tijd auto’s
op elkaar botsen, is een goede zaak. Maar dat de ronde van de postbode op de minuut getimed
wordt en dat hij wordt gestraft als hij het binnen de uitgezette tijd niet heeft gehaald, ook al komt
dat omdat hij een oud mevrouwtje even heeft geholpen met het buitenzetten van haar veel te
zware vuilzak, dat slaat toch alles. Over de absurditeit van de administratie alleen al kun je
duizenden bladzijden schrijven, en dat dat niet uit de lucht gegrepen is, mag bijvoorbeeld blijken
uit het feit dat we allemaal belastingen betalen voor een minister van... administratieve
vereenvoudiging. Als alles moet renderen, als economie het dagelijkse leven vormgeeft, dan
worden mensen in een voorgeformatteerd vakje geduwd, gewrongen, gepusht, en dan wordt elke
eigenheid gedood en steven je af op een massale burn-out en aandoeningen als het
chronischevermoeidheidssyndroom. En dan zijn we weer bij de knipperlichten van de
maatschappij, die kanariepietjes die misschien wel degenen zijn die er moeite mee hebben om als
subject doodgeknepen te worden, en die toch niet weerbaar genoeg zijn om zelf voor
alternatieven te zorgen? ‘Het is puur cynisme om te denken dat iedereen sterk genoeg zou zijn
om voor zichzelf op te komen,’ zegt Oscar van den Boogaard in zijn column in De Standaard
van 22.06.2012.22

En wat zijn we daarmee? We kunnen dan wel heel hard bezig zijn om alles optimaal te laten
renderen, maar als dat met zich meebrengt dat de subjecten die in het systeem de radertjes zijn
het een na een laten afweten, dan kan het niet lang duren of de hele machine stort in elkaar.
In België maakt meer dan één psychiater het mee, dat hij uit Nederland een telefoontje krijgt
met de vraag of de beller alstublieft in België kan worden behandeld voor zijn niet-meer-
functioneren. Dat komt bijvoorbeeld zo. Na acht weken te hebben meegedraaid in een
protocollaire behandeling voor burn-out, waarin niets aan de situatie verbeterd is, schrijft de
behandelende arts het niet-meer-functioneren van de patiënt toe aan biologisch falen. Hij start
dus medicatie op. Verschillende behandelingen worden doorlopen, zonder resultaat. Tot de
patiënt op een dag telefonisch contact opneemt met een Belgische psychiater die gedurende een
uur naar hem luistert, waarop de patiënt zegt dat hij in al die maanden niet één keer zo goed is
bejegend als in dat ene uur telefonisch contact. De psychiater mag hem zijn factuur sturen: de
beller weet nu hoe hij verder kan.
Of neem het voorbeeld van die Noord-Koreaanse leider, van wie de dood vorig jaar een heel
volk zo diep in de rouw duwde dat het leven dagenlang lam lag. De gestorven leider, een dictator
van de eerste categorie, had al die jaren met zo’n ijzeren vuist geregeerd, zijn volk zo weinig
bewegingsruimte gegund, dat hun volledige identiteit was gebouwd op het volgen van zijn
bevelen die hun er van kindsbeen in de schoolbanken waren ingedreund. Zijn dood deed dan ook
alle grond onder hun voeten wegzakken. Hoe moesten ze immers verder zonder diegene die hun
identiteit vormgaf? De dood van de mens als subject.

Als we niet meer luisteren naar elkaars verhaal, dan kunnen we ons afvragen waar dat op een dag
moet uitkomen. La règle est complexe et multiforme, stipuleert het citaat van Houellebecq aan
het begin van dit hoofdstuk: dat moet worden ingecalculeerd. Ouders moeten samen nadenken,
overleggen, woorden gebruiken om bepaalde situaties beter te begrijpen, en oplossingen aan te
dragen waar zaken vastgeraakt zijn. De tijd is voorbij dat een eenvoudige regel volstond, dat als
vader één keer zijn stem verhief het hele kroost gehoorzaam knikte. Gelukkig maar, naar dat
soort autoriteit willen we zeker niet terug, maar laten we ons ervoor hoeden niet naar het andere
uiterste over te hellen. Want in een wereld die zo complex is, is het aanbieden van een kader met
de nodige aandacht voor ieders individualiteit zeker geen overbodige luxe. Als je niks hebt om je
tegen af te zetten, kun je ook je eigen identiteit niet vormgeven.
CRITERIUM 5: AFFECTLABILITEIT

Le désir lui-même disparaît; il ne reste que l’amertume, la jalousie et la peur. Surtout, il reste l’amertume. Aucune
civilisation, aucune époque n’ont été capables de développer chez leurs sujets une telle quantité d’amertume.

‘Zelfs de begeerte verdwijnt; het enige wat overblijft is verbittering, afgunst en angst. Vooral verbittering; een peilloze
onvoorstelbare verbittering. Geen enkele beschaving en geen enkel tijdperk hebben ooit zo’n enorme hoeveelheid
verbittering kunnen opwekken.’
MICHEL HOUELLEBECQ, De wereld als markt en strijd, p. 157

Stelling: ‘We zijn allemaal affectlabiel’


De stelling dat we allemaal affectlabiel zijn, is sterk verbonden met het vorige criterium.
Wanneer er geen dieptestructuur is en enkel oppervlaktestructuur, wanneer er geen fundering,
geen basis is om op terug te vallen, wanneer alles gericht is op onmiddellijk genot… dan lijden
we aan affectlabiliteit. De afwezigheid van diepte is verbonden met de economie van het genot,
die een cultuur lanceert waarin het vluchtige, het nieuwe, het vergankelijke voortdurend als
onmiddellijk bereikbaar doel naar voren geschoven worden. Parafraserend met de woorden van
Michel Houellebecq: de grootste ellende ontstaat wanneer je het geluk binnen handbereik ziet
komen, maar het praktisch nog niet haalbaar is. Wij leven in het permanente ‘nu’: geschiedenis
staat voor ‘oud’ en ‘passé’, terwijl het ‘nu’ gezien wordt als ‘nieuw’ en ‘hip’. In een extreem
hedonistische reclamecultuur zoals we die vandaag beleven en waarin ons verleden volledig
verdwijnt, is affectlabiliteit onontkoombaar.

1. De afwezigheid van diepte


Fond, basis, basic trust is wat ons met onze voeten op de grond houdt, onder meer in het
onderscheid tussen goed en kwaad. Als er geen fond is, geen basis, geen basic trust, dan surfen
we op de golven van ons gemoed. De afwezigheid van fond, van basis, van basic trust is een
kenmerk van de postmoderne hedendaagse westerse samenleving: de hedendaagse mens gaat
zijn gevoel van leegte proberen te compenseren door prikkels van buiten uit op te zoeken, steeds
meer, steeds straffere. Op die manier holt de structuur zichzelf langzaam maar zeker verder uit.
De kickcultuur ontstaat daar waar de basic cultuur ontbreekt. Helaas maakt het overmatig zoeken
naar impulsen van buitenaf het gevoel van leegte almaar groter.
‘(…) absolute materialisten, genotsverslaafden op zoek naar steeds heftiger zenuwprikkelingen.’
MICHEL HOUELLEBECQ, Elementaire deeltjes, p. 225

‘De metafysische omwenteling waaruit het materialisme en de moderne wetenschap zijn voortgekomen, heeft twee grote
gevolgen gehad: het rationalisme en het individualisme.’
MICHEL HOUELLEBECQ, Elementaire deeltjes, p. 171

Dat affectlabiliteit samenhangt met een falend zelfbeeld (het identiteitscriterium uit het vorige
hoofdstuk) blijkt bijvoorbeeld uit het allesoverheersende belang van hoe we eruitzien en hoe we
bij onze medemensen overkomen, waarbij ‘wie wij echt, in de diepte zijn’ als vraag minder
gesteld wordt. Daarmee samen hangt een dodelijke fascinatie met het jonge lichaam, en wij
kijken al lang niet meer op van publireportages die starten met ‘De eerste grijze haren, de eerste
rimpeltjes en de eerste leesbril: het moet zowat de “horror”-top drie van vrouwen zijn. Gelukkig
kan je grijze haren kleuren, bestaan er antirimpelcrèmes en is er een alternatief voor de leesbril:
multifocale contactlenzen. Ook Ilona (42) is dolgelukkig met haar lenzen!’ (Magazine Goed
gevoel, 2011) Of neem een willekeurig nummer van Plus Magazine. Talrijk zijn de reportages
die luisteren naar titels als '10 jaar jonger in 10 minuten’, en die het vervolgens hebben over de
‘7 must-haves (!) voor een jeugdige look’, onontbeerlijk voor een gelukkig leven…
Vlijmscherp zijn de bewoordingen waarmee Michel Houellebecq het betreffende fenomeen
karikaturiseert :
‘Seksuele begeerte richt zich vrijwel uitsluitend op jonge lichamen, en de geleidelijke bezetting van het terrein van de
verleiding door heel jonge meisjes was in feite niets anders dan een terugkeer naar de normale situatie, een terugkeer naar de
reële begeerte, analoog aan de bekende terugkeer naar het reële prijsniveau na een oververhitting van de beurs. Wat niet
wegneemt dat vrouwen die rond 1968 een jaar of twintig waren, zich op hun veertigste in een lastig parket bevonden. Ze
waren over het algemeen gescheiden en konden dus niet meer terugvallen op de – warme dan wel verwerpelijke –
huwelijkse staat die ze zelf zo hard hadden helpen verdwijnen. Aangezien ze deel uitmaakten van een generatie die – voor
het eerst in die mate – jeugd superieur aan volwassenheid had verklaard, mocht het hen toch niet echt verbazen dat zij op
hun beurt werden veracht door de generatie die geroepen was om hun plaats in te nemen. En ten slotte moest de
lichaamscultus waar ze zelf in belangrijke mate toe hadden bijgedragen er wel toe leiden, naarmate hun vlees slapper begon
te worden, dat ze voor zichzelf een steeds grotere afkeer gingen voelen – die overigens overeenkwam met de afkeer die ze in
de ogen van anderen konden lezen.’
MICHEL HOUELLEBECQ, Elementaire deeltjes, p. 114

Behalve van de vraag ‘Zie ik er (nog) wel goed uit?’ liggen we ook wakker van de vraag ‘Ben ik
(nog) wel leuk genoeg?’ In zijn artikel ‘De wereld als jury’ in De Groene Amsterdammer van
30.3.2011 hekelt Koen Haegens de vele talentenshows op tv. In de castingmaatschappij moet
iedereen uniek zijn. Het artikel inspireerde Meindert Fennema en Sjoerdje van Heerden tot een
briefwisseling over geldingsdrang. Fennema: ‘Die meritocratische mentaliteit, die zich vroeger
vooral tot de hogere middenklasse beperkte, is de laatste decennia verspreid. Ook de lagere
middenklasse is nu aangeraakt door de begeerte iets bijzonders te kunnen, beter te presteren dan
anderen.’ Van Heerden: ‘(…) dat je graag in de smaak wil vallen bij mensen die je bewondert is
overkomelijk, maar dat je jezelf om die reden wegcijfert en een nieuwe persoonlijkheid
aanneemt is een exces.’ Niks mis met een castingmaatschappij, is het gemeenschappelijke
oordeel van beide columnisten, zolang de selectie bij al die talentenjachten maar geen
vernederingen met zich meebrengt.

2. De genotscultuur/genotseconomie & de kickcultuur/kickeconomie


‘Twee Gucci-tassen, pas de problème. Maar meer dan dat? Consumeren, is het erg? Volgens
Lipovetsky, chroniqueur van de moderne consumptiemaatschappij, bestaat er een grote kloof
tussen het voorgehouden geluksideaal en de verwezenlijking ervan. De hedonistische verleiding
is overal, maar de onzekerheid neemt toe.’ (De Groene Amsterdammer 15.02.2012)

‘Mijn huis, mijn thuis, mijn Grohe-spa.’ De belofte van ‘quality time’ in onze vertrouwde
omgeving. Onze badkamer toveren we om tot een ‘toevluchtsoord – een unieke omgeving waar
we kunnen genieten van een moment voor onszelf, waar we even alleen kunnen zijn met onze
gedachten of gewoon lekker kunnen relaxen’. Immers: ‘Het moderne leven kan vermoeiend,
soms zelfs overweldigend zijn. We hebben meer en meer nood aan rust en kalmte en aan privacy
– we zoeken dan een plaats waar we even kunnen ontsnappen aan het dagelijkse leven.’ En zo –
ontsnappend aan de realiteit van ons dagelijkse leven! – ‘creëren we aan de hand van een
assortiment dat compromisloos is in functionaliteit en design onze eigen unieke spabelevenis.’
(Goed gevoel 10.2011)
Waar is de tijd waarin het merendeel van de mensen nog vasthield aan adagia als dat van
Levinas, waarin gesteld werd dat we konden genieten van het gewone? Dreigen we weer
nostalgisch te worden naar tijden van oeverloze verveling, van materiële ontbering en gebrek aan
enige persoonlijke invulling? Naar tijden van slaafse arbeid, uitputting, met schaarse congé payé
?
Ook hier lijkt de noodzakelijke bevrijding doorgeschoten tot grenzeloze genotsobsessie.
Onze affectlabiliteit is heel bipolair geworden. We zoeken naar kicks, het moet steeds meer, en
we gaan daarin steeds verder. Gewone dingen komen niet meer binnen, de zogeheten banaliteit is
te allen prijze te vermijden. En dat terwijl de hang naar zoveel stimuleringen uiteindelijk slechts
leidt tot… leegte, en de daaruit volgende nog grotere hang naar nog meer stimuleringen, met nog
grotere leegte als onontkoombaar gevolg. Niet drie- maar viermaal benjispringen, want het moet
steeds avontuurlijker, steeds gevaarlijker, steeds zeldzamer ook. We maken onszelf wijs dat daar
de sleutel van het geluk ligt, dat we enkel zo nog kunnen genieten. Hoe groter de kick, hoe groter
het genot. Tot we op den duur – moe van zoveel kicks – op de grens ervan botsen en
meedogenloos terug naar af gekatapulteerd worden. Genieten staat in onze tijd synoniem met het
doorbreken van wat we als verveling zijn gaan definiëren – wat rust en gelijkmoedigheid zou
kunnen zijn, en wat de mentale rust van wie die beoefent ongetwijfeld ten goede zou komen –
aan de hand van het extravagante. En dat zit er van kleins af aan al in.
Ouders van nu met kinderen die 1 dagje vrij hebben, hebben het dwingende gevoel dat als ze
hun kinderen een mooie dag willen bezorgen, ze daar minstens een uitstap voor moeten
organiseren. Er moet met andere woorden iets gepland worden, gewoon thuisblijven is geen
optie. ‘Waartoe?’ kunnen we ons terecht afvragen. Want ook als we in de voormiddag met onze
kinderen naar een reuzegrote speeltuin zijn geweest, dan nog lopen we de kans dat we diezelfde
kinderen na een paar uurtjes thuis in de namiddag horen vragen: ‘Gaan wij nog iets doen
vandaag?’, en dat je, als je dan zegt dat je diezelfde voormiddag al naar een leuke speeltuin bent
geweest, als ontgoocheld (en ontgoochelend) antwoord krijgt: ‘Eén dingetje maar?’
Overigens hebben we als ouders maar heel weinig recht om ons daarover opstandig te voelen.
Doen wij, volwassenen, immers niet net hetzelfde? Zoeken wij, volwassenen, immers ook niet
naar de vakantie die net iets meer is dan wat we vorig jaar al deden, en bij voorkeur net iets meer
dan wat de buren vorig seizoen al deden? Aquacycling, aquabiking, aquaboxing, aquarunning,
kitesurf, stand up paddle, bodyboard (Femmes d’aujourd’hui 04.08.2011)… dáár kun je wel mee
uitpakken. Beren spotten in de Finse wildernis, op dassensafari gaan in de Ardennen of sterren
kijken op de Zuid-Franse Pic du Midi (Plus Magazine 09.2011): voor veel minder dan dat komen
wij ons huis niet meer uit.
Het fenomeen beperkt zich evenwel niet tot de vakantie. Hoewel de helft van de
brandstichtingen in de Parijse banlieues in 2005 wellicht politiek geïnspireerd waren, zou
inmiddels uit voorlopige cijfers blijken dat de andere helft het werk waren van jongeren die het
deden voor de kick en uit pure verveling. ‘Ze lezen erover in de krant, zien dat het ophef
veroorzaakt, en kopiëren gewoon.’ Idem voor de autobranden in Berlijn in 2011, de rellen in
Londen in datzelfde jaar, en ga zo maar door. (De Standaard 30.08.2011)

De tegenbewegingen bestaan: meer dan de helft van de werkende vrouwen werkt halftijds om zo
ook meer tijd met het kroost te kunnen doorbrengen, er is de breibrigade die straten en pleinen
opfleurt met kilometerslange kleurige lappen, er zijn de Boring Conferences. Ontelbaar zijn
tegenwoordig de blogs van confituur en soep makende moeders, die daarin weliswaar naar de
kroon gestoken worden door de bakkende moeders die het met cupcakes doen. Er is de
bakfietscultuur, het gezamenlijk aankopen van groenten en fruit, er zijn de speelstraten… Zelfs
de omkering – o ironie – bestaat, en die gaat dan door de straten met leuzes als ‘Saai is het
nieuwe interessant’ (De Standaard 06.08.2011), of hoe zelfs het anticonsumentisme als
consumptieartikel wordt verkocht!
Maar hoe luid weerklinkt de stem van de back to basics-groep? En of die ook zo sexy is? ‘It is
better to burn out than to fade away’. Liever dan grijs zijn we ‘depri’ omdat we niet meer
meekunnen. De Amy Winehousen, de Kurt Cobains van deze wereld zijn de ‘helden’ waarmee
onze kinderen opgroeien. Zij hebben geleefd… écht geleefd. Als halfgoden worden ze door de
media gecultiveerd, en wij doen mee, maar even snel zijn we daar om te genieten van hun
ondergang op het moment dat ze overstag gaan. DSK, ooit ingehaald als de redder van Frankrijk,
gedoodverfde president, is nu een perverte man die werd betrapt. Onze hedonistische cultuur
klopt gulzig de pieken op, maar staat meedogenloos te lachen wanneer de pieken tot dalen zijn
verworden. We leven in een bipolaire, manisch-depressieve sfeer, worden bijna doodgebliksemd
door de toevloed aan stimulantia en blijven daarna uitgeput achter. Alleen medicatie kan nu nog
redden.
Bart Eeckhout in De Morgen van 24.02.2012: ‘In ons land krijgen 11.000 minderjarigen
antipsychotica, blijkt uit de officiële cijfers. Bij die “psychotische” patiëntjes zijn zelfs 485
kinderen jonger dan zes. Het zijn cijfers die je zozeer doen duizelen, dat je geneigd bent om zelf
een pilletje te nemen. Tot pakweg tien jaar geleden gold de regel dat je bij kinderen nog geen
bipolaire stoornis kàn vaststellen. Door het lobbywerk van de grote farmabedrijven is vandaag
zowat elk afwijkend gedrag bipolair te duiden. Hangt je immer lieflijke zoontje van twee plots de
aap uit? Bipolair. Hebben we een pilletje voor. Overdrijft dochterlief plots een avondje met
drank of drugs? Ook bipolair. Onder druk van de pillencultuur zijn puberale moodswings,
tegendraadsheid of experimenteerdrang – meestal niet meer dan typische en zelfs gezonde
eigenschappen van de jonge mens – gebrandmerkt als geestelijke ziektesymptomen. Nu de
kritiek op de ook al lucratieve business van ADHD-diagnoses te groot geworden is, heeft de
industrie een nieuwe modegril gevonden.’

Waar is de tijd dat een jongen of meisje in de aanloop naar zijn of haar eerste communie avonden
na elkaar wakker in bed lag, dromend van die ‘eerste horloge’ die hij of zij op de Grote Dag van
opa zou krijgen? Dat we – op doorreis naar een van de vele reizen die we met onze ouders
ondernamen – rijdend door pakweg Duitsland te horen kregen dat Ober-Ammergau de enige reis
was die onze grootouders zaliger ooit deden. Het kon ook Banneux zijn, of Lourdes, voor wie
Frankrijk doorkruiste. Wie herinnert zich niet het kleine stukje chocolade dat Sjakie van de
Chocoladefabriek bijeengespaard had om er vervolgens weken na elkaar telkens een piepklein
stukje van te bijten, genoeg om zich voor de rest van de dag in de zevende hemel te weten ? (Zijn
vier grootouders deelden één bed, opa Jacob en opoe Jacoba de voetenkant en grootvader Willem
en grootmoeder Willemina het hoofdeinde, of was het net andersom? Omdat ze zo oud en zo
moe waren, kwamen ze het bed nooit uit.)
Een van de muzikanten van Yevgueni – geen romanfiguur uit vervlogen tijden, maar een man
in de bloei van zijn jonge leven – spaarde als kind vier jaar lang de punten op die hij jaarlijks
won bij het schietkraam in zijn dorp, in de hoop er ooit een grote prijs mee te kunnen afhalen.
Het jaar waarin hij dat eindelijk wilde doen… stond er op de kermis een ander kraam.
3. De hang naar het vluchtige/het nieuwe
Ja, waar is die tijd gebleven? Mais où sont les neiges d’antan?
Terwijl wij ons weren als duivels in een wijwatervat om onze bouwlening en alle
huishoudelijke rekeningen op tijd af te betalen (met inbegrip van de abonnementen van de
mobieltjes van alle huisgenoten), en terwijl dat bij velen niet eens meer lukt, zijn we wel
allemaal – of toch bijna allemaal – de ‘gelukkige’ eigenaars van een of meerdere breedbeeld-tv’s,
laptops, enkele auto’s voor de deur en de allerlaatste technologische snufjes op het gebied van IT
en domotica.
Verlangen, uitkijken, wachten: het zijn oubollige begrippen geworden, net als de advent, de
vastentijd en andere ‘periodes van wachten’, die in enkele generaties tijd verworden zijn tot nog
nauwelijks bekende anachronismen.
Wij leven in een tijd die bulkt van het comfort, de gadgets, de incentives. Een identiteit is niet
meer statisch, maar vloeibaar. En wil je gezien worden, dan heb je er alle belang bij om even snel
mee te evolueren als al die wisselende trends; wil je ‘in’ zijn, dan moet je ze zelfs vóór zijn. Dan
ben je een trendsetter, en met wat geluk heb je binnen de kortste keren een hele school achter je,
die die nieuwe inbreng kopieert en – al is het dan voor even – mee ‘op de kaart zet’.
De alomtegenwoordige sociale media putten hun bestaansrecht uit hetzelfde fenomeen. Wil je
een stem hebben in het maatschappelijke debat, dan zorg je ervoor je zo zichtbaar mogelijk te
maken in de vele kamers van het grote digitale huis. Dan post je dagelijks enkele leuke of
interessante filmpjes op je eigen Facebookpagina, dan vind je meer dan een item dat door je
netwerk werd gepost ‘leuk’ (en klik je dus op de opgestoken duim) en bij elke aflevering van
‘breaking news’ die je mailbox binnenduikelt, heb je ergens wel een mening over, die je
tweetend de wereld van je volgers instuurt.
Zo is heel onze levenshouding in de greep van het ‘nu’. Het gewone is banaal geworden, de
grijsheid moet de hele tijd doorbroken worden. En waarvoor? Terwijl er een dodelijke angst leeft
om de wereld zogenaamd veilig te houden (onze spullen, ons huis, onze kinderen), zoeken we
paradoxaal genoeg onafgebroken naar het avontuurlijke, of zeg gerust het gevaarlijke. Accident-
proneness is wat ons leidt. Noem het risicogedrag: een nimmer rustende gulzigheid om het leven
betekenis te geven langs de buitenkant. We lopen een marathon, of een dubbele, we beklimmen
de Mont Ventoux niet eenmaal, maar driemaal na elkaar, we stappen mee in de Dodentocht enz.
De kick wordt steeds verder opgeschoven, ook in het seksuele: terwijl er studies gedaan worden
die onderzoeken waarom we tegenwoordig te moe zijn om na de dagtaak met onze partner nog
de liefde te bedrijven, willen we – alweer paradoxaal genoeg – meer dan de gewone seksualiteit.
Alles moet boeiend blijven, en dus staan de boekjes vol met artikels van het genre ‘Hoe breng ik
meer (of weer!) spanning in mijn relatie?’. En dat is nodig, want als de spanning er niet meer is,
dan is de partner opgebruikt en dus te vernieuwen.

In de zoektocht naar stimulansen lijkt de limiet opgeheven. We willen veel snelle, steeds nieuwe,
steeds wisselender en neurologisch straffere ervaringen. Ons neurologische systeem zit nu
eenmaal zo in elkaar dat iets al gauw gewenning oplevert. Na de kick is er steevast een down, net
als na het orgasme. Na een fantastische reis willen we er gauw een nieuwe, die nóg fantastischer
is dan de vorige… wat allemaal niet kan verhinderen dat niet lang daarna dan alweer de ‘kater’
van het gewone voor de deur staat. De kickfenomenen zijn in de consumptiemaatschappij
opgenomen, en voor velen – ook al kosten ze ‘een arm en een been’ – zijn ze perfect bereikbaar.
Bespeur het zaagtandpatroon in de manier waarop we kijken naar werk en vrije tijd. In de week
is er het werk, dat dient om zo veel mogelijk rijkdom te vergaren, zodat we het weekend dat erop
volgt ‘wauw’ kunnen maken. Stimulerende middelen dienen daarbij om dat ‘wauw’ nog te
versterken. Kijk naar de dancings: daar zie je geen klinische borderlinepatiënten, maar wel
gewone mensen met dezelfde trekken. In de week zijn we moe, overwerkt, gestresseerd,
depressief, leeg, we voelen ons nutteloos, omdat… we net een weekend achter de rug hebben dat
elke verbeelding tartte, waardoor onze neuronen, onze synapsen tegen de tijd dat we weer in de
realiteit van de werkweek werden geworpen, compleet uitgeput waren. Zo is er een ongelooflijke
idealisering van de weekendcultuur gaande… de realiteit op zijn kop.
Hallucinant zijn de bedragen die jongeren in hun vrije tijd zomaar kunnen vergooien. Een
bezoekje aan Disneyworld van enkele dagen kost algauw 500 à 600 euro, maar het is toch niet
meer dan normaal dat ze daar na de examens even tijd voor maken? Wij leven in een
genotscultuur waarin jongeren zo lang mogelijk studeren, daarbij zwaar gesponsord en
onderhouden door vader en moeder, en vervolgens zo vlug mogelijk willen stoppen met werken.
Plannen om de pensioenleeftijd te verhogen – ook al gaan ze hand in hand met metingen over het
opschuiven van de levensverwachting – stuiten in alle lagen van de bevolking op groot protest,
van dien aard dat het maatschappelijke leven er dagenlang door wordt lamgelegd.

Wij zoeken kicks, en die zijn per definitie vluchtig, snel en weinig beklijvend. Het gewone
meemaken is daarna – geestelijk – zeer moeilijk. Non-stop zijn we op zoek naar nieuwe
sensaties, maar er is zo’n overdaad dat alleen al het kiezen ons stress bezorgt. Het fenomeen
heeft inmiddels al een naam: FOMO, wat staat voor ‘fear of missing out’ (Steps 11.2011). In onze
agenda valt nauwelijks nog een wit blad te bespeuren, stilzitten is geen optie, deze drukke tijden
vol uitdagingen en prikkels brengen ons continu in vervoering. De economie heeft goed
begrepen dat genot een sterk economisch goed is. We leven in een genotscultuur en we ‘moeten’
ons constant ‘goed voelen’.
De oplossing voor de depressie is dan ook: ‘geef ons een pil, zodat we snel weer in die
genotscultuur kunnen functioneren’. We moeten ons ‘nu’ terug goed voelen. Het
psychotherapeutische discours met als boodschap ‘dit kan een tijdje duren en misschien ga je je
een periode slechter voelen’, is daardoor moeilijk geworden en schrikt veel mensen af. Ter
vergelijking: de maagring overtreft het moeizame diëten, de instantoplossingen verdrukken
fundamentele, moeilijke en tragere veranderingen.

Niet zo lang geleden werd de maatschappij bepaald door het samenspel tussen minstens vier dimensies: het politieke, het
religieuze, het economische en het culturele – waarbij het politieke en het religieuze luik de doorslag gaven. Vandaag zijn
al die dimensies verdwenen: politiekers zijn voer voor Geert Hoste, over de religie kunnen we best zwijgen en iedereen is
kunstenaar. Er blijft maar één dominant discours meer over, met name het economische.
PAUL VERHAEGHE op 01.02.2012 in de Vooruit, Gent

Hoe zit het dan op het diepere niveau?


Het onderwijs is in hetzelfde bedje ziek. ‘De neoliberale reality show dicteert het gewone
leven, en dus ook het onderwijs,’ zegt Verhaeghe. Het waardevrij maken van de scholen,
ingegeven door de overtuiging dat elke vorm van indoctrinatie vrijheidsberoving is, heeft een
pedagogisch vacuüm gecreëerd waarin het competentiemodel een vruchtbare voedingsbodem
gevonden heeft. Anderzijds confronteert dertig jaar vernieuwing en geëxperimenteer ons nu met
desastreuze gevolgen. Meer en meer groeit het besef dat het onderwijs daardoor aan kwaliteit
heeft moeten inboeten.23
Hetzelfde met cultuur en literatuur. BAS HEIJNE schreef er een verhelderend en tegelijk
prikkelend, niet-veroordelend essay over, met als titel Echt zien: literatuur in het mediatijdperk.
Daarin toont hij aan dat cultuur steeds meer een zaak wordt van bevestiging, terwijl het eigenlijk
een middel tot verkenning hoort te zijn. Daarmee is hij volgens Marja Pruis (De Groene
Amsterdammer 28.09.2011) een actueel cultuurcriticus die moet gekoesterd worden, en zijn
betoog over het mirakel van de verdichting, dat als het goed gebeurt tot de waarlijkste inzichten
leidt, niet meer of minder dan ‘opwindend’. Een waarachtig mens, oordeelt Heijne, doet zijn best
om het waardevolle te leren kennen, ook als het moeilijk toegankelijk is. Hij zegt het zo: ‘Nog
niet zo heel lang geleden was er consensus over wat waardevol was: Ulysses van James Joyce is
een meesterwerk, en iedereen zou dat gelezen moeten hebben – dat idee. Maar omdat we er
vandaag niet meer van kunnen uitgaan dat we allemaal dezelfde tv-programma’s, films of
boeken gelezen hebben – om van het onderwijs nog maar te zwijgen – verdwijnt een
gemeenschappelijk referentiekader. De ene kan zijn leven mee laten inspireren door de tv-reeks
The West Wing, de andere door FC De Kampioenen. Natuurlijk zijn die verschillen er altijd
geweest, maar de versnippering is nog nooit zo groot geweest.’ Ook Bert Bultinck screende de
tekst van Heijne (De Standaard 30.09.2011) en kwam tot de slotsom dat je in dit boekje geen
gescheld zult vinden op low culture: ‘Het is een positief, constructief en vitalistisch pleidooi voor
een openheid voor wat niet meteen geconsumeerd kan worden, geen semipopulistisch gezwets
van een oude zeur. Heijnes argumentatie begint bij de stelling dat verhalen, en dus ook romans,
de werkelijkheid vormgeven: wij hebben verhalen nodig om te leven, om zin en betekenis aan
onze dagen in het ondermaanse te schenken. Dat is een cliché. Maar, schrijft Heijne in een
volgende stap, we dreigen te vergeten dat die verhalen ook altijd onaf zijn, leugenachtig. De
ellende van het populistisch mediatijdperk is dat de indruk ontstaat dat er maar één visie is –
diegene met de meeste stemmers.’ Of kijkers: ‘Het lijkt erop dat de roman zichzelf kan bewijzen
in een tijd van dominante ideologieën, maar machteloos staat tegenover een cultuur waarin een
permanente beeldenstorm woedt.’ En net daar ligt de kracht van de roman: ‘Het is de literatuur
die de mythe ontmythologiseert, die het cliché ongeldig maakt. “The owls are not what they
seem”, die Twin Peaks-wijsheid is de grondslag van elke goede roman. De roman pleegt verzet
tegen het gemakkelijke, maar valse verhaal en confronteert de lezer “met een onbekende of
genegeerde werkelijkheid achter dat verhaal”. Die strijd is er een van elke dag, een steeds
hernieuwd gevecht tegen het geweld van alomtegenwoordige simplismen.’

4. Het permanente ‘nu’ (het einde van de geschiedenis)


The only way to grasp what is new in the new, is to analyse it through the lenses of what was.
SLAVOJ ŽIŽEK, Being a Revolutionary Today

Het is inmiddels gebleken: ons leven in het permanente ‘nu’ geeft ons misschien wel het gevoel
dat het genot de hele tijd binnen handbereik is, maar het zadelt ons tegelijkertijd ook op met een
gigantisch probleem. Affectlabiliteit loert om elke hoek.
Bijvoorbeeld. Wie vertelt nog een verhaal dat kan worden doorgetrokken als het voorbij is?
Wij willen ‘nu’ een fantastische ervaring. We ‘hebben het nodig’, we moeten ‘de batterijen
opladen’, nu plannen wij de volgende reis, meteen na de vorige. We moeten steeds iets nieuws
hebben. Er zit geld in de kickcultuur, zowel in de legale afgeleiden (wellness, de betere
restaurants enz.) waaraan je moet meedoen als je erbij wil horen, als in de illegale: drugs,
vrouwenhandel enzovoort. Herinneren wij ons die ene reis die onze grootouders ooit
ondernamen om er vervolgens nog 20 jaar lang aan terug te denken en over te spreken. Wij
daarentegen maken een stuk of 5 reizen per jaar, en die zijn ver, speciaal, straf, en steeds verder,
steeds specialer en steeds straffer. Er is een grens overschreden die niet meer werkt: wij zijn nu
overal geweest.
Bijvoorbeeld. Wie kent nog het genot over het leven heen ?
Het is waar. Vroeger hadden sommige mensen een weinig leuk leven, maar ze verlangden naar
de rijstpap met de gouden lepeltjes die ze in de hemel zouden krijgen. Nu vind je rijstpap in elke
winkel om elke hoek. Gelukkig maar, want wij willen ‘nu’ rijstpap, ‘nu’ een fantastisch leven. Er
is immers maar één leven, en daarin moet het gebeuren. We hadden het al over het effect van de
secularisering.

Eerst was genot zondig, toen werd het toegelaten, en nu is het verplicht. Het is elke dag party
time en we moeten van ’s morgens tot ’s avonds genieten. In het weekend in de tuin zitten en een
boek lezen is voor zieke of saaie mensen. Het is banaal, belachelijk, onnozel. Voor geschiedenis
is geen belangstelling meer. Voor de Grote Verhalen al evenmin. Geschiedenis en de Grote
Verhalen zijn dood. ‘Wat je de voorbije dagen hebt achtergelaten (op de sociale netwerken) is
belangrijker dan wat je vorig jaar deed’, is de mening van internetspecialist Clo Willaerts.
De homo consumens houdt zich staande zolang hij zich de dure prikkels kan veroorloven die
hem de illusie schenken dat daarmee zijn gevoel van leegte wordt gemaskeerd. Terwijl zijn
identiteit wordt uitgehold, zijn neurologische systeem aan het eind zit van zijn krachten, ondanks
zoveel rijkdom, een hoge levensverwachting, een goede geografische plek (waar ook geen oorlog
wordt gevoerd), is hij verbitterd en ontevreden: l’amertume, la jalousie et la peur van
Houellebecq.
‘We genieten ons te pletter, maar niemand is tevreden.’
PAUL VERHAEGHE

Vele psychiatrische studies wijzen erop dat depressies toenemen. Men is van mening dat
depressie een breinstoornis is, die medicamenteus gecounterd moet worden. De stelling van dit
boek is: malcontentement is ons probleem, niet zozeer depressie.24 Wat aan de basis ligt van
zoveel misère, is eenzaamheid, zinloosheid, affectlabiliteit en een gebrek aan frustratietolerantie.
En dat is louter medicamenteus niet op te lossen. In de grootsteden in het Westen lopen veel
verbitterde mensen rond die op zoek zijn naar kicks. Ze botsen tegen een muur, in een straatje
zonder einde.
CRITERIUM 6: IMPULSIVITEIT

Et puis je prends des calmants, et tout s’arrange. Tout s’arrange.

‘En dan neem ik een kalmerend middel, en alles komt in orde. Alles komt in orde.’
MICHEL HOUELLEBECQ, De wereld als markt en strijd, p. 152

Stelling: ‘Wij vertonen allemaal kenmerken van impulsiviteit’


We beginnen dit hoofdstuk meteen met de stelling. Inmiddels is wel duidelijk, menen wij, dat
ook dit criterium er geen is waar veel mensen anno 2012 nog aan ontsnappen. Ook impulsiviteit
is dus een kenmerk van de mens anno 2012, de uitvergroting van een maatschappelijke trend.
Scheelt er iets met onze hersenen of moeten we constateren dat de wereld in enkele generaties
tijd heel erg is veranderd?
Wij leven op de top van onze driften. Wij hebben seks omdat we willen genieten of omdat we
moeten genieten. Om nog meer te genieten hebben wij middelen nodig: soft- en harddrugs, en
verder gebruiken wij massa’s slaap- en kalmeermiddelen. Wij eten ongezond: zwaarlijvigheid is
een enorm probleem. Ook geld geven wij impulsief uit: meer en meer mensen vragen
schuldbemiddeling of krijgen loonbeslag. Wij consumeren vóór het geld er is. Ook autorijden
gebeurt vaak impulsief: verkeersagressie zit bijna dagelijks in het nieuws. Alles moet snel, steeds
nieuw, steeds anders, en als de kick uitblijft, dan vinden wij het saai.
Dat was allemaal nog niet zo uitgesproken in de tijd van onze ouders; totaal ondenkbaar was
het in de tijd van onze grootouders.

We zoomen dieper in op enkele van de hierboven opgesomde voorbeelden van impulsief gedrag,
waar te nemen bij de mens anno 2012.

1. Seksualiteit
L’objectif principal de sa vie avait été sexuel ; il n’était plus possible d’en changer, il le savait maintenant. En cela, Bruno
était représentatif de son époque.

‘Het voornaamste doel van zijn leven was van seksuele aard geweest; het was niet meer mogelijk van doel te veranderen,
wist hij nu. Daarin was Bruno een kind van zijn tijd.’
MICHEL HOUELLEBECQ, Elementaire deeltjes, p. 69

De jongere generaties kunnen het zich nog moeilijk voorstellen: dat er in de vorige eeuw van
onze tijdrekening mensen hebben geleefd die seks enkel en alleen mochten zien – én beleven –
als een middel tot voortplanting. Seks was geregeld. Tijdens de huwelijksplechtigheid beloofde
men aan God en de gemeenschap dat men kinderen zou aanvaarden uit Gods hand – waarbij wel
degelijk werd bedoeld: álle kinderen die er uit de ‘huwelijkse daad’ bij het nieuwe koppel
zouden voortkomen. Het was de tijd vóór de voorbehoedsmiddelen, en trouwens, nu die er zijn,
worden ze nog steeds niet goedgekeurd door de kerk. Het was ook de tijd dat men kinderen
katholiek opvoedde. Seks die niet diende tot voortplanting, was verboden en werd bestraft.
Kinderen die geboren werden uit buitenechtelijke relaties, werden verstopt; je had bepaald geen
prettig leven als aan het licht kwam dat je een ‘bastaard’ was. En toch ‘bezondigden’ mensen van
alle rangen en standen, mensen op alle echelons van de sociale ladder zich aan ‘seks buiten het
huwelijk’. Vandaag verschijnen in populaire publicaties geregeld cijfers die je achterover doen
vallen: een op zoveel kinderen (soms een op tien, andere keren soms zelfs een op vier) zou
buiten het huwelijk zijn verwekt. Laten we ons niet te veel vastpinnen op de cijfers. Zoveel
belang hebben die overigens niet, aangezien het verhaal van de bastaards er een is van alle tijden,
en in de omgang ermee is – anders dan in de omgang met heel wat andere aspecten van
seksualiteit – de voorbije generaties niet zo veel veranderd. ‘Bastaards’ blijven in de taboesfeer.
(Kinderen uit verschillende huwelijken – of meer aangepast aan onze tijd: kinderen uit
verschillende relaties – vormen dan weer geen probleem meer in de publieke perceptie.) In de
meeste gevallen blijven ze nog steeds verborgen, en draagt de moeder van de kinderen in kwestie
haar geheim een leven lang met zich mee, maar meer en meer liggen dergelijke feiten – als ze
aan de oppervlakte komen – aan de basis van eindeloze juridische en emotionele conflicten, nog
meer als er ook echtscheiding bij te pas komt en de rechten en plichten officieel moeten worden
vastgelegd. Het personen- en familierecht heeft er een vette kluif aan.

Dat seks niet langer verboden is maar een genot is geworden, is uiteraard een goede zaak. Dat
met de komst van de anticonceptie vrouwen ‘baas in eigen buik’ zijn geworden en ook mannen
kunnen kiezen of ze er bij het hebben van seksuele betrekkingen al dan niet het risico op een
zwangerschap van hun partner bij willen nemen, is een noodzakelijke stap geweest in de evolutie
naar een gezonde en evenwichtige seksualiteitsbeleving bij zowel mannen als vrouwen. Sinds het
gebruik van anticonceptiemiddelen algemeen aanvaard is, hebben we seks als we er zin in
hebben, ook als we vinden dat ons gezin compleet is.
Maar er is meer. Sinds seksualiteit deel is gaan uitmaken van onze genotscultuur, gaan we er
ook veel impulsiever mee om. Alle onderzoeken tonen aan dat we tegenwoordig erg los met
seksualiteit omspringen en dat relationele trouw bijzonder laag scoort. In die mate dat impulsieve
seksualiteit zelfs een sociologisch gegeven is geworden, een evolutie die nog gevoed wordt door
druk gevolgde televisieprogramma’s als ‘Temptation Island’. De partner niet voorhanden? Dan
doen we het met iemand anders. Dat is normaliteit geworden.
Door die impulsieve en zeg maar consumptiegerichte manier waarop we met seks omgaan – als
we er zin in hebben, moet het voor het grijpen liggen – zijn er inmiddels overigens veel
algemeen aanvaarde varianten gekomen op de klassieke relatie van een gehuwd koppel. We
kennen al langer de latrelaties, living apart together: je hebt elk een eigen woonplaats en een
eigen leven, maar op geregelde – of willekeurige – basis deel je die met elkaar. Daarnaast raakte
ongeveer 15 jaar geleden de term friends with benefits ingeburgerd. ‘Hij verwijst naar vrienden
die seks hebben met de duidelijke verstandhouding dat het hun bedescapades niet tot een
volwaardige relatie maakt.’ Zo’n seksrelatie is dus ‘een veilig kader voor vrijblijvende pret
tussen de lakens.’ Nog vrijblijvender en impulsiever dus dan de latrelatie. Positief of negatief?
Toe te juichen of af te keuren? Dat zal nog moeten blijken. Dergelijke nieuwe vormen van
relatie- en seksualiteitsbeleving lijken overigens niet eens meer zoveel te wijzen op
mentaliteitsverschuivingen of tijdskaders. Relatietherapeute Katrien Ballinckx in Psychologies
Magazine (december 2011): ‘In de jaren 60 en 70 was vrije seks een statement en een bevrijding
van taboes maar ik denk niet dat je een seksrelatie vandaag moet bekijken als de vertaling van
een bepaalde moraal. Het is eerder een reëel gegeven. Seksueel actieve mensen blijven niet
langer hun hele leven samen. Veel volwassenen zijn een tijdlang single maar hebben in die
periode normale seksuele behoeftes. Dat maakt seksrelaties tot een gangbaar fenomeen.’ En toch,
het werkt niet voor iedereen. Een kleinschalig onderzoek onder Amerikaanse studenten geeft aan
dat 50% van de mannen en 90% van de vrouwen een seksrelatie na afloop betreurt. Een iets
minder onafhankelijke, iets minder zelfbewuste single zal het niet altijd even gemakkelijk
hebben om zich te houden aan de spelregels van een seksrelatie waarvan de 3 kernwoorden
blijken te zijn: vrijblijvendheid, beschikbaarheid en vertrouwdheid. En het grootste nadeel is
ongetwijfeld dat seks altijd een gevaar betekent voor de onderliggende vriendschap. Of om
daarover even de poëtische gedachtegang van PIET JOOSTENS te volgen, die begin 2012 de
essaybundel Over de vriend publiceerde: ‘Grote vriendschappen zijn eigenlijk liefdes die niet
konden zijn.’ (p. 150) De idee had hij geleend bij iemand uit zijn vriendenkring.

Het tijdperk ‘seks is toegelaten’, dat op het tijdperk ‘seks is verboden’ volgde, is via het tijdperk
‘op impulsieve seks rust nog weinig taboe’ vrij snel ontaard en omgeslagen in een tijdperk dat
‘seks is verplicht’ heet. Seks is een major issue geworden, als genotsmiddel is het compleet
doorgeschoten. Het (inmiddels opgedoekte…) tijdschrift Goedele stond vol met zogenaamd
wetenschappelijk verantwoorde en emanciperende seks. Maar ook Libelle, Flair, en eigenlijk alle
‘blaadjes’ in de krantenwinkel. Pornoblaadjes werden vroeger stiekem gelezen door opgroeiende
pubers die daarvoor bijeenkwamen in geheime genootschappen op aan het oog onttrokken
plekjes van het dorp (de marge). Dezer dagen kun je de recent bezochte sekssites zo retraceren in
de laptop van de middelbare scholier (de mainstream). Ook porno is nu de norm geworden, en
een probleem heb je tegenwoordig als je er níet aan meedoet. ‘Onze zoon is 17 en is nog met
geen enkel meisje naar bed gegaan, zou hij homo zijn en er niet voor durven uitkomen, of erger:
zou er een probleem zijn? Hoe komt het dat hij geen seksuele verlangens heeft of er althans niets
mee doet in het dagelijkse leven?’
Seksueel genot wordt overgestimuleerd. Je moet maar als zoekterm het woord ‘katje’ eens
googelen, en dan kijken op hoeveel pussy’s je uitkomt, of gewoon over straat wandelen in een
van onze steden en dagelijks geconfronteerd worden met levensgrote reclames voor bijvoorbeeld
de we-vibe, de vibrator die ‘miljoenen mensen meer laat genieten’.25

Terwijl het voor hun grootmoeders verboden was om van seks te genieten, moeten vrouwen van
nu zich afvragen of ze wel voldoende seksueel geprikkeld worden. Als hun verminderde
verlangen of opwindingsstoornis niet veroorzaakt wordt door hun relatie of een andere
aanwijsbare verklaring – een man die niet lief is of die 60 uur in de week werkt, het hebben van
kleine kinderen en daardoor minder vaak zin hebben in seks bijvoorbeeld... – lopen ze meteen
het gevaar te worden gediagnosticeerd. De geseksualiseerde genotscultuur is de norm geworden,
de pathologie is het gebrek eraan.
Sinds 1994 is HSDD, wat staat voor ‘Hypoactive Sexual Desire Disorder’, de officiële term die
is beschreven in de DSM-IV en die door de World Health Organisation wordt erkend als een
serieuze seksuele aandoening. Bij HSDD is er sprake van een verminderd seksueel verlangen en
lijdensdruk bij vrouwen, ofwel: geen zin in seks ervaar je als een probleem en je lijdt er echt
onder. Het gaat dus om een stoornis die je herkent aan het aanhoudende of terugkerende gebrek
aan seksuele fantasieën en verlangen naar seksuele activiteit.
Maar niet alleen het vrouwelijke seksuele functioneren ligt onder vuur. Het mannelijke deel
van de bevolking zal eveneens op zijn tellen moeten passen. Voor wat in de DSM-V het hoofdstuk
‘Sexual Dysfunctions’ zal worden, ligt momenteel een indrukwekkende lijst met ‘stoornissen’26
ter discussie. Men is het vooralsnog oneens over het al dan niet toevoegen van ‘Hypersexual
Disorder’ in de appendix.

Door zo impulsief met seksualiteit om te gaan, is de beleving ervan veranderd. Door seksualiteit
eerst los te koppelen van de voortplanting en dan van de verplichting om ze enkel en alleen
binnen een officiële verbintenis te consumeren, zijn de gedaantes die ze dezer dagen aanneemt
niet meer te tellen. Seks is overal, seks is er altijd, in alle vormen, op alle manieren, op alle
momenten van de dag, in alle media. Seks is bij uitstek een consumptieproduct geworden. Met
alle uitwassen van dien. Met alle gevolgen voor de beleving ervan van dien. Het is niet onze
bedoeling om hier uit te weiden over de bas-fonds van de seksindustrie, het bestaan ervan alleen
zegt al genoeg. Evenmin zien we het als onze taak om een dissertatie te wijden aan het fenomeen
van de prostitutie en hoe die omgaat met ons veranderende seksuele klimaat. Prostitutie is
immers van alle tijden, heeft haar eigen plaats en volgt haar eigen wetmatigheden. Een kwetsbare
sector is het ook, zeer onderhevig aan de economische crisis: naar het schijnt zijn hun bezoekjes
aan ‘de meisjes’ het eerste waarop mannen beknibbelen als het economisch minder goed gaat.

En wat met het fenomeen van het sadomasochisme? Michel Houellebecq geeft er in zijn boek
Plateforme een haast pijnlijke duiding van. Het is seks die volledig is losgekoppeld van affect,
niet meer gericht op plezier, laat staan op het beleven van een verbondenheid, het is een
compleet doorgeschoten vorm van seks, voor ‘zieke’ geesten of van een ‘zieke’ tijd.
‘Ik begrijp dat er beulen bestaan. Dat vind ik walgelijk, maar ik begrijp dat ze bestaan, mensen die er genoegen in scheppen
anderen te martelen. Wat ik absoluut niet begrijp, is dat er slachtoffers bestaan. Ik snap niet dat een mens zover kan zinken
dat hij liever pijn heeft dan genot. Ik weet niet, je zou ze moeten heropvoeden en vertroetelen, ze zouden moeten leren wat
genot is.
(…)
“Wat ik er zo beangstigend aan vind” zei ze, “is dat er geen enkel lichamelijk contact meer is. Iedereen heeft handschoenen
aan en gebruikt werktuigen. Nooit komen ze met hun huid tegen elkaar, ze kussen elkaar niet, ze raken elkaar niet aan en
strelen elkaar niet. Voor mij is dat het absolute tegendeel van seks.”
Ze had gelijk, maar ik neem aan dat de aanhangers van sm hun praktijken juist als de ultieme vorm van seks zouden hebben
gezien, de apotheose ervan. Iedereen zat opgesloten in zijn eigen huid, volop overgeleverd aan zijn eigen unieke
gewaarwordingen; ja, zo kon je het ook bekijken. Wat in ieder geval vaststond, was dat zulke tenten steeds meer in zwang
kwamen.’
MICHEL HOUELLEBECQ, Platform, p. 163

Net zo is het met de eerder genoemde sekswerkers uit de essaybundel De mobilisatie van
Arcadia van STEFAN HERTMANS. Hij heeft ze gezien op een Vlaamse televisiezender: een stel
dertigers werd geïnterviewd over hun job als seksentertainers. ‘Je kon zo denken dat het over
twee druiventelers, ornithologen of agogen ging. (…) het onderwerp waarover ze het hadden
werd, uiteraard met emancipatorische bedoelingen van de programmamakers, op een zo open,
emotieloze manier belicht dat het obsceen werd in morele zin.’ (p. 16-17) ‘Emotioneel
leeggemaakte seks’, zo noemt hij de hele vertoning, een ‘pure, vriendelijk lijkende
genotseconomie’, waarbij de pornoster wordt aangeduid als ‘de mens van de gerobotiseerde
eeuw’. Alsof ‘zoals het vroeger verboden was aan seks te doen, (het deze mensen) verboden (is)
aan verliefdheid te doen’.

Het is januari 2012 wanneer in de Vlaamse bioscopen de film Shame van Steve McQueen
uitkomt. Dé film van de generatie waarover dit boek handelt. ‘Slaaf van seks, bang van
tederheid’, kopt De Standaard (11.1.2012), en kent de film vier (van de vijf) sterren toe.
‘Droevige kunst’ noemt de Nederlandse schrijver WILLEM JAN OTTEN het een maand later in De
Groene Amsterdammer. Je hoort hem luidop mijmeren wanneer hij schrijft: ‘Hoe lang is het
alweer geleden dat een film Alles wat je altijd wilde weten over seks maar nooit durfde te vragen
kon heten? Dat was Woody Allens vierde film. 1972.’ En hij herinnert zich de scène ‘waarin
Woody Allen, verkleed als zaadcel, kleumend in een klunzig gebouwd tunneltje, te midden van
veel robuustere, voordringende zaadcellen, op het punt stond om, geheel tegen zijn zin, de ene
zaadcel te worden die de eicel zou halen’. Willem Jan Otten: ‘We zijn inmiddels miljoenen
cumshots verder. Ik zit achter mijn laptop en ben drie muisklikken verwijderd van om het even
welke erectie, dubbele penetratie, facialized teen, gang bang.’ En zo is in zijn ogen ‘een van de
meest schokkende dingen aan Steve McQueens film Shame (…) hoeveel we al weten over porno
en seksverslaving’ – want daar gaat de film over – ‘de regisseur hoeft niets in beeld te brengen.’
47% van de Belgen vindt een week zonder gsm moeilijker dan een week zonder seks.
(Libelle 24.10.2011)

Paradox der paradoxen: ook het andere uiterste wordt dezer dagen waargenomen. Het tv-blad
Moustique wijdt in augustus 2011 een artikel aan het fenomeen van ‘Een leven zonder seks:
nachtmerrie of tendens?’ Ze hebben een enquête gedaan, en wat blijkt? De ‘geheelonthouders’
op gebied van seks, of de ‘aseksuelen’ waarover het in de media steeds vaker gaat, zijn verre van
‘bijzondere gevallen’. Ze bevinden zich in de ‘gemiddelde bevolking’. In de VS zou 1 koppel op
6 de liefde niet meer bedrijven. Japan staat er nog slechter voor: daar beweert 60% van de 20- tot
30-jarigen niet geïnteresseerd te zijn in seks. (Het is onzeker of ook naar de beleving van
internetseks werd gepolst.) En dat terwijl het vaak precies die twee landen zijn die de voorlopers
zijn van nieuwigheden die vroeg of laat ook bij ons ingang vinden. Mogelijkheid van een eiland
van Michel Houellebecq is er in zijn geheel een levende illustratie van.

© KOEN VANMECHELEN - Conservation – Modified Spaces, 2012 (Foto: Stoffel Hias)


© KOEN VANMECHELEN - In Times of Spring, 2012 (Foto: Koen Vanmechelen)

Tot slot nog dit: het volledig loskoppelen van seks en voortplanting heeft verstrekkende
gevolgen. Laten we het even cru stellen: nu seks verworden is tot een genotsmiddel, een
consumptieproduct – dat hebben we hierboven voldoende aangetoond – worden de kinderen
geproduceerd in de… fertiliteitscentra. Niet alle kinderen, dat spreekt vanzelf. Maar wel een
stijgend aantal kinderen. Louise Brown was in 1978 de eerste IVF-baby die het levenslicht zag, in
Engeland. In eigen land start twee jaar later fertiliteitsexpert Paul Devroey zijn loopbaan als arts
in het Centrum voor Reproductieve Geneeskunde van het UZ Brussel. In 1983 kan hij een
geslaagde IVF bij een vrouw zonder eierstokken op zijn palmares schrijven. Nog geen 10 jaar
later, in 1992, startte dezelfde Paul Devroey met de ontwikkeling van ICSI (intracyto-
plasmatische sperma-injectie), een techniek waarbij zaadcellen rechtstreeks werden geïnjecteerd
in een eicel. Samen met zijn team deed Devroey maar liefst 15 baanbrekende ontdekkingen in
het vakgebied van de repoductieve geneeskunde.
Nog maar enkele decennia geleden wachtten vrouwen soms vijf tot tien jaar en zelfs meer –
onze ouders citeerden nog levensverhalen van koppels die na tot 20 jaar kinderloos huwelijk als
bij mirakel zwanger werden van een eerste en – in die omstandigheden, met een moeder van
inmiddels ver in de 40 – begrijpelijkerwijs enig gebleven kind.
Hoe ziet het plaatje anno 2012 eruit? Een koppel tweeverdieners trouwt/gaat samenwonen,
bouwt een huis, bouwt een carrière uit, beslist om aan kinderen te beginnen – nu is hét moment,
nu moét het lukken – en is na 6 maanden ‘proberen’ nog niet zwanger. Je mag al bravo zeggen
als ze nog eens zoveel maanden geduld hebben, want hoe vaak gebeurt het niet dat na minder
dan een jaar ‘aan kinderen begonnen te zijn’ de fertiliteitskliniek de voor de hand liggende
volgende stap is?
Amper 30 jaar geleden, toen er voor het eerst eicellen werden ingevroren, werd deze techniek
vooral om medische redenen gebruikt, bijvoorbeeld voorafgaand aan een kankerbehandeling. Nu
de techniek veel beter op punt staat en ongeveer 90% van de eicellen het invriezen overleeft en
van even goede kwaliteit is als verse eicellen, wordt het invriezen van eicellen ook gebruikt voor
eiceldonatie en voor vrouwen die hun eigen eicellen willen bewaren voor de toekomst. ‘Social
freezing’ heet het fenomeen, het preventief invriezen dus van eicellen voor vrouwen die nog niet
klaar zijn voor het moederschap, bijvoorbeeld omdat ze geen partner hebben. Voorlopig enkel
weggelegd voor de gegoede klasse – aan de behandeling hangt een stevig prijskaartje van € 3000
– laat de techniek dus wel toe je biologische klok even stil te zetten en je kansen om op oudere
leeftijd een kind te krijgen te vergroten. Professor Devroey mag dan al een pleitbezorger zijn van
het moeder worden op jongere leeftijd, bijvoorbeeld terwijl men nog student is wanneer men
lange studies voor de boeg heeft, ‘onze maatschappij beweegt helaas niet in die richting, en dat is
geen positieve evolutie.’
(Psychologies Magazine 12.2011)

© KOEN VANMECHELEN - The Walking egg, Prototype, 1991 (Foto: Koen Vanmechelen)

2. Middelengebruik
2.A. ALCOHOL

De cijfers spreken.
NEDERLANDSE ADOLESCENTEN
- Het aantal kinderen tussen 12 en 18 jaar dat met een alcoholvergiftiging in het ziekenhuis belandt, is het afgelopen
decennium exponentieel gestegen:
begin van deze eeuw: 1 per 2 jaar
2005: 8
2007: 300
2010: bijna 700
- Ze liggen ook steeds langer in coma, inmiddels 3 uur.
- De gemiddelde leeftijd van de comazuipende puber is 15,6 jaar.
- 12-14-jarigen vormen maar liefst 20% van de hele groep. De helft daarvan zijn meisjes. (Die hebben sinds een paar jaar
een ‘inhaalslag’ gemaakt.)
(De Groene Amsterdammer 15.03.12)

VLAAMSE ADOLESCENTEN

- VAD-bevraging (Vereniging voor Alcohol- en andere Drugproblemen) bij leerlingen uit het secundair over alcoholgebruik
bij jongeren tussen 12 en 14 jaar:
2000: 79%
2010: 51,3%
- De praktijk op de spoeddiensten weerlegt deze cijfers. Een registratiesysteem is in de maak (i.s.m. de Belgische
Vereniging voor Kindergeneeskunde), maar nu reeds is duidelijk: alcoholintoxicatie komt steeds vroeger voor: er is een
leeftijdsverschuiving van 16 à 17 jaar naar 13 à 14 jaar; meisjes van 13 met een alcoholpromille van 2,5 die op intensive
care belanden, vormen geen uitzondering meer.
- Naar Nederlands model (daar bestaan ze al 5 jaar) zullen over een aantal jaar ook bij ons kinderalcoholklinieken worden
opgetrokken.
(De Morgen 13.01.12)

VLAAMSE STUDENTEN (VAD, UAHA & AUGent, 2010)

- Meermaals per week bier drinken tijdens het academiejaar:


mannelijke studenten: 60%
vrouwelijke studenten: 24,1%
- Problematisch alcoholgebruik (o.a. niet kunnen stoppen met drinken, ’s morgens alcohol nodig hebben om er weer
bovenop te komen, zichzelf of iemand anders verwonden ten gevolge van het eigen drinkgedrag enz.):
mannelijke studenten: 11,1%
vrouwelijke studenten: 1,7%
- Binge drinking (meer dan 4 glazen voor vrouwen en meer dan 6 voor mannen op 2 uur tijd):
wekelijks: 8%
af en toe (mannelijke studenten): 66%
af en toe (vrouwelijke studenten): 48,4%
(www.druglijn.be)

Middelengebruik in het algemeen en alcoholgebruik in het bijzonder, zijn al langer mainstream


geworden. Het gebruik van alcohol is zo goed als ‘onontkoombaar’ voor wie een sociaal leven
wil leiden. Impulsief middelengebruik is nu de cultuur, en niet langer de afwijking. En de binge
drinkers of comazuipers worden steeds jonger. Pieken worden waargenomen aan het einde van
elke examenperiode in de humaniora, net voor de kersten de paasvakantie en in juni. Ook op
oudejaarsavond gooien steeds jongere tieners alle remmen los. Koen Bronselaer (urgentiearts UZ
Leuven in De Morgen 13.01.2012): ‘En het blijft niet bij bier alleen, tijdens het drankgelag. Ook
jenever, gin, whisky en wodka zijn erg in trek. Flessen sterkedrank worden goedkoop ingeslagen
in nachtwinkels en nadien gulzig bij softdrinks gekieperd. Al drinken die kinderen niet met de
bedoeling bewusteloos te vallen, denk ik. Ze kennen gewoon hun grenzen niet. Vaak drinken ze
veel meer dan gewild.’ Het gebeurt ook steeds vaker dat feestjes thuis ontaarden in een
regelrechte zuippartij, uiteraard zonder ouders in de buurt. Die mogen voor de kratten bier
zorgen en dan verdwijnen. De flessen sterkedrank nemen de kinderen zelf mee.

Analyses van het probleem, zowel in de Vlaamse als in de Nederlandse pers, bevestigen
identieke pijnpunten: dat kinderen steeds jonger beginnen te drinken en dat problematisch
alcoholgebruik bij steeds meer jongeren is vast te stellen. Dat heeft alles te maken met de
permissieve manier waarop met het fenomeen wordt omgegaan. Niet alleen door de ouders, maar
evenzeer door de samenleving en de politiek. Alcohol is in onze samenleving even
alomtegenwoordig als gewoon geworden. Overal hoort alcohol bij, van het grootste
sportevenement tot het kleinste feestje. Verder is het voor jongeren hoegenaamd geen probleem
om aan alcohol te komen. Op elke hoek van de straat vind je kleine supermarktjes met
aantrekkelijk ogende schappen, goed gevuld met zoete breezer-achtige drankjes. En na
sluitingstijd zijn het de nachtwinkels die het zaakje overnemen. Officieel moet je 16 zijn als je
alcohol wil kopen, 18 als je sterkedrank wil kopen, maar bij welke kassa wordt de leeftijd
gecontroleerd? En zo het al gebeurt, dan is er wel een behulpzame vriend te vinden die wél 16 is.
Overigens heeft de drankindustrie inmiddels ook haar weg gevonden naar de sociale media. Zo
sloot Heineken onlangs een contract af met Facebook.

In de opvoeding van onze kinderen hellen we steeds meer over naar het zo weinig mogelijk
ingrijpen in hun wereld. De emancipatie van het kind is enorm doorgeschoten, we leggen veel te
sterk de nadruk op zelfstandigheid, maar vaak is dat een excuus om niet te hoeven ingrijpen. Op
andere gebieden houden we ze dan weer klein, door hen de hele week van hot naar her te blijven
vervoeren, ook al zijn ze oud genoeg om zichzelf te verplaatsen.
Kinderen kennen hun eigen grenzen nog niet goed. Die moeten hun gesteld worden door hun
ouders. Helaas lijken vele ouders niet te beseffen hoe nefast alcoholgebruik voor kinderen op
jonge leeftijd is. Of dat teenage binge drinking (5 of meer glazen per keer) de ontwikkeling van
de prefrontale cortex verstoort, het deel van de hersenen waaraan volwassenen het vermogen
danken zich aan te passen aan de omgeving en weloverwogen beslissingen te nemen. Dat
regelmatig drinkende pubers er 10 tot 15 procent in IQ op achteruit kunnen gaan en 4 keer meer
kans lopen om op latere leeftijd aan alcohol verslaafd te raken. Dat veel drinken ook de
neurochemie van pubers kan verstoren, met depressies, woedeaanvallen en
persoonlijkheidsproblematiek tot gevolg.

Hoe vroeger problematisch gedrag geïnstalleerd wordt, hoe meer kans het heeft om op latere
leeftijd te ontaarden. Zie dat als reden waarom we bij het behandelen van het impulsieve
alcoholgebruik eerst en vooral en met de meeste nadruk de wereld van de jongeren hebben
belicht. Uiteraard is alcoholmisbruik niet beperkt tot hun wereld alleen. Hieronder staan de
cijfers over problematisch alcoholgebruik (d.w.z. 15 glazen of meer per week voor vrouwen en
22 glazen of meer per week voor mannen) bij de Vlaamse bevolking van 16 jaar en ouder, die
het Vlaams Agents Zorg & Gezondheid in kaart bracht voor de periode 2001-2008. Ter illustratie
van hetzelfde dus.

Percentage per provincie (bevolking van 16 jaar en ouder) dat een problematisch alcoholgebruik aangeeft, naar geslacht en
evolutie 2001-2008
Problematisch alcoholgebruik: bevraging via CAGE-vragenlijst: een score 2 (of meer) duidt op problematisch alcoholgebruik
Bron: gezondheidsenquêtes door middel van interview, Vlaams Gewest, 2001, 2004, 2008

2.B. PILLEN
‘Er zijn verzachtingsmiddelen, eenvoudige, humane verzachtingsmiddelen…’ zei Bruno op gedempte toon. ‘Nou ja, dingen
waardoor je de dood kunt vergeten. In Brave New World gaat het om anxiolytica en antidepressiva; in Island eerder om
meditatie, psychedelische drugs en wat vage religieuze elementen uit het hindoeïsme. In de praktijk proberen de mensen die
twee dingen tegenwoordig een beetje met elkaar te combineren.’
MICHEL HOUELLEBECQ, Elementaire deeltjes, p. 172

De cijfers spreken.
Ook hier.
PILLEN ZIJN DODELIJKER DAN VERKEER IN VS

- Pijnstillers en kalmeermiddelen maken meer doden dan het verkeer of dan illegale drugs.
- Elke 14 minuten sterft een Amerikaan aan een overdosis geneesmiddelen.
Per jaar zijn dat 35.000 slachtoffers, een verdubbeling in de voorbije 10 jaar.
Pijnstillers zijn het grootste probleem. De pillen worden vermalen tot poeder en opgesnoven, wat een onmiddellijke roes
veroorzaakt.
- Medicijnverslaving is niet meer alleen een probleem van de allerarmsten, de voorbije jaren tastte de epidemie ook de
middenklasse aan. Vaak zijn hele families verslaafd. Het is een manier van leven geworden, van generatie op generatie.
- Tot voor kort leverden artsen in Florida niet alleen voorschriften af voor zeer ruime dosissen, ze verkochten ook de
geneesmiddelen in hun ‘pijncentra’ – smalend ‘pillenfabrieken’ genoemd. Een weinig scrupuleuze arts kon op die manier
per dag ongeveer 25.000 dollar verdienen. Er was geen controle op dat voorschrijfgedrag en er bestond geen centraal
register van de geneesmiddelen die een patiënt koopt, waardoor opkopers van dokter naar dokter konden gaan. En
huiswaarts keren met een koffer vol pillen. Bijna de helft van de zowat duizend ‘pijncentra’ de afgelopen maanden dicht,
gesloten door de autoriteiten of vrijwillig opgedoekt omdat ze niet langer rendabel waren sinds het aantal pillen dat een arts
mag voorschrijven begrensd werd. De prijs voor een pijnpil op de zwarte markt is er alvast door verdubbeld. En de politie
houdt rekening met een stijgend aantal overvallen op apotheken.
- In Californië steeg het aantal voorschriften voor de zwaarste pijnstiller voor 2007 met 43%.
- In Kentucky (4,3 miljoen inwoners) stierven in 2009 (meest recente cijfers) 978 mensen door een overdosis
voorgeschreven geneesmiddelen. Verslaafden in die staat beginnen gemiddeld te slikken als ze 11 jaar oud zijn.
- Grootste probleem in de VS vormt oxycodone. Als er misbruik van wordt gemaakt, is het even dodelijk als heroïne. Ook
het antidepressivum alprazolam (in Europa verkocht als Xanax) en het slaapmiddel clonazepam (het Europese Rivotril)
richten zware ravages aan.
(De Standaard 28.09.11)

Maar dat is Amerika, ver weg en ver van ons bed. Doen wij beter? Een snelle greep uit de
binnenlandse pers:
BELGIË IS EUROPEES KAMPIOEN IN HET NEMEN VAN KALMEER- EN SLAAPPILLEN

Meer dan één miljoen landgenoten gebruiken deze medicijnen al meer dan vijf jaar om stress, angst, onzekerheid of
slapeloosheid te overwinnen. Voorbij de grens van vijfenzeventig jaar neemt zelfs één senior op de drie permanent pillen
met een groot verslavingseffect.
(De Standaard 30.08.2004)

IEDERE DAG 700.000 PILLEN TEGEN DEPRESSIE

Nooit zochten meer Belgen hun toevlucht tot antidepressiva. Uit cijfers van het Rijksinstituut voor Ziekte- en
Invaliditeitsverzekering (Riziv) blijkt dat er bijna 263 miljoen dagdosissen antidepressiva verkocht werden in 2009, vooral
aan vrouwen. Dat is net geen 4 procent meer dan het jaar voordien.
Goed een kwart van de patiënten die hun toevlucht zoeken tot antidepressiva, hield het op een doosje. Ruim de helft namen
de geneesmiddelen minstens drie maanden, maar een ander kwart slikte dagelijks pillen.
In totaal gaat het om 1,1 miljoen Belgen die zich in de loop van 2009 met geneesmiddelen lieten behandelen tegen een
depressie, goed voor één op de tien Belgen.

Slaappil
Maar dat betekent niet noodzakelijk dat ook 10 procent van de bevolking lijdt aan een depressie, waarschuwt professor
Koen Demyttenaere van de KU Leuven. Zo bleek onlangs uit een grootschalig Europees onderzoek dat 5 procent van de
Belgen kampt met een zware depressie. ‘Maar vaak worden ook mensen die lijden aan een angststoornis, paniekaanvallen
of dwangneuroses met antidepressiva behandeld. Als je die allemaal samentelt, kom je ruim boven de 10 procent uit. En
dan weet je meteen ook dat niet alle mensen die geneesmiddelen nodig hebben, ze ook krijgen, onder meer omdat er een
taboe heerst rond de aandoeningen’, zegt Demyttenaere.
Daarnaast is er volgens hem ook heel wat oneigenlijk gebruik van antidepressiva. ‘Zo wordt Trazodone vaak als alternatief
voor een slaappil voorgeschreven. Dat gebeurt omdat slaapmiddelen niet terugbetaald worden en omdat bij Trazodone geen
gewenning optreedt na verloop van tijd.’
(www.standaard.be 07.09.2011)

KINDEREN SLIKKEN STEEDS MEER ANTIDEPRESSIVA EN KALMEERMIDDELEN

Steeds meer kinderen nemen medicatie tegen psychiatrische stoornissen. Geen wonder, als je weet dat de criteria om te
bepalen of een kind zo’n stoornis heeft, mee opgesteld werden door de farmalobby.
De Antwerpse kinderpsychiater Dirk Deboutte haalde onlangs de media met zijn onderzoek waaruit blijkt dat het gebruik
van psychotrope geneesmiddelen (antidepressiva, kalmeermiddelen en slaapmiddelen) bij kinderen snel stijgt. Vooreerst
zeggen de cijfers van dit onderzoek veel over de maatschappij waarin we leven. Als een op de tien kinderen als
psychiatrisch gestoord wordt beschouwd, dan is onze samenleving ernstig aan het doldraaien.
Ten tweede zeggen de cijfers iets over de criteria die gehanteerd worden om een kind als ‘psychiatrisch gestoord’ te
bestempelen. Deze criteria, de zogenaamde DSM-IV-criteria, liggen in de medische literatuur fel onder vuur, omdat ze
gewone problemen en reactiepatronen van mensen al te gemakkelijk willen beantwoorden met medicatie. Niet
verwonderlijk, want de wetenschappers die de criteria hebben opgesteld, hebben nauwe banden met de farma-industrie.
Drukke kinderen worden ‘ADHD-kinderen’ genoemd, ongelukkig zijn wordt algauw een ‘depressie’, verlegenheid heet
‘sociale fobie’, wie moeilijk sociale contacten legt, lijdt aan een ‘autismespectrumstoornis’, humeurig zijn voor de
menstruatie heet ‘premenstrueel syndroom’, overbezorgdheid wordt ‘gegeneraliseerde angststoornis’ genoemd... En bij elk
van die ‘stoornissen’ hoort uiteraard een medicijn.
(www.pvda.be 27.02.2009)

STEEDS MEER KINDEREN SLIKKEN ANTIPSYCHOTICA

In 2010 kregen 11.000 minderjarigen antipsychotica voorgeschreven, onder meer om bipolaire stoornissen te behandelen.
Daarvan waren 485 kinderen jonger dan zes. Dat staat te lezen in De Morgen. Het gebruik van antipsychotica piekt vooral
bij 6- tot 12-jarigen, met 4.380 patiënten, en bij 12- tot 15-jarigen, met 4.581 patiënten, zo blijkt uit cijfers van het
Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (RIZIV).
De gebruikte antipsychotica zijn olanzapine, quetiapine, risperidon en aripiprazol. Vooral de laatste twee producten worden
veel aan jonge patiënten voorgeschreven.
Zij zijn ook verantwoordelijk voor de stijging van 9.066 minderjarige gebruikers in 2007 naar 11.008 in 2010. Officieel
worden de middelen voorgeschreven om schizofrenie, manische episodes of een bipolaire stoornis te behandelen.
Risperidon geldt ook als behandeling van agressiviteit bij alzheimerpatiënten en bij ‘kinderen vanaf vijf jaar en
volwassenen met een intellectuele achterstand’.

Bipolaire stoornis
‘Na de kritiek op ADHD-medicatie zijn veel ADHD-diagnoses nu vervangen door bipolaire stoornis’, zegt professor
psychiatrie Walter Vandereycken (KU Leuven) in het dagblad. ‘De laatste jaren zie je een enorme tendens om die diagnose
ook bij jongeren en kinderen te stellen.’
‘Vaak gaat het om opvliegende kinderen met wisselvallige stemmingen die moeilijker handelbaar zijn. Voor die
gedragsproblemen wordt naar antipsychotica gegrepen. Die zijn bedoeld om wanen en hallucinaties aan te pakken, maar
worden hier gebruikt om emotionele stemmingspieken te onderdrukken’, aldus nog Vandereycken.
(www.knack.be 24.02.2012)

Ons land heeft de trieste reputatie Europees koploper te zijn in het gebruik van kalmeer- en
slaapmiddelen. Ons erg ‘liberale’ medische systeem is daar niet vreemd aan. Het innemen van
medicatie, van welke aard ook, is helemaal in onze cultuur ingebakken. Niemand kijkt er nog
raar van op. Middelengebruik is zeer mainstream geworden. Het lijkt erop dat we zonder
medicatie in de normaliteit niet meer kunnen bestaan, dat we medicatie nodig hebben om de
ondraaglijke zwaarte van het bestaan te kunnen blijven torsen. Een paar aspirientjes, een
slaapmiddel, een pilletje tegen een te hoge cholesterol… het hoort bij de orde van de dag.
Batterijen pillen worden per dag uitgedeeld in ouderlingeninstellingen.
Nog problematischer is dat de medicalisering van de samenleving al heel vroeg begint. En dat
heeft in de eerste plaats te maken met de manier waarop we vandaag naar onze kinderen kijken.
In een maatschappij waarin sterk de nadruk wordt gelegd op presteren, gaat er heel veel ruimte
naar evaluatie. Ook kinderen worden bekeken vanuit dat perfectionistische idee. Ze worden
continu geëvalueerd. Doordat de evaluerende instantie te sterk vanuit die perfectionistische bril
gaat kijken, zal er al gauw een groep ontstaan die uit de boot valt. En die groep wordt
gemedicaliseerd, gediagnosticeerd en geëtiketteerd.
In 5 jaar tijd is het rilatinegebruik voor de behandeling van kinderen met ADHD verdubbeld.
Dubbel zoveel kinderen als 5 jaar geleden ‘kunnen niet meer stilzitten’, ‘hebben
concentratieproblemen’, ‘kunnen hun agressie niet meer onder controle houden’ enzovoort. En
dat terwijl onze maatschappij er de laatste 5 jaar zogenaamd zoveel rustiger op geworden is, de
prikkels die op ons afkomen aanzienlijk verminderd zijn, de technologische vooruitgang
gestagneerd, de keuzemogelijkheden voor oud en jong met de helft verminderd zijn, de
prestatiemaatschappij nog nauwelijks bestaat, we amper nog kunnen spreken van een
consumptiegerichte samenleving, wat aan de oppervlakte gebeurt aan waarde is gaan inboeten
ten voordele van diepgang, langetermijnresultaten weer aan belang hebben gewonnen tegenover
het onmiddellijke resultaat, de short term efficiency... Of niet?

Bedrijven hebben al lang geleerd dat de beste manier om een medicijn te verkopen is de diagnose
te verkopen. Nog mooier: volgens het European College of Neuropsychopharmacology worden
er te weinig mensen gediagnosticeerd en maakt de industrie te weinig (!) medicijnen. Volgens
een studie in opdracht van die organisatie lijdt 38% van de Europeanen aan een of andere vorm
van geestesziekte (waaronder depressie, angststoornissen, slapeloosheid, alcoholisme en
dementie), en krijgt slechts een gedeelte daarvan een adequate behandeling (De Standaard
06.09.2011). Bovendien, vinden deze neuropsychofarmacologen, investeert de industrie veel te
weinig in de ontwikkeling van nieuwe psychiatrische medicijnen. Hoewel het evident is dat
werkzame medicatie voor de psychisch lijdende mens een verlossing en een noodzaak kan zijn,
is het absurd om deze problematiek te verengen tot synaptische werkelijkheid, los van zijn
bredere context, los van de wereld zelf.

In het domein van de geestelijke gezondheidszorg speelt de machtige positie die aan de DSM
wordt toegekend daarin een lelijke rol. Hoewel een diagnose steeds een verhaal van interpretatie
blijft, wordt het toekennen ervan langzaam maar zeker de sleutel voor hulp. In Nederland is nu al
een DSM-diagnose nodig om een behandeling vergoed te krijgen. België zit in een overgangsfase.
Iemand niet labelen met een stoornis, betekent hem het recht op verdere begeleiding ontzeggen.
Dat is een van de redenen waarom er vandaag bijvoorbeeld zo gul wordt omgesprongen met de
diagnose ‘autisme’.
Nu zelfs de voorzitter van de commissie die de vorige editie van de DSM heeft opgesteld, Allen
Frances, vreest (De Standaard 13.12.2011) dat het in de nieuwe editie de spuigaten zal uitlopen
met de definities – zeker niet alleen door de commerciële druk van de farma-industrie, maar ook
door de angst van de experts voor ‘vals negatieven’ (een diagnose missen bij iemand die echt
ziek is) – ziet het er niet naar uit dat met de komst van de DSM-V het middelengebruik (dat
inmiddels impulsief en stilaan op het randje van ‘willekeurig’ kan worden genoemd vanuit de
toedienende klasse) getemperd zal worden, integendeel. De verdere medicalisering van de
normaliteit krijgt vrije doorgang.
Niet alleen Allen Frances luidt de alarmbel. Al jaren waarschuwt het Instituut voor
Verantwoord Medicijngebruik (IVM) voor de toenemende medicalisering, doordat normaal
gedrag vaker als ‘ziek’ bestempeld wordt. Het IVM pleit voor substantiële inbreng van Europese
psychologen en psychiaters en een analyse van medische, farmaceutische en financiële gevolgen
van de invoering van het vernieuwde handboek. Volgens Britse, Duitse en Nederlandse collega’s
zal door de nieuwe editie van de DSM medicalisering en onnodig medicijngebruik toenemen. In
het handboek wordt de drempel voor een aantal bestaande aandoeningen verlaagd en worden
nieuwe aandoeningen toegevoegd. ‘Op basis van de richtlijnen in dit handboek bepalen de
zorgverleners of en welke medicatie wordt voorgeschreven’, zegt Ruud Coolen van Brakel,
directeur van het IVM. ‘Als “normaal” gedrag ineens “ziek” gedrag wordt, bestaat de kans dat
mensen medicijnen krijgen voorgeschreven die ze helemaal niet nodig hebben.’ Volgens het IVM
kan dat niet alleen gevaarlijk zijn voor de gezondheid, maar het kost ook onnodig veel geld. ‘Een
aandoening voor als je wel eens iets vergeet, “Minor Cognitive Disorder”, staat gewoon in dit
handboek. Maar daar heeft iedereen wel eens last van, dat is geen ziekte waar je medicijnen voor
nodig hebt.’
Mattias Desmet, Paul Verhaeghe en Stijn Vanheule vatten het in het tijdschrift De Geus
(november 2011) zo samen: ‘De fysieke, morele en psychologische schade die de combinatie van
de overfarmacologisering en de psychiatrische classificatie’ – ook volgens hen zal de DSM-V zo
mogelijk nog erger zijn dan de vorige editie) – ‘aanricht bij hoe langer hoe meer mensen is een
van de grootste psychosociale problemen van onze maatschappij.’ Als beschuldiging kan dat
tellen.

Inmiddels groeit ook het besef dat het zo niet verder kan. In 2011 startte de dienst
Gezondheidspromotie van de CM – na campagnes over bewegen en voeding – een campagne om
de geestelijke gezondheidszorg op te krikken, onder meer door het verspreiden van een
vouwboekje met als titel Pluk je geluk. Via zeven ‘metrolijnen’ nodigt een gelukscoach je uit om
halte na halte aan je geluk te bouwen. Dat er meer nood is aan zulke preventieve zorg, bewijst
het grote succes van de campagne. Griet Rummens van de dienst Gezondheidspromotie: ‘Cijfers
uit gezondheidsenquêtes wijzen uit dat het erg gesteld is met de geestelijke gezondheid in
Vlaanderen. Op 3 jaar tijd steeg het gebruik van antidepressiva met 9%. Een kwart van de
bevolking zegt zich niet zo goed te voelen en 8% is depressief. Met onze campagne willen we
mensen ondersteunen om zich beter in hun vel te voelen, hun leren beter voor zichzelf te zorgen.
Sommige adviezen van de gelukscoach lijken vanzelfsprekend en mensen weten vaak wel wat
hen gelukkiger zou kunnen maken, maar toch komen ze er niet toe om hun gedrag daaraan aan te
passen. Een beetje begeleiding is dan welkom.’ Of zo’n campagne nu werkelijk het verschil zal
maken, zal nog moeten blijken. De huis-tuin-en-keukentips mogen dan sympathiek klinken, de
vraag is of ze bij echt noodlijdenden het gebruik van medicijnen zullen kunnen vervangen.
Daarvoor is, vrezen wij, een grootschaliger heroriëntatie nodig in het domein van de zingeving.
En die ontbreekt vooralsnog.

DRUGS
2.C.
En nog maar eens: de cijfers spreken.

(De Standaard 29.02.2012)

Uit wat hierboven staat over ‘alcohol’ weten we inmiddels dat de cijfers van de VAD-
leerlingenbevragingen zelden een overschatting zijn, en dat ze eerder een onderschatting van het
onderzochte probleem weergeven. De meest problematische individuen zijn vaak niet in het
onderzoek ingesloten, aangezien zij vaker dan hun klasgenoten ziek zijn of vaker spijbelen,
waardoor percentages over hen dus ook niet beschikbaar zijn op het moment van de bevraging.

Straf in de pers:

BELGIË GROTE PRODUCENT VAN SYNTHETISCHE DRUGS

Op Nederland na is België de grootste producent van synthetische drugs als xtc en amfetamines. Twaalf procent van de
wereldwijde productie van die middelen is afkomstig uit Belgische drugslabo’s. Dat schrijft De Morgen, dat een rapport
van de Verenigde Naties inkeek.
België lijkt aantrekkelijk te zijn als draaischijf en exportland vanwege zijn centrale ligging en havens. Daarom ook dat de
cocaïnehandel zo welig tiert in ons land. De pillen uit België die onderschept werden, waren niet enkel voor Europa
bedoeld, maar ook voor Canada, Mexico, Australië en het Midden-Oosten.
Niet toevallig ligt 80 procent van de Belgische labo’s in Antwerpen en Limburg, de provincies die aan Nederland grenzen.
Nederland is immers met grote voorsprong de grootste producent van amfetamines en zeker van ecstasy. Nederland zou
echter sinds 2001 zijn strijd tegen synthetische drugs hebben opgevoerd, waardoor een aantal netwerken de grens
overstaken.

Farmaceutische industrie
Een andere verklaring voor het groot aantal drugsnetwerken is te vinden in de farmaceutische industrie die amfetamines
produceert voor medische doeleinden. Dat meent veiligheidsexpert Brice De Ruyver.
De Ruyver zegt dat de bestrijding van synthetische drugs in ons land de laatste jaren een prioriteit is geworden, maar dat de
hardnekkige plaag erg moeilijk te bestrijden is.
(Het Belang van Limburg 10.09.2008)

VEEL COCAÏNE IN AFVALWATER IN ANTWERPEN

ANTWERPEN - Nergens in Europa wordt meer cocaïne gebruikt dan in Antwerpen. Nog méér dan in wereldsteden als
Londen of Parijs. Dat blijkt uit de drugsconcentratie die onderzoekers vonden in het afvalwater.
De Universiteit Antwerpen werkt mee aan een grootschalig onderzoek van het afvalwater in eenentwintig Europese steden.
Een jaar lang werd het afvalwater onderzocht op sporen van cocaïne, amfetamines, xtc, heroïne en methadon. ‘Dat
gebeurde onder meer in Londen, Barcelona, Valencia, Stockholm, Oslo, Helsinki, Parijs, Milaan en Amsterdam en voor
ons land in Antwerpen en Brussel’, zegt onderzoeker Alexander Van Nuijs van de Antwerpse universiteit. ‘Resten van
drugs komen via de urine van de gebruiker in het rioolwater terecht en het onderzoek van het afvalwater geeft dus een
goede indicatie van het drugsgebruik in een bepaalde stad.’
Al worden de definitieve resultaten pas in het najaar verwacht, nu al blijkt dat de hoogste concentratie cocaïne in het
Antwerpse afvalwater is gevonden. ‘Voor een rangschikking is het nog te vroeg en de verschillen tussen sommige steden
zijn klein, maar Antwerpen scoort hoger dan Londen, Parijs of Amsterdam.’ Van Nuijs wil daar geen conclusies aan
verbinden. ‘Als wetenschappers stopt onze taak bij de analyses. Het is aan het beleid om conclusies te trekken.’
Maar verrast over de hoge Antwerpse score is hij niet. In 2008 voerden de universiteiten van Antwerpen en Luik al een
gelijkaardig onderzoek uit, maar dan in eenenveertig Belgische waterzuiveringsstations. Dat leerde dat in ons land jaarlijks
1,75 ton cocaïne wordt gebruikt, goed voor bijna 50.000 doses per dag. Ook toen scoorde het afvalwaterzuiveringsstation
van Antwerpen-Zuid het hoogst, met iets meer dan één gram cocaïne per dag per duizend inwoners.

Opmerkelijk
Dat is des te opmerkelijker omdat Antwerpen-Zuid het afvalwater zuivert van Hoboken, Borgerhout en een deel van het
centrum van de stad. ‘We krijgen signalen dat het drugsgebruik de jongste jaren toeneemt, maar de problemen worden
meestal gelinkt aan de wijken in het noorden van de stad’, zegt de Antwerpse OCMW-voorzitster, Monica De Coninck
(SP.A). ‘Als de studie klopt, dan blijkt dat ook de betere wijken niet gespaard blijven. Dat cocaïne duurder is dan weed of
hasj zal daar wel mee te maken hebben.’
(Het Nieuwsblad 16.08.2011)

Anders dan vroeger worden drugs niet meer alleen gebruikt en verhandeld door ‘randfiguren’.
Het probleem van het drugsgebruik heeft zich verspreid over een veel uitgebreider deel van de
bevolking; ook de meest prestigieuze middelbare scholen zitten met een drugsprobleem
opgezadeld.
Overigens is cocaïne dezer dagen gemakkelijk te verkrijgen via internet, zo werd onlangs
publiek gemaakt. De Standaard 03.04.03.2012: ‘Geen zoektochten meer langs ongure dealers in
duistere portieken. Gewoon op het net een pakje cocaïne bestellen en een week later wordt het,
clean en netjes, door de post in de brievenbus bezorgd.’ De weg ernaartoe heet Tor. Dat is
momenteel het meest bekende en zeker het makkelijkst toegankelijke ‘Darknet’, een netwerk van
computers en sites dat geen deel uitmaakt van het ‘zichtbare’ internet. Doordat je er anoniem
kunt surfen, kun je er ook de verborgen websites ontdekken. En toch is het geen project van
hackers, integendeel. De belangrijkste financier is de Amerikaanse overheid. Ook de Zweedse
overheid levert steun, net als het internetbedrijf Google. Tor is ontwikkeld om politieke
dissidenten te helpen om te spreken zonder risico op vervolging. En verder kun je op het Darknet
dus terecht voor cannabis, heroïne of cocaïne, maar ook andere drugs, gekopieerde software en
wapens. Het enige wat je nodig hebt zijn bitcoins, de virtuele munten van het internet. Maar ook
dat kan de pret niet bederven: op het klassieke web vind je massa’s informatie over hoe je die
aan kunt kopen. Het ‘dramatische’ nieuws van de ene na de andere sluitende Nederlandse
coffeeshop lijkt daardoor wel ondervangen...
Voor wie het ‘Darknet’ nog niet kent, is er ook nog het gewone internet, nu blijkt dat
onlinedrugshandelaars die het internet gebruiken om hun waren aan de man te brengen, steeds
meer een beroep doen op sociale netwerksites om jonge klanten te ronselen. Dat heeft de
International Narcotics Control Board (INCB), het drugscontroleorgaan van de Verenigde Naties,
in februari 2012 in Wenen meegedeeld. De Standaard 29.02.2012: ‘Veel illegale aanbieders die
door providers geblokkeerd werden, blijken intussen hun toevlucht te zoeken bij de sociale
media om de aandacht van klanten te trekken. Daardoor dreigt een groot en vooral jong publiek
in aanraking te komen met gevaarlijke producten’, zegt INCB-voorzitter Hamid Ghodse. Codeïne
en methadon zijn de meest in beslag genomen legale drugs, terwijl cannabis, qat en amfetamines
de top zijn bij de illegale substanties. Internationaal stelt men vast dat het cannabisgebruik bij
jongeren zijn plafond heeft bereikt. Bij scholieren is het gebruik van andere drugs
verwaarloosbaar. Ook het gebruik van xtc is helemaal weggezakt.
1 op 100 jongeren krijgt ooit een psychose.
35% daarvan heeft ooit cannabis gebruikt.
(‘Te Gek’)

Specialisten zijn er lang van uitgegaan dat cannabis onschadelijk is, maar zij komen daar nu op
terug. Met de intrede van de nederwiet is het spul veel straffer geworden. Door de toename van
3% naar 15% van het THC-gehalte (Tetra Hydro Cannabiol) in een joint, wordt nog veel sneller
afhankelijkheid en dus verslaving gecreëerd. De THC verspreidt zich immers, behalve naar de
cortex, ook naar het limbische systeem (het beloningssysteem), en de werkzame bestanddelen
zetten zich vast in de vetdelen van het lichaam, waardoor ze slechts langzaam uitgescheiden
worden. Daarbij komt dat de gebruikers steeds jonger worden, en hoe jonger men is, hoe
ontvankelijker, en dus ook hoe gemakkelijker verslaafd. Vroeger experimenteerde men met dit
soort verboden producten toen men 17 à 18 jaar was, nu doet men dat al op 12 à 13 jaar. De
hersenen zijn dan nog heel broos en in volle ontwikkeling. Dat maakt dat wat vroeger relatief
onschuldig was, nu zorgwekkend aan het worden is. Ook omdat het op veel grotere schaal
gebeurt: de helft van de middelbare scholieren foefelt met cannabis. Bij de jongeren met een
psychose die in Kortenberg behandeld worden, zijn 80% gebruikers. Er is met andere woorden
een aantoonbare relatie tussen chronisch cannabisgebruik en het optreden van psychotische
beelden. Deze jongeren roken omdat ze zich niet goed voelen en even willen ontsnappen. Maar
precies omdat ze zo kwetsbaar zijn, zouden ze er beter afblijven.

Cannabis is de grootste oorzaak van verslaving bij jongeren: dat tonen de cijfers van de VAD, de Vereniging voor Alcohol-
en andere Drugproblemen. En ook al hebben ze weleens horen waaien dat wiet al lang niet meer het plantje van vroeger is
waar je onschuldig mee kon wegdromen, toch zien tieners er geen graten in om massaal joints te roken, zeker niet als ze op
de vlucht zijn voor keuzestress, de hoge eisen die aan hen gesteld worden en de allesbehalve vredige gezinssituaties waarin
ze moeten opgroeien. De risico’s zien ze pas als het helemaal misloopt, als ze afhankelijk zijn, als ze alwéér hun schooljaar
moeten overdoen, als ze de diagnose schizofrenie op hun bord krijgen, als ze hun eerste psychose beleven. Want het staat
onomstotelijk vast, zegt Ruud van Winkel, dat cannabis wél verslavend is, schizofrenie in de hand werkt, heel slecht is
voor je schoolprestaties en de kans op psychose verdubbelt.
(Humo 04.10.2011 – dossier ‘Cannabis en psychose’)

3. Fast/short/kicking/new
‘Iets weigeren te doen omdat je het al eens hebt gedaan, omdat je al weet hoe het is, leidt zowel voor jezelf als voor anderen
al gauw tot een vernietiging van elke bestaansreden en elke mogelijke toekomst, het stort je in een loodzware verveling, die
uiteindelijk omslaat in vreselijke verbittering, vol haat en rancune ten aanzien van hen die nog wel in het leven staan.’
MICHEL HOUELLEBECQ, Mogelijkheid van een eiland, p. 180
‘De liefde eindigt niet doordat je elkaar beu wordt, of liever gezegd, je wordt elkaar alleen beu uit ongeduld, het ongeduld
van lichamen die zich veroordeeld weten en die willen leven, die in het tijdsbestek dat ze is toebedeeld geen enkele kans
willen missen, geen enkele mogelijkheid laten ontsnappen, die hun beperkte, afnemende, middelmatige levenstijd maximaal
willen benutten, en die daarom van helemaal niemand kunnen houden, want alle anderen lijken hun beperkt, afnemend en
middelmatig.’
MICHEL HOUELLEBECQ, Mogelijkheid van een eiland, p. 264

Fast, short, kicking, new en… loud!


In onze babbelzieke maatschappij is de wereld aan de extraverten…
‘Maar er is iets gaande met de overspanning van de emotie, waardoor het empathische van begrip lijkt te vervallen tot een
louter geconditioneerde impuls. De gereserveerde scepticus uit eerdere tijden wordt geprest zich dringend te outen volgens
de meedogenloze wetten van de babbelshow en de stand-up comedy: je bent een muurbloem of een megafoon, een watje of
een toeter. Een middenweg is niet langer eerbaar.’
STEFAN HERTMANS, De mobilisatie van Arcadia, p. 13

Hier situeert zich het verhaal van hoe in onze 21ste eeuw de leefwereld van de gemiddelde
burger – merk op hoe we in dit hoofdstuk bijna geruisloos zijn overgegaan naar een discours
over u en onszelf, en daardoor bijna vergeten dat we bij aanvang dachten dat we het in dit boek
over patiënten zouden hebben – meer en meer op een pretpark is gaan lijken. En er is geen
ontkomen meer aan. Moeilijk om ons nog te vervelen, terwijl verveling nochtans een bron van
creativiteit is. Continue prikkels zijn als het ware noodzakelijk geworden in ons bestaan. De
leegte wordt er tijdelijk mee opgevuld. We bespraken al seks, stimulerende, kalmerende en
andere middelen. We vernoemden ook eten, geld en autorijden. In zijn roman Elementaire
deeltjes beschrijft Michel Houellebecq het tragische leven van twee halfbroers, Michel en Bruno,
die allebei op hun manier in de ledigheid vertoeven. Michel vult die ledigheid op met pillen om
te functioneren, Bruno heeft een vergelijkbare houding tegenover seks (cf. de twee citaten aan
het begin van het hoofdstuk).

Het is het discours van de literatuur (de fictie?) en de wetenschap (de waarheid?), en van de
manier waarop de twee elkaar tegenwoordig menen te moeten bestrijden en de loef afsteken,
terwijl ze eeuwenlang bewezen hebben elkaar voor hun eigen voortbestaan nodig te hebben.
Marc Reugebrink (De Standaard 10.01.2012): ‘(...) een wetenschapper heeft voor het welslagen
van zijn werk het creatieve denken van de literatuur en de kunst nodig om vooruit te komen, zo
hebben wetenschappelijke onderzoeken aangetoond. En een schrijver staat niet los van de
bevindingen van de wetenschap (Darwin, Einstein en anderen hebben in de literatuur ferme
sporen nagelaten).’
Het is het getouwtrek tussen de literatuur en de media. Reugebrink: ‘Het zijn de aan de leiband
van de markt lopende media die uitmaken wie wel en wie geen toegang krijgt tot de publieke
ruimte.’ En zeg nu zelf: wat heeft het snelst de meeste impact op het grootste aantal mensen: een
erudiet boek uit de vorige eeuw of een tweet van twee minuten geleden?
De uitermate vruchtbare ‘samenwerking’ tussen beeldend kunstenaar KOEN VANMECHELEN en
meerdere wereldautoriteiten op het vlak van de reproductieve geneeskunde bewijst nochtans dat
het oude paradigma verre van uitgerangeerd is. Zo komt het ook dat bij de feestelijke opening
van zijn Open University of Diversity in Hasselt (januari 2011) zich onder de aanwezigen niet
alleen mensen uit de kunstwereld bevonden, maar ook prominenten uit heel andere sectoren
zoals de rechtspraak, de media, de kinder- en jeugdpsychiatrie, alsook de coördinator van het
departement Reproductive Health and Research van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO).
(www.knack.be02.02.2012)
© KOEN VANMECHELEN – Pedigree C.C.P., 1999-2012
Binnen het kader van de Open University of Diversity geeft Koen Vanmechelen plaats aan zijn drie andere projecten, namelijk
‘The Walking Egg’, ‘CosmoGolem’ en ‘The Cosmopolitan Chicken Research Project’ (foto). Rode draad is de bioculturele
diversiteit.

Fast, short, kicking, new en... loud is tenslotte ook het rijtje waarop men uitkomt als men kritisch
kijkt naar de gedaanteverwisseling die oeroude, gezaghebbende instellingen als musea en
bibliotheken recentelijk ondergaan. Eeuwenlang hadden ze hun reputatie te danken aan de
veelheid van informatie die ze in zich droegen en de manier waarop ze die ontsloten voor het
publiek. En dat was voldoende. Eilanden van kennis waren het, men ging ernaartoe (veelal op
zondag) om zich ergens in te verdiepen, om ergens stil (!) bij te staan, iets beter te doorgronden,
iets uit te diepen, en daar de tijd voor te nemen. Het lijkt de oertijd wel.
LEO COPERS 2008 - 2010, ‘IROM ETRA ORP TSE MUROCED TE ECLUD’ - installatie TRACK, Gent 2012 (Foto: Dirk Pauwels)

De hoofdstedelijke openbare bibliotheek te Brussel heeft de voorbije jaren naar eigen zeggen ‘de
bibliotheek opnieuw uitgevonden’. Men is volop bezig met de creatie van Muntpunt, een nieuw
Vlaams communicatie- en informatiehuis voor Brussel.
Het wordt een moderne bibliotheek en een hoofdstedelijk informatiecentrum waar je zult
terechtkunnen voor informatie over evenementen, vrije tijd en cultuur, maar ook voor praktische
stadsinformatie en uitleg over alle Nederlandstalige gemeenschapsdiensten in Brussel. Het
gebouw wordt een grote belevenisbibliotheek met infobalies, informatierekken, een kranten- en
tijdschriftenhoek en een café. De opening is gepland in het najaar van 2012.
In haar nummer van 9 maart 2012 wijdt De Groene Amsterdammer een stevig uit de kluiten
gewassen dossier aan de toekomst van het museum. Het verhaal krijgt de cover, en als
veelzeggende titel: ‘De toekomst van het museum. Met Ann Goldstein, Charles Esche, Chris
Dercon en het museum als belevenis’ Inderdaad, als... belevenis. Kriskras uit het dossier geplukt:
‘Het Van Abbe is geen Efteling’, ‘De toeschouwer wil participeren’, ‘De toekomst van het
museum: ervaren en oppervlaktesurfen’, ‘Bezoekers trekken met een “belevenis”’, ‘Vroeger
toonde een museum “dingen, waar een verhaal aan vastzat”, nu presenteert het “verhalen, waar
een ding bij hoort”’...
In de bijdrage over de musea van hedendaagse kunst zindert bijvoorbeeld de vraag hoe ze voor
zichzelf een nieuwe legitimiteit kunnen bevechten, nu alles wat abstract en vreemd is
opzijgeschoven wordt, en we ons bevinden in een tijd waarin hedendaagse kunst niet meer
dezelfde onbetwiste status heeft van kritische factor van de maatschappij, zoals dat in de jaren
zestig en zeventig van de vorige eeuw nog het geval was. Twee opties worden alvast naar voren
geschoven: ‘Ze kunnen zich voegen naar de eisen van de commercie door meer blockbusters,
grote publiekstrekkers, te programmeren en van hun tentoonstellingen belevenissen te maken.
Dat is de defensieve reactie, een keuze voor de comfort zone. De offensieve is dat de musea met
zelfbewustzijn hun eigen identiteit in de strijd werpen als domein van experiment, rust en geduld,
waar een bezoek een ontdekkingstocht is die inspanning vergt en aan het denken zet. Het
argument is dat mensen daar in toenemende mate behoefte aan zullen hebben, als contrast met de
instant bevrediging waarop andere cultuurdomeinen, zoals media, zich onder druk van de
commercie steeds meer richten.’

Musea en bibliotheken krijgen nieuwe invullingen. Het past allemaal naadloos in de nieuwe
manier waarop wordt nagedacht over het wonen, werken en ontspannen van de toekomstige
generaties. Uplace Machelen is zo’n nieuw project. Gepland tegen 2015 wordt het in de
presentatiefase als volgt omschreven en aangeprijsd:
Uplace brengt in Machelen een bruisende, verrassende ‘all in one’- ervaringsbestemming. In Uplace lopen werken, winkelen
en ontspannen naadloos in elkaar over. Het wordt een onestop belevenisplaats die in het teken staat van creëren, ontdekken,
ervaren, amuseren, ontspannen en genieten.

EEN AMBITIEUS PROJECT


Uplace biedt 190.000m² aan belevenissen:
PUBLIEKE RUIMTE: daktuinen, plaza’s, straten, pleinen
ONTSPANNING: actieve sport- en ontspanningsmogelijkheden zoals een binnenspeeltuin en pretpark, bowlingbaan, fitness,
wellness, bioscoop/theater, radio- en televisiestudio’s, restaurants en bars
KANTOREN: in de landmark toren en verspreid over de rest van het project.
SHOPPING: vernieuwende Belgische merken, ervaringswinkels en nieuwe merken die nog niet aanwezig zijn op de
Belgische markt
HOTEL: internationaal klassehotel

ALTIJD IETS TE BELEVEN


Het intendant team zorgt ervoor dat Uplace blijft verrassen. Van productlanceringen tot recordpogingen, tijdelijke
tentoonstellingen en workshops, er is altijd iets nieuws te beleven in Uplace.

Duid nu die impulsiviteit, die honger naar belevenissen, die nieuwe manier van omgaan met de
wereld en van ervaringen opdoen aan met ‘mutatie’, en noem de mens die zijn leven door die
nieuwe wetmatigheid laat leiden een ‘mutant’ – ‘barbaar’ kan ook, het is tenslotte nog even
wennen. Denk vanuit een welbepaald paradigma na over het fenomeen. Je krijgt dit:
‘Ik kan me vergissen, maar ik geloof dat de mutatie die aan de gang is, en die ons zo verontrust, als volgt volledig is samen
te vatten: de manier van ervaringen opdoen is veranderd.
(…)
Ik vertaal: de ervaring is voor barbaren iets wat de vorm van een reeks, een sequentie, een baan heeft. Het impliceert een
beweging die verschillende punten in de ruimte van de werkelijkheid aaneenrijgt: dat is de intensiteit van die flits.
Zo was het voorheen niet, en zo is het eeuwenlang niet geweest. Vroeger hield ervaring, in de meest verheven, heilzame
vorm, verband met het vermogen toenadering te zoeken tot de dingen, een voor een, en een intimiteit ermee te laten rijpen
waardoor zelfs de meest verborgen kamers ervan ontsloten konden worden. Vaak was het een werk dat veel geduld vergde;
en zelfs eruditie, studie. Maar het kon ook gebeuren in één magisch moment, in een plotselinge ingeving waarvan je
helemaal doordrongen werd en waardoor je een helder inzicht kreeg van een betekenis, van iets wat je daadwerkelijk had
meegemaakt, een intensiteit van het leven. Het was hoe dan ook een bijna intieme zaak tussen de mens en een scherf van de
werkelijkheid: het was een afgebakend duel, en een reis naar de diepte.
(…)
Kennelijk geldt voor de mutant daarentegen dat de vonk van de ervaring overspringt in de snelle overgang die de lijn van
een tekening trekt tussen verschillende dingen. (…) zo komt het dat ‘dingen ervaren’ voortaan inhoudt dat je daar net lang
genoeg doorheen gaat om er weer een duw van te krijgen die hard genoeg is om elders te komen. Als de mutant bij alles zou
blijven stilstaan met (…) geduld (…), zou de baan onderbroken worden (…). De mutant heeft dus geleerd wat de minimale
en maximale tijd is dat hij in de dingen kan verblijven. En daardoor wordt hij onvermijdelijk verre van enige diepgang
gehouden, want dat is voor hem inmiddels een ongeoorloofd tijdverlies, een nutteloze impasse die de vloeibaarheid van de
beweging verbreekt. Hij gaat met alle plezier door, want hij vindt de betekenis niet daarginds in de diepte, maar die vindt hij
in de tekening. En de tekening is óf snel, of niets.
(…)
Over het algemeen gaan de barbaren naar plekken waar ze ‘doorgangssystemen’ vinden. In hun zoektocht naar betekenis,
naar ervaring, gaan ze op zoek naar handelingen waar ze snel in kunnen en gemakkelijk weer uit kunnen. Ze geven de
voorkeur aan systemen die de beweging niet opvangen, maar genereren. Ze zijn dol op iedere ruimte die een versnelling
genereert. Ze bewegen zich niet in de richting van een doel, want het doel is de beweging. De baan die ze afleggen ontstaat
per toeval en stopt uit vermoeidheid: ze zijn niet op zoek naar de ervaring, ze zíjn de ervaring. Wanneer ze de kans krijgen,
bouwen de barbaren de systemen waarin ze reizen volgens hun evenbeeld: het internet bijvoorbeeld.
(…)
Het is misschien een cliché, maar van kinderen kun je heel veel leren. Ik denk dat ik ben opgegroeid in voortdurende
intimiteit met een heel exact scenario: de verveling. Ik had niet meer pech dan anderen, het was voor iedereen zo. De
verveling was een natuurlijk onderdeel van de tijd die verstreek. Benjamin (…) zei: de verveling is de betoverde vogel die
het ei van de ervaring uitbroedt. Mooi. (…) Neem nu eens een kind van tegenwoordig en zoek de verveling in zijn leven.
Meet hoe snel het gevoel van verveling in hem losbarst, zodra je de wereld om hem heen vertraagt. En vooral: begrijp
hoezeer de hypothese hem vreemd is dat de verveling iets anders uitbroedt dan ‘een verlies van betekenis’, van intensiteit.
Een afzien van de ervaring. (…) Klein als hij is, is hij nu al net een fiets: als hij vertraagt, valt hij om. Hij heeft constante
beweging nodig om de indruk te hebben dat hij ervaring opdoet. Het allerduidelijkst zal hij je dat laten merken zodra hij in
staat is om zich te tonen in de meest spectaculaire manier van surfen die de nieuwe generaties hebben uitgevonden:
multitasking.
(…)
(Het is) de definitie van het fenomeen waardoor je zoontje, terwijl hij op zijn gameboy zit te spelen, een omelet eet, met zijn
oma belt, een tekenfilm op tv volgt, met één voet de hond aait en het deuntje van Vodafone fluit. Over een paar jaar ziet het
er zo uit: hij maakt zijn huiswerk terwijl hij op zijn pc zit te chatten, naar zijn iPod luistert, sms’sjes verstuurt, met Google
het adres van een pizzeria opzoekt en een rubberballetje omhooghoudt.

Het multitasken is de perfecte belichaming van een bepaald idee van ervaring dat in opmars is. Zo veel mogelijk zones
tegelijk bewonen met tamelijk weinig aandacht is kennelijk wat zij verstaan onder ervaring opdoen.’

ALESSANDRO BARICCO in zijn essayboek De Barbaren, een citaat uit het magistrale hoofdstuk ‘Ervaring’ (p. 108-113).

Las u ‘fast’? ‘Short’? ‘Kicking’? En ‘new’?


CRITERIUM 7: VOORBIJGAANDE, STRESSGEBONDEN
PARANOÏDE/ DISSOCIATIE-SYMPTOMEN

Nous voulons retourner dans l’ancienne demeure


Où nos pères ont vécu sous l’aile d’un arcange.
Nous voulons retrouver cette morale étrange
Qui sanctifiait la vie jusqu’à la dernière heure.
MICHEL HOUELLEBECQ, La poursuite du bonheur
(onvertaald gebleven gedichtenbundel uit 1997), p. 63

‘Wij willen terugkeren naar de oude plekken


Waar onze voorvaderen leefden onder de vleugels van de aartsengelen.
Wij willen deze vreemde waarden terugvinden
Die het leven tot de laatste snik zegenden.’
(eigen vertaling)

Paranoia, moeilijkheden om contacten te leggen, stemmen horen of hallucineren en ervan


overtuigd zijn dat wat men waarneemt de realiteit is, wat kan leiden tot excentriek gedrag en in
ernstige gevallen tot het onvermogen om te gaan met het dagelijkse leven, waardoor men ten
slotte het contact verliest met de realiteit… een psychose. Pathologisch, gestoord, geestesziek.
‘Ver weg van uw en ons bed’, is wat u denkt. Binnenkort – de beslissing valt tegen mei 201327 –
staat het wellicht ook al in een vroeg stadium als diagnose beschreven in de DSM, onder de naam
‘Attenuated Psychosis Syndrome’ of psychoserisicosyndroom, op het gevaar af dat er niet lang
daarna mensen met het risicolabel zullen rondlopen die ten hoogste lijden onder een wat extreme
vorm van tienerproblemen, of bij wie men de symptomen van drugsverslaving, depressie of
andere medische aandoeningen verward heeft met de symptomen van psychose. (Psyche & Brein
n.6 - 2011)
Hoe dan ook, anno 2012 reserveert een deel van de bevolking, dat aan een hallucinant tempo
toeneemt, zogoed als dagelijks tijd voor het creëren en het onderhouden van een identiteit in de
virtualiteit. De tijd die men daardoor over heeft om met zijn ‘reële’ identiteit om te gaan,
vermindert recht evenredig, waardoor een prima voedingsbodem wordt gecreëerd voor paranoia
en dissociatie. En zo zijn we aangekomen bij de stelling van dit hoofdstuk.

Stelling: ‘We vertonen allemaal voorbijgaande, stressgebonden


paranoïde/dissociatiesymptomen’
Zwei Sehlen, ach! in meiner Brust.
JOHANN WOLGANG VON GOETHE, Faust

We focussen op 2 fenomenen: ons ‘virtuele leven’, en wat we – even kort door de bocht –
zouden willen samengooien in de zak van de ‘massahysterie’.

1. Van de eerste pc tot Second Life


1981
IBM lanceert de eerste PERSONAL COMPUTER, de IBM 5150. De processor is van Intel (de 8086, met een kloksnelheid van
4,77 MHz), het besturingssysteem van Microsoft (pc-Dos, ook bekend als Ms-Dos).

1983
De Compaq PORTABLE komt op de markt, de eerste ‘draagbare’ (gewicht : ruim 12 kilo!) pc.

1991
Tim Berners-Lee, een softwareontwikkelaar van de gebruikersondersteuningsafdeling van CERN, het Europese Instituut
voor Kernfysica in Genève, en diens projectmanager Robert Caillau (een Belg!), ontwikkelen het www
(WORLDWIDEWEB).

1993
Door de start van het gsm-netwerk stijgt het aantal mensen met een mobiele telefoon en is het gebruik ervan niet langer
beperkt tot zakenlieden, binnenvaartschippers en beroepschauffeurs. In 2009 heeft 83% van de 12-jarigen een gsm, in 2011
zijn het er 98% (een stijging van 15%). Bij de 11-jarigen heeft in 2011 73% een gsm (een stijging van 15% t.o.v. 2009), bij
de 10-jarigen 66% (een stijging van 21%).

1999
RIM lanceert de BLACKBERRY, een van de voorlopers van de ‘smartphone’.

2003
Philip Rosedale / Philip Linden en Linden Lab lanceren de virtuele wereld SECOND LIFE als een computerplatform voor
LINUX, MAC OS en WINDOWS. Het concept is gebaseerd op de sciencefictionroman Snow Crash uit 1992 van Neal
Stephenson.

2006
De in 2004 door Mark Zuckerberg opgerichte sociale netwerksite FACEBOOK, oorspronkelijk enkel toegankelijk voor
studenten van Harvard College, wordt geheel openbaar: iedereen vanaf 13 jaar kan zich registreren. De Nederlandstalige
versie wordt 2 jaar later gemaakt, in 2008. Wereldwijd telt Facebook inmiddels (cijfers januari 2012) 900 miljoen actieve
gebruikers, waarvan zo’n 4,5 miljoen in België.

2007
Apple lanceert de IPHONE, een smartphone die al snel de referentie wordt. Een computer in het klein, maar uiterst
eenvoudig te bedienen.

2010
Apple lanceert de IPAD. Is het een computer? Een uitvergrote smartphone?
Het wordt een doorslaand succes.

(Wikipedia & De Standaard 06.08.2011)

Volgens een Australisch onderzoek is overmatig televisiekijken, met de zittende levensstijl die
dat onvermijdelijk meebrengt, nefast voor de levensverwachting. Ten bewijze: ‘Zes uur per dag
tv-kijken verkort leven met vijf jaar’ (De Standaard van 17.08.2011). Wat nu een minuscuul
berichtje in de krant is, zorgde een tiental jaren geleden nog voor hevige beroering. Na het tv-
kijken tout court kwam het kijken naar geweld op tv en de impact die dat had op het brein, in het
bijzonder het nog ongevormde jonge brein, en de gedragingen die daaruit voort konden vloeien.
Allemaal klein bier, zo zou gaan blijken, als we het vergelijken met de impact die dezer dagen
uitgaat van games en virtuele werelden.

De games.
76% van de jongeren tussen 12 en 18 jaar
speelt regelmatig games, gemiddeld 1,5 u/dag.
brengt daarmee 23 dagen/jaar al gamend door!
(‘Te Gek’)

Op zich is er niets mis met games. Vroeger was er ganzenspel, mens -erger-je-niet, monopoly
enz. Nu is er ganzenspel, mens-erger-je-niet en monopoly, en er zijn computergames in alle
soorten en vormen. Iemand met een verslaving aan het ganzenspel kom je maar zelden tegen.
Deze spellen, zowel in oude als in nieuwe gedaante, scherpen de creativiteit, bevorderen
concentratie, reactiesnelheid en geheugen.
Games kunnen problematisch worden wanneer op iemands gamegedrag geen maat meer staat,
wanneer iemands gamegedrag impulsief wordt, wanneer het een verslaving wordt. (We hadden
het dus ook in het vorige hoofdstuk kunnen bespreken.) Wie het presteert om 12, 24, tot zelfs
48u na elkaar te gamen, is niet goed bezig en moet zich vragen stellen. Sommige mensen vinden
in het gamen een uitlaatklep voor frustraties in hun gewone leven. Wie geen of weinig sociaal
leven heeft, zal zich vaak eenzaam voelen en moet dag in, dag uit leven met het besef dat hij/zij
door het gebrek aan contact met de buitenwereld keer op keer niet bereikt wat hij/zij wil (dat kan
ook het contact op zich zijn). In de wereld van de games komt zo iemand in aanraking met
uitdagingen die op zijn leest geschoeid zijn, met de mogelijkheid om te winnen en steeds beter te
doen, met andere woorden: in de games ligt de mogelijkheid om een stempel te drukken, wat in
de gewone wereld niet lukte. Gamen is dan relaxen, frustraties kwijtspelen, en bovenal zichzelf
belonen. En dat in een wereld die afgescheiden is van de realiteit, waardoor de toetsing
doorgaans afwezig is. De corrigerende factor die in het werkelijke leven alomtegenwoordig is
door de sociale controle, het gesprek, de feedback, en die bij momenten kan terugkeren in al zijn
kracht – wie iemand een mep verkoopt, riskeert een stamp terug te krijgen – is nagenoeg
onbestaande in de games, alsook (dat zien we straks) in de ruimere virtuele wereld.
Zodra men de pc opstart en begint te gamen, neemt men een fictieve rol op. Op de pc kun je
blijven martelen en doodschieten, het projectiescherm is grenzeloos, en niemand die je daarvoor
zal afstraffen of toespreken. Zonder die toetsing of zonder correctie staat de deur naar een
dissociatieve cultuur wagenwijd open. Bij tieners wordt vaak nog een of andere vorm van
controle uitgeoefend in de vorm van het afbakenen van de tijd die met gamen mag worden
doorgebracht, maar gamers tussen 20 en 30 jaar lopen het meeste gevaar om in de probleemzone
verzeild te raken.
Neem Second Life, door Wikipedia gedefinieerd als een ‘virtuele driedimensionale MMORPG’
(waarbij MMORPG staat voor ‘Massively Multiplayer Online Role-Playing Game’) ‘waarin de
gebruiker zich beweegt. De gebruiker kan zijn uiterlijk door middel van een avatar naar wens
aanpassen en huizen of andere voorwerpen naar eigen wensen ontwerpen.’ De avatar in Second
Life kan niet sterven. Sommigen omschrijven Second Life als een spel (game), voor anderen is
het dat dan weer helemaal niet, aangezien het geen specifiek doel heeft en iedere gebruiker zelf
zijn activiteiten bepaalt. ‘De gebruiker kan kiezen voor een volledig menselijke avatar of voor
een zogenaamde furry, tiny, fabeldier, zeemeermin/-meerman, superheld of mengvormen
daarvan. Avatars die vaak hun verschijningsvorm veranderen worden shapeshifters genoemd.’
Accounts die kosteloos gemaakt worden, hebben beperkingen; voor een tiental US dollars per
maand kun je een Premium account aanschaffen, waarvoor je behalve een zogezegd ‘Linden
Home’, een huis op een stukje land van 512m2, ook een wekelijks stipendium krijgt. Second Life
heeft meer dan 20 miljoen geregistreerde gebruikers of residents (cijfers van augustus 2010), en
over het algemeen bevinden zich tussen de 50.000 en 80.000 residents tegelijkertijd in Second
Life (mei 2009).
Bij Second Life is er sprake van een vermenging van de werkelijke wereld en een virtuele
(schijnbare) wereld. Zo heerst er een virtuele economie, maar gaat er wel echt geld in om! Zaken
uit het ware leven splitsen zich af. Voorwaar een vorm van dissociatie in een nietpathologische
context. Zo waren we toch van start gegaan?

De impact van een fenomeen als Second Life kan dan al verwaarloosbaar zijn (een
maatschappelijk fenomeen kan het vooralsnog niet genoemd worden) – heel anders kleurt het
verhaal wanneer we de sociale netwerksites als Facebook erbij halen. Goed voor 900 miljoen
gebruikers, waaronder 4,5 miljoen Belgen (een groot stuk van de actieve niet-gepensioneerde
bevolking en de jeugd?), dringt een bezinning over en een bevraging van de effecten van dat
massale gebruik op ons individuele leven zich hier wél op.
Terwijl bij Facebook de illusie wordt gecreëerd dat je je bevindt in een wereld die overlapt met
het werkelijke leven – een account is ditmaal geen fabeldier, vampier of zeemeerman – sluit ook
hier ieders zelfpresentatie perfect aan bij zijn eigen ideaalbeeld, of toch het beeld dat men van
zichzelf de wereld in wil sturen. Wie een profiel aanmaakt op een sociale netwerksite, daarbij
een foto uitkiest, nadenkt over het soort informatie dat hij/zij wil delen en met wie, selecteert
welke van zijn/haar bezigheden publiek mogen worden gemaakt en welke niet, creëert dus een zo
positief mogelijk beeld van zichzelf, een ‘wensvolle’ identiteit, ook wel een ‘hoped-for possible
self’ genoemd (www.knack.be 20.03.2012). In de virtuele wereld kun je wél mooi zijn, blits,
jong... je wordt letterlijk een illusoir zelf, een gedissocieerde nepidentiteit.
En hoewel de meeste mensen Facebook en andere sociale media wellicht gebruiken voor het
plezier, om verbonden te zijn, als communicatie, is de factor ‘strategische zelfpresentatie’ nooit
ver weg. Misschien maar goed ook? Het is inmiddels geen geheim meer dat werkgevers op zoek
naar werknemers kandidaten voor een bepaalde functie eerst en vooral screenen op het internet,
nog voor er een babbel in real life georganiseerd wordt.
Meer dan de helft van de jongeren tussen 12 en 21 jaar gebruikt dagelijks het internet.
Bijna 9 op 10 jongeren tussen 12 en 18 jaar hebben een account op een sociale netwerksite.

Die cijfers kunnen verontrustend zijn, want sommige onderzoekers zien sociale netwerksites als een kweekvijver voor
narcisten...

(www.knack.be 20.03.2012)

En wat met de gevolgen van het zo lang en zo vaak vertoeven in de virtuele wereld? Volgens
Klasse, oktober 2011, gebruikt in Nederland twee derde van de leerlingen de telefoon in de klas
om naar muziek te luisteren, te gamen, te facebooken of te googelen! En hoe gaat dat ten koste
van het onderhouden van contacten in de reële wereld? Men mag dan al opperen dat jongeren
nog net zoveel tijd met hun vrienden doorbrengen als vroeger, en dat de momenten die ze delen
in de virtuele wereld een extraatje zijn, het kan niet anders dan dat al dat delen van vaak de meest
belangeloze informatie ten koste gaat van de tijd die nodig is en de energie die men heeft voor
het tot stand brengen van echt menselijk contact.
Zelfs om te rouwen hoef je tegenwoordig je deur niet meer uit. Op internet worden
MyDeathSpace of blogs voor doden enthousiast bezocht. Psycholoog en rouwspecialist MANU
KEIRSE vertrouwt de jongeren van het ZAP-magazine (april 2012) hierover toe: ‘Hoewel ik zelf
geen internetfiguur ben, ben ik me ervan bewust dat het een medium is waarmee de jonge
generatie bijzonder vertrouwd is, sommigen zijn er zelfs aan verslaafd. Je kan je op allerlei
manieren uiten op internet, dus voor rouwsituaties heeft dit zeker ook een positief effect. Maar
het kan nooit de warmte en de genegenheid van het directe contact vervangen. Internet blijft een
technisch medium, je kan door internet niet geknuffeld worden.’

In games, op Facebook en in andere virtuele werelden en netwerken nemen we een virtuele


identiteit aan, doen we ons vaak voor als iemand anders, soms heel bewust. Voor sommigen
heeft de virtuele wereld meer werkelijkheidswaarde dan de echte wereld, hij krijgt zelfs meer
emotionele waarde toebedeeld. Internetcommunicatie (mailen, iets posten op een blog, maar ook
het eenvoudige sms’en en misbruikfenomenen als cyberpesten) is behalve een snelle manier van
communiceren niet zelden een manier om op een weinig engagerende manier de confrontatie met
zijn emoties te ontlopen. Zo dreigen we via het verlies van contact met onze emoties ook dat met
de realiteit te verliezen. Q.E.D. En het ergste van al? De corrigerende factor is niet zelden ver te
zoeken...

2. Hypecultuur & collectieve reacties


De media bepalen de werkelijkheid, de ‘waarheid’ in onze cultuur lijkt meer en meer een
constructie van de media- (en de reclame)wereld. Plots ontstaan er hypes. Tegelijkertijd draait de
werkelijke wereld verder. Mooi voorbeeld: de Witte Mars op 20 oktober 1996 in Brussel, nadat
de zaak-Dutroux losbarstte na diens arrestatie. 300.000 mensen trokken door de straten van
Brussel, een ongezien fenomeen. Iedereen had iets wits bij zich: een ballon, een mantel, een
bloem… Sommigen hadden zelfs hun gezicht wit geschilderd. Het wit was als kleur van de hoop
bedoeld als een symbolisch teken. Met de Mars wilde een deel van de Belgische bevolking
aangeven dat het de hoogste tijd was voor een hervorming van justitie: het gerecht en de politie
moesten meer aandacht besteden aan ‘het kind’. Na de betoging werden in België zogenaamde
witte groepen of witte comités opgericht. Zij kwamen naderhand samen in Neufchâteau om de
Witte Mars te herdenken. In 1997 kreeg de aanplanting van het Witte Kinderbos nog veel
aandacht.
De nawerking van de Witte Mars bleef echter niet even sterk. Tijdens de
parlementsverkiezingen van 1999 waagde Paul Marchal, de vader van de door Dutroux
vermoorde An, zich in de politiek. Hij richtte een eigen politieke partij op, maar zonder veel
succes. Ook het aantal aanwezigen van de ‘witte comités’ ging geleidelijk achteruit. Justitie is de
voorbije jaren heel weinig veranderd. De spontane emotionele reactie die de Witte Mars was,
bleek grotendeels een zeepbel, de realiteit ging gewoon verder en er gebeurde vrijwel niets.
Nochtans zijn dergelijke groepsfenomenen in onze tijd misschien wel een van de weinig
overgebleven toegangen, en moeten we er bijgevolg maar niet al te negatief tegenover staan.

Sommige spontane emotionele reacties lijken gedissocieerde hypes: bepaalde gebeurtenissen


worden enorm uitvergroot, en even snel als ze gekomen zijn, lijken ze ook weer verdwenen.
Denk aan de stuiptrekkingen van Kolonel Khadafi in Libië, de hongersnood in de Hoorn van
Afrika, een tsunami hier en daar. Het zijn maar enkele voorbeelden, we zouden er tientallen
kunnen opnoemen. Na de tyfoon die Japan teisterde in september 2011 organiseerde het wijnhuis
Château Margaux in het getroffen land een groot benefietevenement, waarvan de opbrengsten
naar de slachtoffers gingen, en waarbij tegelijkertijd… een nieuwe potentiële markt werd
aangeboord. De werkelijkheid lijkt hier gedissocieerd te zijn van een heideggeriaans Sein.

We hebben een on/off-relatie met dergelijke gebeurtenissen, los van de vraag of ze van impact
zijn op het bestaan of niet. Niet de omvang van de gebeurtenissen zelf, maar de ruimte die de
media eraan geven, bepaalt de grootte van de impact die ze hebben op het bestaan.
Zo was het bloedbad dat Anders Breivik in Noorwegen aanrichtte 3 dagen wereldnieuws. Maar
wordt er ook nagedacht over wat we daar nadien als maatschappij mee doen? Wat kan een
verschrikking als de daad die Breivik stelde, ons leren? Over onszelf, over de maatschappij
waarin we leven, over waar we naartoe willen, over onze toekomst? Voor die fond, voor die
duiding wordt amper plaatsgemaakt. En zo wordt het kind met het badwater weggegooid. Na de
emotionaliteit van de gebeurtenissen, wanneer we weer beter kunnen nadenken, zou ruimte
moeten worden gemaakt voor kadering. Maar tegen dat het zover is, is de gebeurtenis uit de
media verdwenen, want ze is alweer overschaduwd door nieuwer nieuws, en dus is elke
potentiële ruimte voor nabeschouwing weg. Voorbijgaande symptomen zijn een
cultuurfenomeen geworden, maar hollen het ware leven uit.
Op dezelfde manier geloven we maar al te graag in de hype, als zouden Twitter en Facebook
de Arabische wereld hebben bevrijd. Internetscepticus EVGENY MOROZOV doorprikt die illusie. In
zijn geruchtmakend boek The net delusion gaat hij woest tekeer tegen ons naïeve geloof dat
Twitter en Facebook dictators doen tuimelen en democratie laten bloeien. In een Skype-gesprek
(!) met De Standaard (24.03.2012) argumenteert hij: ‘Facebook en Twitter bieden een
makkelijke en oppervlakkige verklaring voor omwentelingen die een jaar geleden moeilijk te
begrijpen waren. (…) als je in de media werkt en je moet iets uitleggen, dan vormt het internet
altijd wel een perfecte verklaring. Het levert een sexy artikel op, en op een bepaald niveau van
abstractie lijkt het ook geloofwaardig. De zogenaamde Facebook- of Twitter-revoluties, die zijn
natuurlijk op gang gebracht door plaatselijke factoren, zoals het Egyptische leger of de
Egyptische rechters. Maar Twitter en Facebook, als concrete aanleiding of verklaring, dat
begrijpen de mensen, want die media gebruiken ze zelf. Een neveneffect van de hype over de
Twitter-revolutie in Iran was (overigens) dat de Iraanse regering overreageerde. (Ze blokkeerde
Twitter en ging harder optreden tegen dissidenten.) Als er al echt verandering had kunnen
plaatsvinden via het internet, dan werd die mogelijkheid weggevaagd.’ Geraaskal van een al te
kritische dwarsligger, of alweer een bel doorprikt?

Hypecultuur en collectieve reacties (buiten proportie) als kenmerken van paranoïde en


dissociatieve symptomen… hierboven hebben we ze samengebracht in één – wat oneerbiedige? –
term: massahysterie. Met de woorden van STEFAN HERTMANS (Arcadia, p. 15): ‘Als de emotie
eenmaal is losgemaakt van een haar legitimerend object, wordt ze narcistisch en in essentie
hysterisch (…). De voorbeelden (ervan in onze samenleving) liggen voor het grijpen: (…)
uitbarstingen van collectief medelijden met een mooi in beeld gebracht oorlogsslachtoffertje,
gepaard aan grote onverschilligheid voor humanitaire catastrofes; anderzijds dan weer
uitbarstingen van grote, door geëmotioneerde televisiesterren opgezweepte caritas omwille van
een humanitaire catastrofe, gepaard aan volstrekte onverschilligheid voor de sukkelaar op de
stoep.’
Het lijkt vandaag gemakkelijker om een massa mensen te mobiliseren voor een leuke media-
actie ten voordele van een of ander ‘goed doel’, dan om deze individuen in te zetten in de
concrete, dagelijkse, kleine zorg.

In datzelfde verhaal is ook de dood van Lady Di in 1997 een treffend voorbeeld. (Overigens is
‘dood van Diana Francis Spencer’ een op zich staand lemma in de vrije encyclopedie
Wikipedia.) De collectieve reactie van het Britse volk die zich ontspon na Diana’s plotse dood,
was er een van nooit geziene omvang. Haar begrafenis in Westminster Abbey trok naar schatting
drie miljoen rouwende mensen naar Londen. De televisie-uitzending werd wereldwijd door
honderden miljoenen mensen bekeken, waardoor het nieuws over de dood van Moeder Teresa in
Calcutta een dag eerder, geheel werd overschaduwd. Meer dan een miljoen boeketten werden
achtergelaten bij haar huis in Londen, Kensington Palace, en aan het publiek werd gevraagd geen
bloemen meer te leggen bij Althorp, het landgoed van haar familie, omdat de grote hoeveelheid
mensen en bloemen een gevaar zouden vormen voor de openbare veiligheid.
Maar ook daarna nog nam de emotionele betrokkenheid van het Engelse volk hallucinante
vormen aan. Volgens Wikipedia steeg het aantal zelfmoorden gedurende de vier weken na de
begrafenis van Lady Di in Engeland en Wales met 17%, vergeleken met het gemiddelde in die
periode in de vier voorafgaande jaren. Onderzoekers meenden dat dit werd veroorzaakt door een
effect van herkenning, omdat het aantal zelfmoorden het grootst was bij de groep mensen die op
Diana leken. Het aantal zelfmoorden bij mensen met een leeftijd vergelijkbaar met die van Diana
(tussen 25 en 44 jaar) steeg tot meer dan 45%.
Het vermelden van een ander vaak voorkomend paranoïde/ dissociatiesymptoom is hier zeker
op zijn plaats, met name de complottheorie. Volgens complotaanhangers was de dood van de
Britse prinses Diana in 1997 geen auto-ongeluk, maar een aanslag die door de koninklijke
familie zou zijn beraamd, om te vermijden dat ze zou hertrouwen. Naast Diana kwamen ook haar
vriend Dodi Al-Fayed en hun chauffeur om het leven. Zowel de vader van Dodi Al-Fayed als
Diana’s voormalige butler Paul Burrell voedden de geruchten dat ze was vermoord. Op het
moment van haar dood zou Diana bovendien zwanger zijn geweest.

Meer en meer complottheorieën beheersen de (virtuele) communicatie: Jezus had een zoon, Elvis
is niet dood, de maffia betaalde Bin Laden: paranoïde denkbeelden in de normaliteit. In het
verlengde daarvan is het niet verwonderlijk dat de ideeën van Anders Breivik voor verwarring
zorgen in de publieke opinie: is deze racistische ideologie nu een psychiatrische stoornis, of is ze
‘normaal’? Zelf pleit hij in ieder geval dat zijn actie een welbewuste, rationele en verantwoorde
beslissing is geweest. Het einde van de normaliteit.
CRITERIUM 8: AUTOMUTILATIE EN SUÏCIDALITEIT

J’ai deux paires de ciseaux... l’envie persiste, grandit et se transforme. Cette fois mon projet est de prendre une paire de
ciseaux, de les planter dans mes yeux et d’arracher.

‘Ik heb twee scharen, (...) De aandrang blijft bestaan, wordt sterker en verandert. Dit keer bestaat het plan erin een schaar te
pakken, die in mijn ogen te planten en ze uit te rukken.’
MICHEL HOUELLEBECQ, De wereld als markt en strijd, p. 152

Stelling: ‘Automutilatie en suïcidaliteit zijn eigenschappen van onze


samenleving’
Bij het horen van de woorden ‘automutilatie’ en ‘suïcidaliteit’ denken we spontaan aan ‘échte’
patiënten. En toch maken automutilatie en suïcidaliteit, twee ‘impuls-controlestoornissen’,
alomtegenwoordig deel uit van onze samenleving – meer dan we op het eerste gezicht zouden
denken. In licht gemuteerde vorm zijn het maatschappelijke problemen, welhaast fenomenen, die
samenhangen met de eerder behandelde problemen rond identiteit, de (illusie van) keuze, de
illusie van de maakbaarheid van de mens. (Nu God er niet meer is om het voor ons te doen,
moeten wij ons eigen leven maken.) Ook de vraag naar de zin van het leven komt bij deze
problematiek zeer prominent om de hoek kijken.

Het als psychiatrisch problematisch geconnoteerde automutileren vertrekt vanuit een


noodsituatie. Het is een poging tot evacuatie van ondraaglijke inhouden, tot vermindering van
onnoembare spanningen, tot non-verbale communicatie…28
Het verschil met wat we de automutilatie als maatschappelijk fenomeen hebben genoemd, ligt
hierin dat we het onszelf (‘auto’ als lijdend voorwerp) wel aandoen, maar dat we het niet zelf
(‘auto’ als onderwerp) doen, dat er dus – in tegenstelling tot het ‘psychiatrisch gestoorde’
automutileren – wél appel op of tussenkomst van de ander is. Met andere woorden, als signaal of
uitingsvorm kan het even sterk zijn, de psychologische ondergrond kan vergelijkbaar zijn,
maar… we maken er als het ware niet zelf onze handen aan vuil. Er wordt gewerkt met
‘intermediairen’ voor de uitvoering en als buffer, waardoor het op slag breder gedragen wordt,
verwordt – de cirkel is rond – tot een maatschappelijk fenomeen dat geleidelijk meer wordt
aanvaard en dus steeds minder als problematisch wordt ervaren. De overeenkomsten met de
psychiatrische zusterlabels blijven niettemin groot: het lichamelijke als uitdrukking van wat
mentaal niet kan worden uitgedrukt.

Op een vergelijkbare manier is ook suïcidaliteit een steeds breder maatschappelijk fenomeen aan
het worden. Wie suïcidaal gedrag stelt, is behept met de neiging tot zelfdoding. Bij zogenaamde
borderlinepatiënten en individuen die kampen met andere psychiatrische aandoeningen, gebeurt
dat veelal op een impulsieve manier. Mensen die suïcide plegen, doen dat abrupt, onverwacht en
alleen. Ze sterven in eenzaamheid. België heeft de bedenkelijke reputatie van een erg hoog
suïcidecijfer. België heeft, na Finland, de hoogste zelfdodingsscijfers van de westerse wereld.
Het aantal zelfmoorden stijgt vooral bij mannen tussen 35 en 44 jaar. Japan scoort nog hoger, en
kampt momenteel met het fenomeen van ‘groepssuïcide’ bij jongeren. Dat is niet enkel een
probleem van psychiatrische patiënten, het is een maatschappelijk probleem en een probleem van
zinloosheid en depressie. Al zijn het wellicht niet allemaal klinisch depressieve mensen die
suïcidaal zijn. De Franse auteur PHILIPPE CLAUDEL nam de zelfmoordengolf in bedrijven als
aanzet voor zijn roman L’enquête (Het onderzoek). Hij voorspelt een doemscenario voor de
mensheid als we de organisatie van onze arbeid niet veranderen.
Ook de cultuur van een land en de aard van een volk bepalen mee de hoogte van het cijfer van
de suïcideplegers. En de mate van openheid die er rond het probleem bestaat. Preventiewerker en
psycholoog Nico De Fauw: ‘Negen op tien Vlamingen die bij een psycholoog gaan, vertellen dat
zelfs niet aan hun beste vriend. De schroom om toe te geven dat je hulp zoekt voor een
existentiële vraag of een psychisch probleem is in Vlaanderen nog steeds enorm groot.’ (De
Standaard 09.12.2011) Taboedoorbrekende acties als de Canvas-reeks ‘Te Gek’ zijn cruciaal in
het weghalen van de deken van stilte waarmee het onderwerp nog al te vaak omhuld wordt.
Er is echter nog meer aan de hand. Steeds vaker blijkt uit onderzoek dat de opkomst van de
geïndividualiseerde samenleving een belangrijke rol speelt, naast biologische, sociale en
psychologische factoren. Dat in Frankrijk jaarlijks 100 kinderen onder 12 jaar – dat is één kind
elke drie dagen! – zelfmoord plegen, is volgens dokter Boris Cyrulnik, die een onderzoek
uitvoerde in opdracht van de Franse regering, iets waarover we ons als maatschappij grote
zorgen moeten maken. (De Standaard 30.09.2011) Volgens hem zouden ouderschapsverlof en
minder druk op school kunnen helpen om het fenomeen tegen te gaan. Ten bewijze: in Finland
zou het aantal zelfmoorden van minderjarigen met 40% zijn gedaald na een verhoging van de
beginleeftijd voor scholing tot 7 jaar.
Ook Vlaanderen moet zich zorgen maken om zijn jongeren. Zelfmoord is bij ons de tweede
doodsoorzaak bij jongeren, na verkeersongevallen. Jongeren horen de toekomst te hebben, en
dus is het des te verontrustender als ze voor zo’n radicale uitweg kiezen. ‘Cruciaal in het
omkeren van het proces tot zelfdoding is een sociaal netwerk, zo wijst onderzoek uit. Als je bij je
vrienden, ouders of een andere vertrouwenspersoon terechtkan om te vertellen over wat zich
afspeelt in je hoofd, dan verkleint het risico op suïcide aanzienlijk. Als dergelijke problemen
bespreekbaar zijn, maakt dat ook de stap naar de professionele hulpverlening gemakkelijker. (…)
(Maar…) we laten ons nog liever een pilletje voorschrijven door de huisdokter dan dat we naar
een psychiater stappen’, aldus nog Nico De Fauw. (Psychologies Magazine 12.2011) Hij werkt
ook als therapeut met jongeren die al eens aan zelfdoding hebben gedacht of een poging hebben
ondernomen. Met diegenen die wél hulp hebben gezocht en gevonden, wat in Vlaanderen een
grote stap is. En wat zeggen die jongeren tegen hem? De Fauw: ‘Het valt mij op dat nogal wat
jongeren vertellen dat ze thuis nog nooit een nee hebben gekregen. Alles kan en alles mag. Ze
zeggen letterlijk: “Ik weet niet wat ik nog moet doen om eens op verzet te stuiten.” Ze snakken
ernaar dat hun ouders grenzen stellen, zodat ze de verantwoordelijkheid over hun leven niet
alleen moeten dragen.’(De Standaard 09.12.2011) Een sterk geïndividualiseerde samenleving, in
combinatie met een grote permissiviteit in de opvoeding die als doel heeft de volgende generatie
geen strobreed in de weg te leggen bij haar zelfontplooiing... het is een gevaarlijke combinatie,
zo blijkt.

We gingen in het benoemen en illustreren van de verschillende gedaantes van suïcidaliteit al van
de neiging tot zelfdoding bij mensen met psychiatrische problematiek tot diezelfde neiging bij
een steeds groter (en jonger) wordende groep van individuen die nog bezwaarlijk kan worden
aangeduid als allemaal ‘psychisch gestoord’… Een stukje van de basisstelling werd hiermee
bewezen. We kunnen nog verder gaan. Kort door de bocht misschien, maar wel interessant als
denkpiste. Net zoals het laten aanbrengen van lichaamsversierselen de mainstream-vorm van
automutilatie aan het worden is, kunnen we euthanasie beschouwen als de mainstream wordende
variant van suïcidaliteit. Bij euthanasie laat je jezelf middelen toedienen die leiden tot een
onmiddellijke dood. Anders dan de suïcidaliteit bij bijvoorbeeld borderlinepatiënten – die
gebeurt impulsief (zie daarvoor het hoofdstuk over impulsiviteit) – is euthanasie een beslissing
die gepland is, voorbereid wordt, en waarbij je je laat ‘assisteren’ door een arts. We bespreken
enkele facetten van euthanasie in het vijfde onderdeel van dit hoofdstuk.

1. Lichaamscultuur
Keren we even terug naar de problematiek van de identiteit. Identiteit is in onze tijd fluïde
geworden. Ze bestaat niet meer uit woorden, het is niet langer iets wat we onttrekken aan onze
ouders. Identiteit is nu verworden tot een beeld. Wij zijn ons lichaam, ons uiterlijk, ons imago, en
dat is al zo sinds bijvoorbeeld de rage van de Millet-jassen in de jaren 80, bijgebleven bij een
breed publiek door de reportage die Paul Jambers erover maakte. Een hele generatie
schoolgaande jeugd in het Antwerpse (en vanzelfsprekend ook daarbuiten) haalde toen zijn
identiteit uit winterjassen van het merk Millet. Mode is per definitie een manier om iets uit te
drukken, en zeker niet in de laatste plaats een aspect van iemands identiteit. Problematisch wordt
het wanneer het belang ervan zo groot wordt, dat daarmee iemands identiteit volledig staat of
valt.
Een roze boblijn als kapsel, een luipaardlegging, centimershoge hakken en… tatoeages. Allesbehalve de gebruikelijke
outfit voor Barbie en toch gaat ze sinds eind 2011 zo door het leven. En het is niet de eerste keer dat Barbie tatoeages heeft.
In 1999 en 2009 kwam er al eens een Barbie op de markt met tatoeages, zij het in de vorm van verwijderbare stickers… De
nieuwe versie werd ontworpen door het Italiaanse merk Tokidoki in opdracht van de Amerikaanse speelgoedfabrikant
Mattel en naar verluidt zijn de makers van de pop apetrots. Volgens hen geeft ze ‘meisjes de kans zichzelf uit te drukken en
creatief te zijn’.
Kostprijs van de getatoeëerde barbiepop is 36,40 euro.
(De Standaard 20.10.2011)

Laten we nog een stapje verder zetten, en kijken naar het belang van ons lichaam en de
verwarrende manier waarop we daarmee bezig zijn. Ons lichaam moet jeugdig zijn, en zeker ook
welgevormd (grote borsten voor de vrouwen, gespierde ledematen voor de mannen). Fitness en
bodybuilding zijn niet meer uit onze (vrijetijds)cultuur weg te denken. Ook het aanbrengen van
versieringen zoals tatoeages en piercings zijn manieren om op zoek te gaan naar nieuwe
uitdrukkingsvormen van identiteit in beelden, via ons lichaam. Tatoeages en piercings zijn al
lang geen marginale fenomenen meer, je ziet ze in alle milieus: ze zijn mainstream geworden. Er
zijn shops, kenners, tijdschriften, websites etc. Via een veruiterlijkt beeld willen mensen iets
zeggen met wat ze op hun lichaam zetten, en niet zelden is dat ‘iets’ een heel persoonlijk, creatief
en betekenisvol verhaal.
Nochtans komen we hiermee soms dicht bij vormen van mutilatie. Met de genitale piercings
zitten we bijvoorbeeld op de grens tussen pijn en genot. In de undergroundcultuur van Japan –
dikwijls een trendsetter – treft men ver doorgedreven fenomenen aan van tatoeëring, piercing,
scarsing, het doortrekken van de tongpiercing zodat je een gespleten ‘slangentong’ krijgt (wat als
cool en erotisch aantrekkelijk wordt beschouwd). Meisjes laten het kleine vingerkootje van de
pink amputeren, omdat dat symbool staat voor het ‘erbij horen’ (identiteit).

Zijn veel pijnelementen/lichaamsversieringen bij niet-westerse groepen dan ook niet als
(auto)mutilatie aan te duiden? Antropologe MARITA DE STERCK, die al vijfentwintig jaar niet-
westerse etnieën bezoekt, bestudeert en beschrijft,29 waarschuwt voor overhaaste vergelijkingen
die binnen de psychologische wereld wel eens gemaakt worden. Tattoos bij de Maori van
Nieuw-Zeeland zijn bijvoorbeeld op een heel andere manier in de volkscultuur aldaar ingebed
dan tattoos bij ons. Daar onbezonnen uitspraken over doen zou terecht op groot protest stoten.
Wat bij ons dicht aanleunt bij (auto)mutilatie, doet dat daarom nog niet bij niet-westerse etnieën.
In tegenstelling tot bij ons gebeurt het aanbrengen van sierelementen allerhande bij hen
overigens nooit individueel of geïsoleerd, maar wordt het gedragen en bijgewoond door een hele
gemeenschap.

Maar het grootste verschil is wellicht dat piercings bij vele natuurvolkeren worden toegepast
sinds de oudheid – zo had de mummie van de ijsman Ötzi (die ongeveer 20 jaar geleden werd
teruggevonden in een gletsjer) een 7 tot 11 mm dikke piercing in het oor! Doorboring van de
neus is in India gebruikelijk sinds de zestiende eeuw. Bij ons is het aanbrengen en het dragen van
piercings daarentegen nog maar recent in de mode geraakt. Door steeds meer piercings in de
media en in het straatbeeld te zien, geraakt men er evenwel aan gewend en zakt ook de weerstand
ertegen – het wordt mainstream. De lijst met soorten piercings groeit snel aan. Bovendien
droegen vanaf de jaren 80 verscheidene bekende personen (vooral artiesten) piercings, wat in
belangrijke mate heeft bijgedragen aan de populariteit en acceptatie ervan. We noemen er een
paar: Madonna (neusvleugel, navel), Christina Aguilera (neusvleugel, labret), Rihanna (oren,
tepel), Kate Ryan (tong), Dennis Rodman (neus, labret, tepels), Tommy Lee (neus, wenkbrauw).
Een gelijkaardig verhaal kunnen we vertellen over de opkomst en het meer en meer ingeburgerd
zijn van tatoeages.
Soorten piercings

GEZICHT OOR INTIEMPIERCINGS, MAN

Jestrum piercing Oorlel Ampallang


Wangpiercing Helix Apadravya
Wenkbrauwpiercing Tragus Dolphin
Bridge Rook Dydoe
Neusvleugelpiercing Snug Frenulum
Septumpiercing Daith Guiche
Tongpiercing Conch Hafada
Labret Industrial Lorum
Monroe Anti-tragus Prins Albert
Medusa Anti-helix Voorhuid
Spiderbites
Smiley
LICHAAM INTIEMPIERCINGS, VROUW
Snakebites
Ashley
Tepel Christina
Navel Clithood
Clitoris
Fourchette
Isabella
Labia majora
Labia minora
Princess Albertina
Triangle

AFWIJKENDE TECHNIEKEN

Surfacepiercing
Microdermal piercings
Dermal punching

Wij leven in een tijd die gekenmerkt wordt door een doorgedreven lichaamscultuur, en het
automutilerende aspect daarvan komt erg dichtbij. Ook het huidige succes van plastische
chirurgie en esthetische operaties en de grens met automutilatie is erg dun. De gedrevenheid van
het voortdurende streven naar ‘schoonheid’, naar méér ‘schoonheid’, is groot, en dat ondanks de
pijn die veel van die operaties nalaten.
Halverwege de jaren 1990 regisseerde Jan Bucquoy het tweede deel van zijn filmtrilogie ‘La
Vie sexuelle des Belges’, Camping Cosmos, over de vakantie aan de kust van de modale Belg,
met in de hoofdrol Eva ‘Lolo’ Ferrari, ‘een dame die geen airbag in de auto nodig (had)
aangezien er tweemaal zes kilogram siliconen in haar borsten (waren) ingeplant’ (Ronny De
Schepper in ‘La vie sexuelle op Camping Cosmos’ op zijn eigen blog, 06.10.2007). Het was haar
man, een plastisch chirurg, die haar zo verregaand had misvormd. Tot 22 keer toe liet la Ferrari
borstprothesen plaatsen, tot haar borsten een omvang hadden van 130 centimeter. In 2000
pleegde ze zelfmoord.
Terwijl plastische chirurgie in oorsprong een reconstructief of correctief doel heeft – na
verminking of bij afwijkingen – is het meer en meer een cultuurfenomeen geworden. Het zijn
mooi uitziende, succesvolle mensen die bijvoorbeeld hun borsten laten vergroten. Een
borstvergroting als cadeau voor de 18de verjaardag van dochterlief is bij de ‘betere’
Californische ‘success people’ een gewone zaak.
Inmiddels heeft de hele borstvergrotingsindustrie – en in haar kielzog de hele plastische
chirurgie (door veroordelaars tegenwoordig de ‘cosmetische commerce’ genoemd) recentelijk
een conflictueuze bijklank gekregen, sinds bekend geraakte (eind 2011) dat de familie van een
Franse vrouw die overleed aan lymfeklierkanker, een Frans bedrijf dat implantaten produceert
voor onvrijwillige doodslag heeft aangeklaagd. De borstimplantaten die de vrouw liet inbrengen
zorgden voor complicaties, en dat zou hebben geleid tot de ontwikkeling van kanker. Nadat het
Franse ministerie van Volksgezondheid vrouwen aangeraden had om de implantaten te laten
verwijderen, was het hek van de dam. Een borstvergroting mag dan geen medische noodzaak
kennen, ondertussen was het wel een probleem van formaat geworden.
Ook in eigen land viel het nieuws in als een bom, met als onmiddellijke reactie, zowel uit
medisch-ethische hoek (aangevoerd door dokter Marc Cosyns) als uit filosofische hoek (met
spreekbuizen als Ignaas Devisch en Johan Braeckman, beiden behalve filosoof ook resp.
voorzitter en vicevoorzitter van vzw De Maakbare Mens), een dringende oproep om orde te
scheppen in de wettelijke jungle van de esthetische chirurgie. ‘Hoog tijd,’ volgens Cosyns, dat er
‘vraagtekens geplaatst worden bij de cosmetische commerce’. Het gaat inmiddels allang niet
meer om borstimplantaten alleen. Wat te denken over het feit dat men ‘eind 2011 silicone in het
scrotum van Vlaamse mannen inspuit om twee gelijke teelballen in kerstbalvolume te bekomen’?
Hij roept op om eerst en vooral ‘vraagtekens te plaatsen bij het (zelf)beeld dat we willen
“promoten” in onze maakbare Belgische wereld’ en onmiddellijk daarna ‘de
schoonheidsindustrie in te schrijven in de medische wereld – met betere controles als gevolg.’
(De Standaard 11.01.2012). Bij de filosofen klonk na de onverkwikkelijke affaire in Frankrijk en
in eigen land eenzelfde geluid: ‘Borstimplantaten zijn een industrietak geworden, waarbij het
product in essentie een middel is om winst te maken. Desnoods, zo blijkt nu, ten koste van de
argeloze consument die geen zicht heeft op de betrouwbaarheid van het aangekochte product.’
Misschien maar goed dat we nu geconfronteerd worden met de keerzijde van die ooit
‘begerenswaardige’ medaille, nog net voor het allemaal gedemocratiseerd en dus laagdrempelig
zou zijn geworden? De filmsterren die zichzelf (automutilatie mét tussenkomst van anderen) op
zoek naar de eeuwige jeugd zodanig verminkt hebben dat ze enkel nog op duistere plekken en
met zonnebril gefotografeerd willen worden, mogen in die context dienstdoen als ontraders van
formaat.

2. Directe actie
Het verhaal van de Britse transseksueel die in een wanhopige poging om vrouw te worden zijn
penis afsneed met een stanleymes (De Morgen 27.09.2011) en nipt aan de dood ontsnapte, moge
dan al een hopelijk geïsoleerd verhaal zijn, het valt niet te ontkennen dat steeds meer mensen die
zich slecht in hun vel voelen naar de chirurg stappen (de ‘andere’ die moet tussenkomen) om het
onmiddellijke ‘couperen’ van hun lijden door te snijden (mutileren), een behandeling die zij
veruit verkiezen boven het langetermijnwerken bij een psycholoog of een psychiater. Direct,
instantresultaat is wat men beoogt. Het vel wordt behandeld: botox, plastische chirurgie, meer en
meer bariatrische chirurgie (terugbetaald door het ziekenfonds), ook bij het verhelpen van
zwaarlijvigheid – diëten is in deze het minder aantrekkelijke langetermijnwerken – in de
overtuiging dat het goede gevoel dan wel zal volgen. Opvallend is wel dat ook mensen die voor
deze ‘oplossingen’ kiezen, niet zelden ‘littekens’ hebben.
Psychologie Magazine hield eind 2011 een enquête onder zijn lezers. Met de stelling ‘Wie
ontevreden is over zijn uiterlijk, hoort eerder thuis bij de psycholoog dan bij de cosmetisch
chirurg’ was 71% het eens (‘Schoonheid komt van binnenuit’), 29% was het oneens (‘Wat als je
je leven lang werd gepest met je flaporen? Dan zal praten niet meteen helpen.’) Wat bleek uit een
onderzoek onder 1500 Noorse vrouwen die na de middelbare school 11 jaar waren gevolgd (na te
lezen in Predictors of cosmetic surgery and its effects on psychological factors and mental
health, in Psychological Medicine, oktober 2011)? Dat de ‘eens’-groep gelijk had: ‘Vrouwen die
leden aan depressies, angststoornissen, verslavingen en andere psychische problemen bleken in
die periode veel vaker tot cosmetische chirurgie te besluiten dan geestelijk gezonde vrouwen.30
Achter de wens een cosmetische ingreep te ondergaan, gaat dus vaak psychisch leed schuil. En:
zo’n operatie veranderde daar weinig aan. Weliswaar waren de meeste vrouwen na afloop iets
tevredener met hun lichaam. Maar het aantal depressies, angststoornissen en eetproblemen steeg
in deze groep sterker dan onder niet-geopereerden. Ook deden vrouwen na een
schoonheidsoperatie vaker een zelfmoordpoging.’
Brazilië is met 11,5 miljoen operaties per jaar
na de VS de grootste consument van plastische chirurgie ter wereld.

Het zal de Brazilianen worst wezen wat dergelijke polls en studies uitwijzen. In Brazilië, waar
plastische chirurgie de norm is, geven heel wat klinieken tegenwoordig gratis behandelingen aan
de armen, onder het motto ‘schoonheid is een recht’. En zo komen dure cosmetische
behandelingen (een sessie radiofrequenties kost bijvoorbeeld 450 dollar), die bijna alledaags zijn
voor de gegoede Braziliaanse elite, binnen het bereik van de huisvrouw die moet vechten om
rond te komen. ‘Gratis botox, een laserontharing, gratis chemische peelings en
anticellulitisbehandelingen kunnen op het eerste gezicht schokkend frivool zijn in een land als
Brazilië, waar ondanks een fenomenale economische groei de voorbije jaren ziektes als
tuberculose en knokkelkoorts welig tieren. Maar de filosofie achter de meer dan 220 klinieken in
Brazilië die duizenden dienstmeisjes, receptionistes, serveersters en anderen behandelen is
simpel: “Schoonheid is een recht, en de armen verdienen het ook er verrukkelijk uit te zien.”’
(De Standaard 03.04.2012)

Wat op het eerste gezicht klinkt als een onschuldig verhaal over de democratisering van de
toegang tot middelen die nodig zijn om ‘de norm te kunnen behalen’ – in dit geval het recht op
schoonheid, meer bepaald een vastomlijnde schoonheid die bepaald wordt door de afwezigheid
van beharing, vetrollen en andere niet-wenselijke lichamelijke kenmerken – heeft nochtans ook
dieperliggende triggers. Ook in Brazilië leeft immers het idee dat schoonheidsbehandeling
hetzelfde effect kan hebben als psychotherapie, en dat het patiënten van hun psychische
moeilijkheden kan bevrijden. Dat idee werd voor het eerst gelanceerd door de beroemde
Braziliaanse plastische chirurg Ivo Pitanguy, de 85-jarige ‘filosoof van de plastische chirurgie’,
die ‘grotendeels verantwoordelijk (is) voor de internationale leidersreputatie van Brazilië in de
cosmetische chirurgie en het daaruit resulterende toerisme. Vele bekendheden, internationale
politici en royalty’s zochten hem op voor een snelle oplossing (directe actie, eigen toevoeging)
voor hun esthetische ellende. Pitanguy’s lange lijst patiënten bevat onder meer Zsa Zsa Gabor,
François Mitterand en Brigitte Bardot.’

3. Absurditeit (extreme make-over)


Tot in het absurde. Hoe moet je het verschijnsel anders benoemen dat zo kenmerkend is voor
onze cultuur en dat op tv culmineert in programma’s als ‘Extreme Make-Over’? Wat is de
drijfveer van mensen die zover gaan dat ze zich onderwerpen aan behandelingen gaande van
liposuctie of liposculpting (ook het achterwerk van mannen komt daarvoor steeds vaker in
aanmerking), schaamhaarcorrectie of definitieve ontharing (ook van schaamhaar, wat dan weer
dicht lijkt aan te leunen bij de obsessie voor jeugdigheid en onschuld, terwijl pedofilie
tegelijkertijd als het ultieme kwaad wordt benoemd) en anti-rimpelbehandelingen (inmiddels
mainstream geworden) over borstvergrotingen – bij vrouwen zitten die er standaard bij – tot het
corrigeren van te wijduitstaande oren of een kromme neus, en eindigend bij een ander kapsel?
Het lichaam als topic om het ultieme geluk te vinden. Desnoods door van zichzelf (uiterlijk) een
totaal andere mens te laten maken. En hoewel men graag het verschil maakt met de borderline-
patiënt, die overgaat tot automutilatie als veruiterlijking van geestelijk lijden, blijkt uit onderzoek
dat het absurd is te menen dat de extreme manier waarop sommige mensen hun uiterlijk (trachten
te) corrigeren, enkel uitgaat van een verlangen naar een nieuwe buitenkant…

4. Paradoxaal zoeken van het ‘subject’


Vormen van ‘(auto)mutilatie’ zijn nieuwe manieren waarmee we uitdrukking geven aan onze
identiteit. Die nieuwe manieren zijn heel snel mainstream geworden. Het onderliggende
mechanisme daarbij is het zoeken van het subject. Paradoxaal genoeg blijkt dat hoe meer we ons
inspannen om het subject via die weg te vinden, hoe meer het ons ontsnapt: hoe meer operaties,
hoe groter de leegte telkens na afloop, en hoe verder we verwijderd raken van onszelf… Met
iconen als David Beckham & Posh Spice – hun website wordt massaal bezocht – als modellen
voor onze opgroeiende kinderen, is het kritisch bevragen van deze evolutie zeker geen
overbodige luxe. Hoe meer we het subject zoeken in het beeld dat we van ons lichaam hebben,
hoe meer het ons zal ontsnappen, en dan is het hollen richting klinieken voor plastische chirurgie
een problematische bedoening.
De grens van de buitenkant moet steeds verder gelegd worden om het subject nog een besef te
geven van zichzelf. Dat heeft te maken met het accent op de buitenkant en het zoeken naar
identiteit. Men voelt niet mentaal, men voelt door fysieke pijn. In zijn zoektocht naar warmte op
de foute plekken, naar het vrijkomen van endorfines bij het nastreven van een gevoel van
vrijheid, doet de zogenaamde borderlinepatiënt dat ook. Leegte binnenin drijft hem – en zoals
blijkt ook een groot aantal niet-patiënten – tot het zoeken naar meer buitenkant, waardoor de
binnenkant steeds meer uitholt. De grens tussen jongeren die in hun armen snijden omdat ze zich
slecht voelen en het bij zichzelf laten uitvoeren van herhaalde plastische ingrepen is erg dun.

In 2010 begonnen in Amerika, en zich inmiddels als een olievlek over de wereld verspreidend:
de nieuwe internettrend ‘Ben ik lelijk?’. Is het een deel van de huidige cultuurverschuiving (met
het internet als je dagboek en de hele wereld als je publiek) en dus niets om je grote zorgen over
te maken, of een nieuw verontrustend en gevaarlijk fenomeen, dat kan worden gezien als een
nieuwe vorm van zelfverminking, in de lijn van snijden en eetstoornissen? De meningen zijn
verdeeld. Feit is in elk geval dat – kijkend naar eigen land – de Facebook-pagina ‘De mooiste
tiener van België’, met 30.000 fans in maart 2012 en actief bezocht door een groot aantal tieners
en kinderen, bezwaarlijk een wegwuifbaar randfenomeen kan worden genoemd. En nog minder
kun je beweren dat het thuishoort in de psychiatrie. Integendeel, met de snelheid die onze
postmoderne samenleving kenmerkt, is de nieuwe trend in geen tijd mainstream aan het worden.
(www.knack.be, 9.3.2012)

5. Euthanasie
Het ontroerende verhaal in de krant van een hoogbejaard landbouwerskoppel dat tijdens het
ziekteproces van een van beiden had besloten dat ze samen wilden sterven, omdat na een
huwelijk dat meer dan 60 jaar geduurd had, waarbij ze dagelijks lief en leed op de boerderij met
elkaar hadden gedeeld, de gezonde echtgenoot een nakend verder leven zonder de levenspartner
niet doenbaar zag. Het koppel had geen kinderen. We kunnen er begrip voor opbrengen.
Iedereen heeft het recht om te beslissen over zijn eigen leven? En dus ook over zijn eigen
dood? Is er een verschil tussen euthanasie bij ondraaglijk fysiek lijden en bij ondraaglijk
psychisch lijden? En wanneer is lijden ondraaglijk? Wanneer mag er beslist worden om een
einde te maken aan het leven, dat van jezelf of dat van anderen, via euthanasie? Het zijn stuk
voor stuk heikele vragen.

Het euthanasiedebat heeft menig jaar gewoed, tot er in 2002 een meerderheid gevonden werd om
de wet op de euthanasie te stemmen. De basis was gelegd. En steeds gaat het debat verder, tot op
vandaag. In vele gevallen immers krijgen euthanasievragers nog steeds niet de benadering
waarop ze recht hebben, aangezien onvolkomen wetten en levensbeschouwelijke bezwaren in de
weg staan. Er mag dan nog juridisch werk aan de winkel zijn om de rechten rond het levenseinde
eenduidig en helder vast te leggen, feit is dat wij allemaal het helpen sterven op een vooraf
vastgelegd moment steeds meer ervaren als een normale medische handeling. In de praktijk botst
ze vaak nog op ‘godsdienstig-levensbeschouwelijke aspecten die verwarring, schuldgevoel en
ongelijkheid induceren’ (Marc Cosyns in De Standaard 04.1.2011), en ook op de therapeutische
hardnekkigheid (een patiënt blijven doorbehandelen, zelfs als dat medisch gezien niet meer
zinvol is of zelfs schadelijk voor de patiënt). ‘In dat licht beschouwd kan euthanasie zelfs gezien
worden als een gevolg van een geneeskunde die de mens te ver over de grenzen van het leven
heeft gebracht.’ (Tot altijd, p. 137; zie hieronder)

Enkele maanden geleden kwam Tot altijd uit, een film van Nic Balthazar die het verhaal vertelt
van Mario Verstraete, de eerste man in België die ervoor koos om de wet op euthanasie
(waarvoor hij zelf jarenlang had gestreden) te gebruiken, toen die in 2002 ingang kreeg.
Ongeveer gelijktijdig werd een bijbehorend referentiewerk gepubliceerd met dezelfde titel. Als
ondertitel: Over de keuze van Mario Verstraete en het euthanasiedebat vandaag. Het onderdeel
‘Euthanasie in België. De wet en het debat’ werpt een helder licht op het wettelijke kader waarin
euthanasie zich anno 2012 situeert, en op de discussies en debatten die aan het stemmen van de
euthanasiewet (nu ongeveer 10 jaar geleden) voorafgingen. Om dat verhaal bijeen te sprokkelen
ging redactrice MIA VERSTRAETE praten met 7 vooraanstaande experten, die elk vanuit hun eigen
ervaring een verhelderend debat voeren over het levenseinde, de euthanasiewet en de ethische
dilemma’s. We gingen bij haar te rade om het fenomeen correct te kunnen kaderen.
Alvast goed om te weten als we het hebben over euthanasie, is dat het woord sinds de
euthanasiewet van 2002 enkel nog gebruikt wordt voor het toedienen door iemand anders dan de
betrokkene (de arts behoudt de eindverantwoordelijkheid) van levensbeëindigende middelen
(bedoeling is dat de patiënt onmiddellijk sterft) op uitdrukkelijk verzoek van de patiënt zelf;
‘euthanasie op verzoek van de familie’ of ‘gedwongen euthanasie’ is volgens de definitie van de
wet dus onmogelijk. Andere medische beslissingen die het levenseinde van een patiënt
beïnvloeden, zoals het stopzetten of niet meer opstarten van behandeling (niet-
behandelingsbeslissingen), het intensiveren van pijn- en symptoombestrijding (palliatieve
sedatie), hulp bij zelfdoding (wanneer de arts levensbeëindigende middelen verstrekt of
voorschrijft, maar de patiënt ze zelf inneemt) of levensbeëindiging zonder verzoek (wanneer de
arts deze middelen toedient zonder uitdrukkelijk verzoek van de patiënt), vallen dus buiten het
domein van de euthanasie. ‘Vroeger gebruikte men het woord euthanasie soms om naar een van
de eerste twee beslissingen te verwijzen. Men sprak dan bijvoorbeeld over “passieve euthanasie”
als een behandeling werd stopgezet en “actieve euthanasie” als men de patiënt actief iets
toediende met de bedoeling dat hij zou overlijden. Ook had men het bijvoorbeeld over “indirecte
euthanasie” als het ging over het opdrijven van pijnstillers met levensverkortend neveneffect,
tegenover “directe euthanasie” voor het toedienen van levensbeëindigende middelen.’ (Tot altijd,
p. 103-104) Geen van deze termen wordt nu nog gebruikt.

Bekeken vanuit het uitdijende karakter van het achtste criterium dat wordt gehanteerd om iemand
als borderline te bestempelen (automutilatie en suïcidaliteit), zou je euthanasie de ‘culturele
variant’ van suïcidaliteit kunnen noemen. Het moet geen verbazing wekken dat wij – in onze
heilige overtuiging van de maakbaarheid van de mens, het eigen levensproject en het eigen
geluk, en in de illusie dat we over alles controle hebben – ook het einde van het leven in handen
willen nemen, in plaats van lijdzaam te wachten tot de goede God ons wil komen halen. Zo
wordt suïcidaliteit ook een cultuurgegeven: wij willen sterven wanneer het óns uitkomt. Het
leven is voor ons één groot feest, een gegeven waarvan wij onverminderd moeten genieten, met
de volle beschikking over al onze lichamelijke en mentale mogelijkheden. En als dat niet meer
kan, dan willen wij zelf kunnen beslissen dat het stopt.
Zeer zeker heeft ook de secularisering van het maatschappelijke leven daar iets mee te maken.
Moraalfilosoof ETIENNE VERMEERSCH in Tot altijd (p. 165): ‘In de christelijke traditie wordt aan
het lijden nog altijd een zekere zin gegeven. Dat is ook logisch, aangezien christenen aanvaarden
dat Jezus geleden heeft en gestorven is aan het kruis, en dat dit zinvol was voor de vergeving van
de zonden van de mensen. Als je dat aanvaardt, kun je ook aan het lijden van de mens op aarde
een functie en zin geven. Maar als je dat niet aanvaardt en geen enkele zin ziet in lijden dat niet
biologisch functioneel is, dan moet de persoon daarover zelf beslissen.’
In een geseculariseerde samenleving wordt het niet alleen moeilijker om eigen lijden nog te
aanvaarden, hetzelfde geldt voor het ‘moeten opdraaien voor andermans lijden’ of (bekeken
vanuit de patiënt zelf) het ‘iemand moeten laten opdraaien voor jouw lijden’. Arts en jezuïet
MARC DESMET in Tot altijd (p. 174): ‘Een van de meest gehoorde klachten van zwaar zieken en
ook een van de redenen waarom sommigen neigen tot euthanasie, is: “Ik wil anderen niet meer
tot last zijn.” Ik vind dat we heel goed over die boodsmoeten nadenken. (...) we zijn elkaar
(inderdaad) tot last, maar dat hoort bij onze menselijke conditie. Heel ons leven zijn we elkaar tot
last: zodra een kind op de wereld gezet wordt, zodra je een relatie aangaat... de vraag is: hoe
komt het dat wij in onze maatschappij elkaar niet meer tot last willen zijn? Want dat is per
definitie onmogelijk. Ik denk dat we mensen heel duidelijk moeten meegeven dat je tot last mág
zijn. Het is lastig om voor iemand te zorgen en het is lastig om te weten dat je een last vormt,
maar het mag. Voor mij is dat alles een uiting van een dieperliggend cultureel en spiritueel
probleem. Als je (...) niet meer het idee hebt dat wat je meemaakt misschien nog een mooie en
een zinvolle kant heeft wanneer je dat samen met anderen kunt dragen ... (hoeft het geen
verbazing te wekken) dat de vraag naar euthanasie stijgt. De stap naar “als het niet meer gaat,
moet je er maar uit stappen” is klein. (...) een lijdensbeëindiging (...) zou eigenlijk een
uitzondering moeten blijven, niet iets wat als een systematische optie voorgesteld wordt. Want
als je de zaken zo voorstelt, ondermijn je de draagkracht van mensen.’ En dan bestaat het gevaar
dat de sociale druk op mensen in moeilijke situaties zo groot wordt dat ze euthanasie gaan zien
als enig mogelijke uitweg uit hun situatie. Waar zijn we dan mee bezig?

Toen Hugo Claus in 2008 voor euthanasie koos, leed hij al een aantal jaar aan alzheimer. Hij
koos ervoor om in een vrij vroeg stadium van zijn ziekte te sterven, omdat in een latere fase
euthanasie niet langer wettelijk zou zijn. De keuze van Claus deed in de media behoorlijk wat
stof opwaaien. Medestanders prezen zijn moed om in een fase waarin hij nog redelijk lucide was
te kiezen voor een waardige dood volgens zijn eigen normen. Maar er kwam ook kritiek, vooral
vanuit katholieke hoek. Het prijzen van de keuze van Claus als een ‘edelmoedige actie’ kon in
die kringen op weinig bijval rekenen. Kerkjurist en senator voor CD&V RIK TORFS in Tot altijd (p.
166): ‘(...) wat mij een beetje stoorde, was dat er (...) een sfeer ontstond (waarin) vragen om
euthanasie een grootse daad was, bijna alsof deze vorm van afscheid ethisch superieur zou zijn.
In een krantenartikel las ik destijds: “Hij nam afscheid als een seigneur” Mogelijk, maar daarna
was hij ook gewoon dood. (...) Vrije keuze moet er zijn, maar de ene keuze is niet nobeler dan de
andere.’ Wat nog maar eens toont in wat voor een complexe werkelijkheid wij leven. De
‘borderlinesplit’ tussen het katholieke en het vrijzinnige front noopt alweer tot nuancering.
Zwart-wituitspraken over deze problematiek zijn dan ook weinig verhelderend. Het is erg
moeilijk om te voorspellen hoe onze maatschappij in de nabije toekomst zal evolueren. Hier
staan we weer aan de border, aan de oevers van de Styx.
CRITERIUM 9: ZINLOOSHEID EN LEEGTE

J’ai si peu vécu que j’ai tendance à m’imaginer que je ne vais pas mourir; il paraît invraisemblable qu’une vie humaine
se réduise à si peu de chose.
MICHEL HOUELLEBECQ, Extension du domaine de la lutte, p.48

Ik heb zo weinig geleefd dat ik de neiging heb me in te beelden dat ik nooit zal sterven; het lijkt onwaarschijnlijk dat een
mensenleven zo leeg is.
MICHEL HOUELLEBECQ, De wereld als markt en strijd, p.52

KAZIMIR MALEVITSJ, Zwart vierkant, 191331

Stelling: ‘We hebben allemaal last van zinloosheid en leegte’


Wie ben ik? Waar kom ik vandaan? Waar ga ik naartoe? Wie een antwoord heeft op die vragen,
of wie er niet blijvend door gekweld of ‘ontregeld’ wordt, mag zich anno 2012 gelukkig prijzen.
Wie in dat geval is, behoort misschien tot de (helaas) steeds kleiner wordende groep individuen
die nog zijn grootgebracht in een liefdevolle, gehechte sfeer, waarin begrenzing en eindigheid als
vanzelfsprekend werden meegegeven in de opvoeding, met de nodige ethische bagage. Wie weet
werd hem of haar en cours de route misschien ook nog een breder kader aangereikt – of dat dan
religieus is dan wel ideologisch, filosofisch of komende vanuit welke geloofssfeer ook, is van
geen tel. Het heilzame is dát er zo’n kader is, een referentie die iemand situeert op een
welbepaalde plaats in de samenleving, in een welbepaald segment van de bevolking, een
referentie die mede verantwoordelijk is voor de vorming van een reeks kenmerken van iemand,
die allemaal samen zijn of haar identiteit bepalen. (Wat allemaal niet garandeert dat de zin-
vragen nooit voorbij zullen komen – wel integendeel – maar blijvende schade zullen ze niet
aanrichten; ze maken dan deel uit van de groei.) De tweede mogelijkheid die aan de basis kan
liggen van het feit dat iemand het gevoel heeft een welbepaalde plaats in een samenleving en een
wereld te bekleden, is van een geheel andere aard. Ze heeft te maken met de verwezenlijking van
een identiteit die werd opgebouwd uit materialistische, individualistische, hedonistische,
commerciële en marktgerichte waarden. De twee mogelijkheden verschillen voornamelijk hierin,
dat de eerste iemand een leven lang kan begeleiden, richting en zin aan zijn doen en laten kan
geven, wat er ook gebeurt, welke gevaren en verrassingen iemands levensloop ook voor hem of
haar in petto heeft. We zeggen heel duidelijk ‘kan’, een garantie is het immers niet. De tweede
daarentegen is zeer broos van aard, vluchtig, efemeer, steeds wisselend, uit elkaar brokkelend en
onder hernieuwde vorm herrijzend, en het in leven blijven ervan wordt mede bepaald door
externe factoren als gezondheid, financiële draagkracht, woonplaats en wat dies meer zij. De
economische crisis, de stijgende jeugdwerkloosheid, het feit dat steeds meer kinderen onder de
armoedegrens leven, het afbrokkelen van de energie van jonge mensen zonder kansen in een
vergrijzende wereld die het niet kan stellen zonder de ondersteuning van een zo groot mogelijke
jonge generatie (een vicieuze cirkel dus)... Het zijn stuk voor stuk fenomenen die een bedreiging
vormen voor beide groepen: die met een overgeleverd referentiekader, en die met een
referentiekader dat ze zichzelf hebben aangemeten.
Vanwaar die dualiteit tussen ‘succesvollen’ en anderen? Waarom heerst er zoveel zinloosheid
en leegte dezer dagen? Waarom zoveel agressie, zoveel impulsiviteit, zoveel destructie, zoveel
verlatingsangst? Waarom zijn er zoveel identiteitsproblemen? In vorige hoofdstukken – niet
toevallig met gelijkluidende namen – hebben we reeds heel wat oorzaken geduid. Vele daarvan
hebben een gemene deler, een overlappingsgebied, of vallen nagenoeg volledig met elkaar
samen. Op dezelfde manier liggen de oorzaken, die we hierna zullen aanhalen als aan de basis
liggend van zinloosheid en leegte, mede aan de basis van heel wat andere borderlinekenmerken
van onze wereld van vandaag. We hebben het over de teloorgang van eeuwenoude vaste
referentiekaders.

Vaste referentiekaders allerlei werden traditioneel doorgegeven van generatie op generatie. Je


stamde uit een katholieke familie of net niet. Je roots lagen in een bepaalde sociale klasse, wat
ook mee de verdere wendingen zou bepalen die je leven nog zou nemen. Je grootvader had een
zaak opgebouwd; vader had die later overgenomen en omdat je enig kind was, werd van je
verwacht dat jij op een dag hetzelfde zou doen. Er werd hard gewerkt om in het levensonderhoud
te voorzien, en vele soorten vertier waren er niet: er was de wafelenbak – we zeggen maar wat,
kermis in het dorp, van tijd tot tijd een familiefeest, een doop of een communie. Op vaste dagen
ging men kaarten bij de buren of een pint pakken op café. Een fietstocht door het dorp in de
zomer als het mooi weer was of picknicken op het veld, elkaar verhalen vertellen rond het
haardvuur of wat later een uurtje tv-kijken op een doordeweekse avond voor het slapengaan, een
ijsje erbij in het weekend… en daarmee had je zowat alle bijzonderheden die het leven van de
gewone mens dat streepje kleur gaven. Veel meer had niemand, veel meer was er dus niet nodig.
Men voelde zich misschien niet rijk, misschien ook niet gelukkig, maar ook niet arm of
noemenswaardig ongelukkig. Overigens, veel tijd om bij het ene of het andere stil te staan had
men ook al niet. Ziekte en dood, van groot en klein, slechte oogsten en daardoor slechte
inkomsten, natuurrampen, oorlogen, mensonwaardige omstandigheden op het werk… dat waren
de zaken die het leven soms moeilijk maakten om te dragen, maar dan was het zaak om alles in
het werk te stellen om de negatieve situatie ten goede te keren, zodat men verder kon roeien,
opstaan en weer doorgaan. Uiteraard hadden ook deze vervlogen tijden hun sukkelaars, hun
minderbedeelden en mindervaliden, hun geestesgestoorden, hun dementen en hun manisch-
depressieven… en zelfs mensen die zichzelf van het leven beroofden. Het lijkt alsof deze miserie
de zin van het leven zelf eerder versterkte, dat verlieservaringen werden opgevangen en gedragen
in een groter geheel, terwijl ze vandaag vlug in betekenisloosheid ‘vernietsen’.

Vandaag de dag is bijna alles te koop. Ik geef enkele voorbeelden:


- Een betere gevangeniscel: € 82 per nacht.
- De diensten van een Indiase draagmoeder: € 6.250.
- Het recht om op een met uitsterven bedreigde zwarte neushoorn te jagen: € 195.000.
- Het recht op de uitstoot van een ton koolstofdioxide in de atmosfeer: € 10.

Niet iedereen heeft de financiële middelen om van die ‘opportuniteiten’ te profiteren. Maar er zijn ook allerlei nieuwe
manieren om geld te verdienen:

- Je hoofd (of een ander deel van je lichaam) verhuren voor een reclameboods: € 610.
- Als proefkonijn fungeren bij een farmaceutisch onderzoek: € 6.000.
- Als huursoldaat vechten in Somalië of Afghanistan voor een particulier bedrijf: € 200 per maand tot € 800 per dag.
- Tegen betaling een boek lezen als je leerling bent op een slecht presterende basisschool: € 1,5.

Voorpublicatie uit Niet alles is te koop. De morele grenzen van marktwerking door Michael J. Sandel (in DM Magazine
19.05.2012)

Met een beetje geluk – en we weten het wel, de crisis dreigt veel roet in het eten te gooien, maar
laten we het nog even hebben over de geprivilegieerde meerderheid waartoe de meesten van ons
nog steeds behoren – hebben westerse mensen van nu alle kansen, alle keuzes, alle
mogelijkheden. Ze leven in een wereld die de illusie ophoudt dat a) alles mogelijk is, b) de mens
en zijn lot maakbaar zijn, en dat voor wie de deur van a) en b) gesloten blijft, er nog de oplossing
rest dat c) bijna alles te koop is (zie geciteerd fragment). Tegelijkertijd – ironisch genoeg –
hebben ‘mensen van nu’ – veel vaker dan goed is voor een samenleving – gedurende korte of
langere tijd in hun leven last van zinloosheid en leegte.
Zingeving is als het ware de fundamentele uitdaging voor de hedendaagse mens. Levert niet
elk van ons – alweer: gedurende korte of langere tijd – in zijn zo bevoorrechte leven strijd met
vragen, problemen, twijfels, onzekerheden, verwarringen, angsten en andere vooral moeilijk te
verwoorden toestanden van zijn leven? Wij leven in een tijd die wordt gekenmerkt door zichzelf
steeds sneller voorbijhollende en zichzelf dus steeds sneller overbodig makende veranderingen,
die allemaal tot één en hetzelfde, allesoverheersend maatschappelijk probleem leiden:
eenzaamheid. De mens is vandaag fundamenteel eenzaam, en als we niet oppassen, wordt dat de
nieuwe condition humaine. Nog eens met een knipoog naar Sartre: ‘L’enfer c’est le manque de
l’autre.’

Globalisering leidt tot vervreemding, economisering tot versnelling, informatisering tot


virtualisering, flexibilisering tot versplintering, visualisering tot conditionering. Wat begon als
psychologisering, is verworden tot medicalisering en verder tot farmacologisering. In dat laatste
domein is het ontwerp van pillen op maat van elk individu de meest recente ontwikkeling (gezien
in De Morgen van 24.5.2012). Al die fenomenen lijken elkaar nog te versterken in hun onmacht
om het net genoemde fenomeen op afstand te houden, dat de mens van nu steeds meer getekend
wordt door eenzaamheid, en dat hij het steeds moeilijker heeft om op te boksen tegen de
demonen van zinloosheid en leegte.
Er is een vacuüm ontstaan waarin mensen – jongeren in de eerste plaats – geen zin meer
vinden. Ze zijn boos, verontwaardigd, eenzaam, verdrietig, mentaal moegestreden, en voelen
zich onbegrepen, onbeluisterd, niet au sérieux genomen. Ze zien hun eigen toekomstperspectief
bedreigd en zien nauwelijks kans op verbetering. Bij dat alles voelen ze zich eenzaam. Het aantal
zelfdodingen in ons land, ook bij jongeren, is typerend. En dat moet de heersende generatie grote
zorgen baren.
‘Waarom? Ze hebben het toch zo goed.’ Toch in de ogen van beleidsmensen, politici, onderwijsverantwoordelijken en
mediafiguren, die voortdurend beslissingen nemen en een wereld vormgeven, waarin zovele jongeren niet meer willen
leven. Zij nemen de laatste vrijheid die hun rest, de gruwelijke vrijheid om niet volwassen te worden.
(Wim Verbaal in De Standaard, 12.09.2012)

Elke jongere die uit het leven stapt, is een aanklacht tegen ons, volwassenen, die hun een wereld nalaten waarin zij voor
zichzelf geen toekomst zien. Die ze alles hebben afgenomen waardoor zij nog zin kunnen hebben in het leven. Of erger
nog: die ze alles hebben afgenomen waardoor zij nog zin hadden kunnen geven aan het leven. Alles wat hun de moed gaf
om het op te nemen tegen een werkelijkheid die niet beantwoordt aan hun verwachtingen. (ibidem)

Het vacuüm waarin de jonge generatie zich bevindt, wordt gecreëerd door meer dan één evolutie.
We noemen er enkele en bekijken ze van dichterbij.
‘De mensen gaan minder naar de kerk, er zijn steeds meer discotheken en antidepressiva.’
MICHEL HOUELLEBECQ, Elementaire deeltjes, p. 312

1. De ontkerkelijking
‘Op zondagochtend ging ik even naar buiten, de buurt in; ik kocht een koffiebroodje. Het was een zachte maar een beetje
droefgeestige dag, zoals zo vaak op zondag in Parijs, vooral als je niet in God gelooft.’
MICHEL HOUELLEBECQ, De wereld als markt en strijd, p. 135

‘Ik ben atheïst gebleven, maar ik kan goed begrijpen dat ze hier katholiek zijn. Dit land heeft iets heel bijzonders. Alles trilt
voortdurend, zowel het gras van de weilanden als het oppervlak van het water, alles lijkt op een bepaalde aanwezigheid te
duiden. Het licht is beweeglijk en zacht, als een onophoudelijk veranderende materie. (…) En ook de lucht leeft.’
MICHEL HOUELLEBECQ, Elementaire deeltjes, p. 313

Ook al is ze begrijpelijk en ook al was ze onvermijdelijk, de ontkerkelijking in onze contreien,


die het rechtstreekse gevolg is van de secularisering van steeds grotere delen van de westerse
wereld (in België liep het kerkbezoek van rooms-katholieken de laatste 60 jaar terug van 50%
naar 5%, en het aantal dopen van nagenoeg 100% tot nauwelijks meer dan 50%), heeft voor een
gigantische omwenteling van ons wereldbeeld gezorgd. Samen met het ‘achterlaten’ van kerk en
geloof (in de traditionele betekenis van het woord) werd met één pennenstreek nagenoeg al onze
oorspronkelijke zingeving en daarbij nog 2000 jaar christelijke geschiedenis geschrapt: een waar
spoeleffect in nauwelijks meer dan 1 generatie tijd. Niet alleen de kerk an sich als
machtsfenomeen, maar de hele culturele eigenheid is weg, en daarbij... de fond, de
achterliggende of onderliggende diepgang. Er is – laten we het even pathetisch zeggen – een gat
geslagen in ons ‘zijn’. Geen betere illustrator van dat soort zijnsleed dan Michel Houellebecq.
Het is opmerkelijk hoe hetzelfde fenomeen van secularisering zich op geheel eigen wijze in
andere godsdienstige gemeenschappen dan de onze voltrekt. Nemen we het voorbeeld van de
joden, waar net als bij de christenen meer en meer seculiere belijders zijn. Deze seculiere joden
gaan dus niet meer naar de synagoge, maar hechten wel nog veel belang aan de traditionele
feesten. Anders dan de christenen zijn de joden hun existentie door de geschiedenis heen blijven
verbinden met tradities. Zij hebben hun traditionele waarden au fond bewaard, en niet – zoals wij
– aan de oppervlakte. Die aansluiting bij het traditionele kerkelijke gegeven gaat bij ons verloren.
Kerstmis was bij de Kelten, dus vóór Christus, ook al een feest. LIEVEN DE CAUTER vertelt er ons
het fijne van in Het boek der oorsprongen, p. 48: ‘Kerstmis is een zonnefeest, het feest van de
zonnewende. (Men dacht lange tijd dat die op 25 december viel.) Dit Germaanse feest, dat joel
heette (wat overblijft in het Franse Noël), is gekerstend omstreeks de 4de eeuw. In het kerstfeest
wordt heel duidelijk dat de christelijke symboliek over een andere betekenislaag is heen gelegd:
de heidense lichtsymboliek wordt geaccapareerd als symbool van Christus, die licht brengt in de
duisternis. De hergeboorte van de zon symboliseerde volgens vroege theologen de geboorte van
Christus.’ Maar vraag eens aan een kind van 10 jaar wat kerstmis voor hem betekent. Zonder
bedenktijd zal hij uitroepen: cadeautjes! Kerstmis is in onze cultuur verworden tot ‘betaald
verlof’ (voor de werkende mens) en cadeautjes (voor iedereen). Sla er de media maar eens op na
die je jaarlijks ruim vóór de kerstperiode niet meer kunt ontlopen, en je ziet het meteen: je hebt
eerst de hele resem cadeautjes voor mannen, dan komt de reeks ideale cadeautjes voor vrouwen.
Omgekeerd kan ook. En dat passeert de revue, en dat blijft de revue passeren, week na week na
week. Wachten tot de Sint het land uit is, is sinds lang geen issue meer!

Die aansluiting met traditionele waarden en kerkelijke feesten zorgde in vervlogen tijden voor
een basislaag van zingeving. Het waren vaste mijlpalen bij betekenisvolle momenten.
Laten we nog een ander voorbeeld nemen: het huwelijk. Nu er minder en minder wordt
getrouwd, is het frappant dat steeds meer jonge mensen ook niet meer kunnen antwoorden op de
vraag wanneer hun relatie is gestart. U hoort ons niet zeggen dat we moeten terugkeren naar de
ontmaagding als schakelmoment dat een diepere betekenis geeft – hoe een meisje vrouw wordt
en een jongen man; dat is natuurlijk een karikatuur, maar nu is er vaak niets meer... En dan is het
soms hard zoeken naar betekenis, naar maatschappelijk erkende manieren van zijn, naar
identiteit.
Een doop is nu een babyborrel met een springkasteel, een communie – als het al geen lentefeest is geworden – een
barbecue en een Wii als cadeau.

Zolang we het allemaal goed stellen lijkt er met die paradigm shift overigens geen probleem.
Maar wat als we ziek worden, met financiële problemen te kampen krijgen of een naaste
verliezen? Waar is dan de bodem onder dat oppervlak van succes, van leuk, van jong en van hip?
Zin vind je niet in een hoek van de kamer in een lang kleed en met sandalen aan. Zin heeft te
maken met de blik van de ander, het appel van de ander – de naastenliefde uit onze christelijke
overlevering – en met traditie: het doorgeven van waarden over de generaties heen, iets
meekrijgen van identiteit, waarden en normen. Zoals de Italiaanse schrijver GIUSEPPE TOMASI DI
LAMPEDUSA (1896-1957) in zijn enige en postuum (in 1958) gepubliceerde roman Il gattopardo
(vertaald als De tijgerkat en in 1963 verfilmd door regisseur Luchino Visconti) aan een van zijn
personages laat ontvallen, wanneer die zijn neef aanmaant om zijn loyaliteit met het instortende
Koninkrijk der Beide Siciliën te verruilen voor steun aan het Huis Savoye: ‘Se vogliamo che
tutto rimanga com’è, bisogna che tutto cambi’. In vertaling: ‘Als we willen dat alles blijft zoals
het is, moet alles veranderen’. In de context van ons verhaal: je moet je aanpassen aan de tijd, en
tegelijkertijd de fond van vroeger meenemen. Dat is de verticale dimensie van zin, over de tijd
heen. In de horizontale dimensie heeft zin te maken met de andere, de gemeenschap, en meer
bepaald de zorg voor de andere – moeilijk om niet weer bij naastenliefde uit te komen!
Zorgberoepen zijn daarin uniek, maar zie hoe zwaar ze onder druk staan. Verplegend personeel
dreigt in de nabije toekomst met karrenvrachten uit het buitenland te worden aangevoerd om
onze ouder wordende medemens te verzorgen.

Op de Wereldjongerendagen in Madrid in 2011 waarschuwde Paus Benedictus voor de gevolgen


van de secularisering. ‘We zijn God aan het vergeten. Dat kan leiden tot het verlies van onze
diepste identiteit’, zo sprak hij (De Standaard 20-21.08.2011). Of we die bron nu betrouwbaar
vinden of niet, zijn observering is in elk geval raak, zijn aanbod echter niet meer.

De maatschappij spartelt en worstelt met zingevende alternatieven, na het passeren van de


seculariseringsorkaan. Er zijn er veel, maar of er ook een bij is die duurzaam zal zijn, dat zullen
de volgende generaties moeten uitmaken. Laten we heel even stilstaan bij: à la carte-religiositeit,
verwetenschappelijking, medicalisering en situatie-ethiek.
‘Als eerste in zijn tijd besefte hij dat de new age, op het eerste gezicht niet meer dan een opeenhoping van achterhaalde,
tegenstrijdige en belachelijke superstities, het antwoord vormde op een reëel lijden, veroorzaakt door een psychologische
ontologische en sociale ontwrichting. Los van de weerzinwekkende mengeling van fundamenteel ecologisme en
verheerlijking van traditionele ideeën en het “heilige”, in directe lijn overgeërfd van de hippiebeweging en het gedachtegoed
van Esalen, gaf de new age blijk van een reële wil te breken met het immoralisme, het individualisme en de libertaire,
antisociale kant van de twintigste eeuw; er sprak het angstige besef uit dat geen enkele samenleving levensvatbaar is zonder
de samenbundelende spil van een religie; in feite was het een krachtige oproep tot een paradigmawisseling.’
Michel Djerzinski’s medewerker Hubčejak in MICHEL HOUELLEBECQ, Elementaire deeltjes, p. 333

Hoe rustgevend moet het voor onze voorouders niet geweest zijn om zich te laten sussen in die
palm van Gods hand. Eén godsdienst, één God, één manier om je geloof te belijden, één plek
waar iedereen daarvoor bijeenkwam, één vast moment in de dag (later werd dat één moment in
de week)... We willen/kunnen uiteraard niet terug naar deze tijden. Maar nu zijn we intussen
zover gekomen dat steeds meer mensen frontaal in botsing komen met het gebrek aan ‘sussende
instantie’, en niet alleen de persoonlijke levenssfeer van velen wordt erdoor aangetast. Ook de
professionele wereld begint de weerslag te krijgen van hetzelfde fenomeen, met een hele reeks
economische, sociale, politieke, maatschappelijke verschijnselen: 1 op 5 werknemers kampt met
een burn-out. Zo beginnen we met z’n allen stilaan echt last te krijgen van de overdosis keuzes
die we de hele tijd mogen (moeten?) maken. Het is niet gemakkelijk om duidelijke lijnen te
trekken tussen de invloed van ideologie, religie (of het gebrek eraan), politiek, filosofie enz.
omdat die lijn er in wezen ook niet is. Wel duidelijk is dat het precies die ‘te-veelheid’ aan
keuzes is, die ervoor zorgt dat we allemaal vroeg of laat dreigen te crashen in het pretpark van
ons leven. En dat slechts het maken van enkele eenduidige keuzes ons dan – of in het beste geval
preventief – kan helpen. Of loskoppelen, dat is van deze tijd. Mindfulness bijvoorbeeld, emotie
en feiten loskoppelen. Of via een zelfhulpprogramma online: MijnKwartier.be. Of rituelen die
we op maat maken. Keus te over...

Kijken we alleen nog maar naar het verhaal van de exacte en de humane of de
menswetenschappen. Een korte blik op de verloning van beide beroepssferen op de arbeidsmarkt
en ook op de sociale status die daarmee wordt toegekend, is in dat opzicht veelzeggend. De
huidige tendens (reeds begonnen in de 19de eeuw) is er een van verwetenschappelijking en
objectivering. Tegelijk vermindert daardoor de spirituele dimensie, en dat is een probleem, zeker
bij jongeren. Zij hebben immers een heel sterke behoefte aan zingeving. Te gemakkelijk echter
wordt zingeving gekoppeld aan oppervlakkigheden op school, op het werk, in het hele leven. De
commercie schreeuwt onze zingeving plat. Het zijn de volwassenen van nu die voor dat
maatschappelijke deficit verantwoordelijk zijn. Zij hangen jongeren als vers consumptievoer op
aan het model van oppervlakkigheden. Het lijkt erop dat de menselijke hersenen zo geëvolueerd
zijn dat een nood aan zin onvermijdelijk wordt, zeker als het leven kantelt, tegengaat of verlies
kent. Als mensen in hun jeugdjaren geen aanzet hebben gekregen tot zin-denken in de vorm van
hechting, ‘modelling’ en dialoog, wordt het later erg moeilijk om dat vlug, ‘copy-paste’, instant
in te vullen.

De psychiater krijgt meer en meer jongeren over de vloer bij wie het aan de oppervlakte een keer
slecht gaat. Hun klacht: een ‘betekenisloos leven’. Een huzarenstukje om daarmee om te gaan, in
alle complexiteit in een samenleving die meer en meer wordt gemedicaliseerd. ‘Onze jongen is
depressief’, zo diagnosticeert de begeleidende ouder op eigen houtje. De vraag aan de psychiater
is dan: ‘Kun je hem een pil voorschrijven?’ Kinderen met ADHD (of iets wat daarop lijkt) krijgen
al te vlug Rilatine te slikken, in het slechtste geval zonder verdere begeleiding, bespreking of
gezinsoverleg. Waar is dan nog het nadenken, het praten, het stil zijn en – last but not least – het
aanvaarden, en het een plaats geven? En toch is het belangrijk om elk van die klachten te blijven
zien in de ruimere context van het systeem waarin de klacht tot uiting is gekomen.
Systeem/contexttherapeuten hebben de belangrijke taak om een kind met dergelijke klachten te
benaderen als deel van het gezin. Het kind en de ouders moeten samen worden aangesproken.
Ouders moeten niet naar de therapeut toegaan en zeggen: hier is mijn kind, leg het op de bank en
genees het. Dat werkt niet. Sommige jongeren moeten door hun rouwproces geholpen worden als
ze bijvoorbeeld in de waterval van het onderwijs zijn terechtgekomen, tot ze met een beschadigd
zelfbeeld in het beroepsonderwijs zijn beland en zich daar afvragen waar ze (niet eens meer in
godsnaam) mee bezig zijn. Die jongeren en hun gezin moet men een spiegel voorhouden, maar
evident is dat niet. Het liefst van al zoeken we een oplossing die buiten onszelf ligt. De
biologische psychiatrie wint meer en meer terrein, niet alleen vanwege de wetenschappelijke
vooruitgang in de vorm van meer efficiënte medicatie, maar vooral omdat de complexiteit en de
verantwoordelijkheid erdoor gepasseerd kunnen worden. Psychische aandoeningen worden vaker
verklaard aan de hand van ‘een foutje in de hersenen’ of ‘een tekort aan (of een teveel van) een
bepaald stofje’. Het succes van boeken als Wij zijn ons brein (Dick Swaab) is illustratief. Mensen
krijgen ook veel sneller dan vroeger een label toegekend: ASS, ADD, ODD, ADHD, OCD, BDP. En
sommigen blijken daar nog blij mee te zijn ook. In die context is een boek als De man zonder
ziekte van Arnon Grunberg (2012), over een man van wie de identiteit is dat hij géén ziekte heeft
tekenend. Stilaan genoeg ‘fenomeen’, zo blijkt, om er het hoofdpersonage van een boek van te
maken!
Alweer nauw verweven met de verwetenschappelijking en de medicalisering als gevolgen van de
secularisering van de wereld – maar net zo goed met het verval van ideologieën en Grote
Verhalen, die hierna ter sprake zullen komen – is ook de situatie-ethiek. De grondgedachte van
de situatie-ethiek is dat het gedrag van de mens nooit in abstracto moreel kan worden
beoordeeld, maar uitsluitend vanuit de concrete omstandigheden van het individu, zijn
voorgeschiedenis en het netwerk van relaties waarvan hij deel uitmaakt. Door de welvaart en de
techniek is het leven in het algemeen veel comfortabeler geworden dan vroeger. Dit vermindert
echter de bereidheid om lijden, teleurstellingen en tegenslag te incasseren. Het aanvaarden van
de zware consequenties die de naleving van sommige normen in de praktijk met zich kan
meebrengen, ligt daardoor zwaar onder vuur.
Zoals bij zoveel stromingen bestaat er ook binnen de situatie-ethiek geen eenstemmigheid. We
onderscheiden extreme, maar net zo goed meer relativerende vormen van situatie-ethiek. De
extreme situatie-ethiek is vooral door de Franse filosoof JEAN-PAUL SARTRE (1905-1980)
verdedigd. De vrijheid van de mens is voor hem onverenigbaar met het bestaan van God. In
Sartres filosofie moet de mens zelf zijn wezensnatuur bepalen, de zin van zijn leven vaststellen
en zijn eigen persoonlijke normen creëren. De mens heeft daarom volgens Sartre een absoluut
zelfbeschikkingsrecht. Dergelijke ideeën zijn in de praktijk dan wel geen lang leven beschoren –
waar zou de rechter de competentie vandaan halen om het gedrag van een crimineel te toetsen,
wanneer ieder zijn eigen normen moet ontwerpen? – maar invloed oefenen ze tot op de dag van
vandaag wel uit, tot in onze postmoderne neoliberale samenleving, waar mensen worden geacht
managers te zijn van hun eigen levensproject.
2. Einde van de ideologieën & van de Grote Verhalen
‘De strikte duplicatie van de genetische code, het nadenken over het levensverhaal van de voorganger, het schrijven van het
commentaar: dat waren de drie pijlers van ons geloof, onveranderd sinds de tijd van de Grondleggers. Ik vouwde mijn
handen voor een kort gebed tot de Opperzuster, nam twee mineraalzoutcapsules en voelde me toen weer helder,
evenwichtig, actief.’
MICHEL HOUELLEBECQ, Mogelijkheid van een eiland, p. 158

Omdat met de term ‘Grote Verhalen’ ook vaak ideologieën worden bedoeld, nemen we beide
begrippen in dit hoofdstuk samen.

Het einde van de Grote Verhalen – en dus ook het einde van de ideologieën – is een belangrijk
kenmerk van de postmoderne context. Overkoepelende structuren vallen weg, niemand heeft nog
een allesomvattend principe waaraan alles vastgeknoopt kan worden. Men verwijst in deze
context graag naar de val van de Berlijnse Muur in 1989 en de daarbij behorende afbrokkeling
van het communisme als een van de historische fenomenen die dit kunnen illustreren. Een ander
Groot Verhaal dat o.a. in ons land recentelijk aan zijn eind gekomen is, is dat van de verzuiling
(katholiek – liberaal – socialistisch), waarbij de katholieke zuil het sterkste Groot Verhaal van de
drie was. Vandaag zijn die verschillen minder groot. Of nog: de Grote Verhalen werken niet
meer.
De logica van de samenleving wordt in vraag gesteld. Dat de Grote Verhalen gemarginaliseerd
raakten, heeft zeker daarmee te maken dat vele ervan in het verleden zijn ontspoord: het
marxisme draaide uit op een totale dictatuur, het nationalisme ook. Ook het Grote Verhaal van de
wetenschap is ontspoord; het draagt thans bij tot de productie van de meest vernietigende
technieken ooit... (denken we aan Hiroshima en aan Tsjernobyl). De Grote Verhalen zijn niet
meer aangepast aan onze huidige context. Die is zo ingewikkeld geworden, dat er geen enkel
verhaal meer is dat alles kan samenhouden. De wereld is vanuit allerlei verschillende hoeken
veranderd en kan niet meer gevat worden in één logica.

Maar er zijn nog veel meer Grote Verhalen die te lijden hebben onder de maatschappelijke
veranderingen van de laatste decennia. Nemen we bijvoorbeeld de opvoeding, en de vaststelling
dat een toenemend aantal kinderen vandaag opgroeit zonder gezaghebbende rolfiguren, dat
ouders vaak te veel een vriend van hun kind zijn. Het verdwijnen van het Grote Verhaal ‘Vaders
wil is wet’ heeft een grote lacune achtergelaten. Een hele uitdaging om die weer opgevuld te
krijgen of om een hedendaagse invulling te vinden voor deze onvermijdelijke kwestie.
Wij hebben verhalen nodig om te leven, om zin en betekenis aan onze dagen in het ondermaanse te schenken.
BAS HEIJNE in Echt zien. Literatuur in het mediatijdperk .

ER TIN TIN, SIGRI TIN TIN !


‘Anansi, de ondeugende spin, heeft maar één doel zin zijn leven: zijn tegenstanders te slim af
zijn. Dit levert vaak komische situaties op. Voornamelijk Ba Tigri, de tijger, moet het vaak
ontgelden. Met zijn streken weet Anansi vrijwel iedere tegenstander af te troeven, behalve Ma
Akuba, zijn vrouw. Maar Anansi weet zich uit de neteligste situaties te redden.’ (Johan Ferrier,
Het grote Anansiboek)
Anansi is een mythische spin uit volksverhalen uit West-Afrika en de Caraïben. In het
Caraïbische gebied vormen de Anansitori’s, de Anansiverhalen, tot de dag van vandaag een
belangrijk onderdeel van de Afro-Caraïbische orale vertelcultuur. De verhalen worden generatie
op generatie door- en naverteld, maar ook vele nieuwe verhalen en variaties komen tot leven. Net
als de meeste dierenfabels bevatten ze een combinatie van lering en vermaak, waardoor ze erg
geschikt zijn voor kinderen.
Elke cultuur heeft wel zijn Anansi, maar nemen wij nog de tijd om elkaar de verhalen van onze
eigen Anansi’s door te vertellen, om ernaar te luisteren? Behoren de sprookjes van bijvoorbeeld
Grimm en Andersen niet stilaan ook tot het steeds dieper begraven erfgoed? De verhalen uit de
Griekse mythologie?...

Hoe moeten we omgaan met het einde van de ideologieën en de Grote Verhalen?
Sommigen kiezen de weg van het relativisme, het scepticisme, het cynisme zelfs. Na een
tijdperk waarin we moesten luisteren en slikken en vooral niet zelf denken of vragen stellen, lijkt
het afzweren van elke vaststaande waarheid een gevoel van vrijheid en overwinning te bieden.
We voelen ons almachtig doordat we alles waarvan een ander denkt ons te kunnen zeggen dat we
erin moeten geloven – in het beste geval met een zweem van ironie – van de hand kunnen
wijzen. En dat zo’n houding wordt geaccepteerd. Niemand heeft immers de wijsheid in pacht. De
vraag is hoever men met die houding komt. We hoeven immers ook niet per definitie iemands
goede bedoelingen te vertrouwen, of het nut van bepaalde instituties. Laten we ervoor beducht
zijn dat dergelijke houdingen van je-m’en-foutisme heel snel kunnen leiden tot ongevoeligheid
voor de gevolgen van de eigen daden. En wat hebben we dan bereikt? Verbondenheid met de
medemens zal niet de uitkomst zijn...
Wij observeren dit: lifestyle is wat ons bindt en samenhoudt, lifestyle is waarover we spreken
als we elkaar tegenkomen. In real life of in cyber space. Jawel, er is een nieuw Groot Verhaal!
Een verhaal met als titel: ‘Ik consumeer, dus ik ben’. Er is ook een nieuwe ideologie! De
ideologie van het kapitalisme is het Grote Verhaal van nu. Wij zijn zelf allemaal consumenten,
laten we daar vooral niet hypocriet over doen.
‘In deze tijden van globalisering is het niet meer religie of ideologie maar het academische kompas van de psychologie dat
ons de richting wijst.’
JAN DE VOS, Psychologisering in tijden van globalisering, p. 15

Maar dat consumptieverhaal heeft één groot probleem: wie niet (meer) mee kan consumeren,
valt uit het verhaal. En wie uit het verhaal valt, die wordt gepsychiatriseerd. Wie uit het
hedonistische succesverhaal valt, komt in de marge terecht. Het nieuwe Grote Verhaal is het
meritocratieverhaal. De samenvatting? Geluk is te koop. Geluk, dat is een auto, een huis, een
vrouw met grote borsten en een facelift als ze ouder wordt, elk jaar een avontuurlijke vakantie en
een paar citytrips als tussendoortjes. Het staat allemaal te lezen in de weekendbijlagen van elk
medium dat zichzelf ‘respecteert’, en dat terwijl velen tegelijk aanvoelen dat het allemaal een
illusie is. Wie naast het verhaal staat en dat luidop zegt, wordt meteen gerecupereerd. Gaat het
verhaal over de beste vleesrestaurants? Kom je verkondigen dat je vegetarisch bent? Dan wordt
dat meteen het nieuwe ‘in’. Neem gerust een kijkje in de supermarkt. Alles bestaat in biologische
afgeleiden, al is het uiteraard wat duurder. Gaat het gesprek over vervuiling en groene energie en
zo? Dan komt men met de hybride auto aanzetten. Wordt er niet meer voldoende over gepraat en
wordt er dus niet meer voldoende in geïnvesteerd om snel tot bevredigende resultaten te kunnen
komen, dan wordt het hele pakket stilletjes weer in de kast gestoken.
Voor alles is er een markt. Zelfs... voor zingeving! Hij zou Alain de Botton niet zijn als hij het
niet had uitgevonden: een school voor zin! Ook dat is dus te koop. Ziedaar de nieuwe oplichters,
pienterder dan de pastoors die vroeger van deur tot deur gingen...
De bekende Vlaamse filosoof LEO APOSTEL (1925-1995)Schreef over zin en zinloosheid om de
sterk veranderde Westerse wereld in Hopeloos gelukkig (postuum uitgeven in 1997). Hij stelde de
vraag naar de manier waarop mensen in de postmoderne tijd moeten/kunnen leven. Het staat
bekend als een van de eerste pogingen om de diversiteit en de complexiteit van het postmoderne
gedachtegoed in kaart te brengen. Het menselijke zoogdier gaat op zoek naar zin. Zin is datgene
waartegen we aanlopen in geval van tegenslag, als we onze gezondheid verliezen, of als een of
ander onheil onze kinderen treft. Bij verlies toont zich de zin, ze slaat ons in het gezicht. Zonder
zin kunnen is een moeilijke optie, nauwelijks haalbaar. Dan komen er andere goden tevoorschijn:
de markt van het reizen, mindfulness (inmiddels functioneel geworden, leeg, dienend als een
pleistertje op een stresswonde), de medicalisering van de samenleving... en daarmee is de cirkel
rond. Hij is vicieus. Enerzijds wordt hedonisme gepredikt, seksueel genot, en noem maar op.
Anderzijds is er die leegte, die overtuiging dat het leven waardeloos is, een nulliteit, het grote
nihilisme... een paradox. Héél postmodern.

3. Waar is dan nog zin te vinden?


Zin is vandaag een kostbaar goed geworden, en allemaal hebben we last van een tekort daaraan.
De secularisering of ontkerkelijking van de samenleving speelt een rol, het einde van de
ideologieën en het einde van de Grote Verhalen speelt ook een rol. Het relativisme, scepticisme
en cynisme werden vervangende houdingen. Als we zin willen terugvinden, moeten we beseffen
dat het niet iets is wat we individueel dragen. Zin is integendeel een gemeenschapsgebeuren. Zin
moet gedragen worden door een cultuur en een traditie om overeind te blijven, houvast te hebben
en duurzaam te zijn. Zin kan niet hertaald worden naar een hedonistische ‘fast-short-kicking-
new’-cultuur. Zin heeft met verankering en verbondenheid te maken. Zingeving is met andere
woorden een fundamenteel sociaal gebeuren.
De à la carte-religiositeit veroorzaakt vaak nog meer zinloosheid, door het telkens opnieuw
‘verloren gaan’ van de zin. Mensen die shoppen van goeroe naar goeroe, van new age naar tantra
yoga, worden vaak nog meer ontgoocheld, omdat niks echt antwoord lijkt te bieden.
Ook binnen de hulpverlening lijken de ethische vragen vaak niet meer te (mogen of kunnen)
worden gesteld. Wat is een psychiatrisch ziekenhuis in de samenleving van vandaag? Waar zijn
we eigenlijk mee bezig? Mogen deze vragen nog gesteld worden? Het beleid lijkt niet – of
slechts vaag en in het slechtste geval op de verkeerde manier – met de grote vragen bezig: wat
betekent zorg in onze maatschappij? Men stelt praktische vragen rond de praktische en concrete
zichtbare realiteiten, men spant zich in om een technisch goed kwaliteitsbeleid voor te stellen,
men beregelt en regelt... Men zoekt naar ‘situatie-ethiek’, maar niet naar inbedding in een ruimer
ethisch perspectief. En toch, veel problemen in de gezondheidszorg hebben wellicht minder met
betaling en financiën te maken dan met zin en zingeving. Wanneer men voor een reclame voor
een of ander nieuw parfum zoveel kan investeren, maar niet of onvoldoende in levenslange zorg
voor dementerende bejaarden, is dat dan geen ernstig maatschappelijk probleem?
Hoe vinden we dan nog zin in ons bestaan? Die zin zit in relaties met mensen, met geliefden.
Maar ook in zorgberoepen, in zinvol bezig zijn met mensen. Helaas, de zorgsector en het
onderwijs zijn niet ‘cool’. De reclamesector, de media, design en esthetiek wel. Vraag aan jonge
mensen hoe de wereld is, en ze antwoorden: fast, short, kicking en new . De rest is saai, oubollig,
passé, boring en te mijden.

Laten we een pleidooi houden voor een houding die de twijfel toelaat, de not-knowing positie,
het niet-weten. Denken we aan de psychotherapie, die in het dagelijkse discours al te vaak wordt
verengd tot psychoeducatie en het debiteren van waarheden, maar die in werkelijkheid als motor
dient om ruimte te scheppen voor twijfelen, voor spreken, voor zoeken, voor het niet-geven van
een antwoord, en voor het niet-weten aan beide kanten van de gesprekslijn.
Hoe zinnig zou in dat verband ook het invoeren van het vak filosofie zijn in het lessenpakket
van middelbare scholieren! Of waarom niet vroeger starten en op ruimere schaal gaan filosoferen
met kinderen, zoals Richard Anthone het inmiddels enkele tientallen jaren doet, vanuit de
overtuiging dat kinderen vaak originele denkbeelden hebben, maar niet worden gestimuleerd om
die ideeën te uiten? Hun fascinerende denkwereld moet al te snel plaatsmaken voor een
‘volwassen’ denkpatroon. Alsof het niet de moeite loont om de antwoorden van kinderen te
horen op de grote vraagstukken uit een mensenleven?
HOOP

De cirkel is bijna rond. Ook nu ons verhaal een eindpunt nadert, blijven we het vertellen vanuit
een breed standpunt. Het is – denken we – genoegzaam aangetoond: we leven in Borderline
Times, niet alleen op medisch-psychologisch (en dus psychiatrisch) vlak, maar tegelijkertijd op
politiek-sociologisch, antropologisch, cultureelfilosofisch en ethisch-religieus gebied...
Borderline is niet enkel een ‘Personality Disorder’, het is een ‘World Wide Disorder’, althans in
de westerse wereld. En we zijn zeker niet de enigen die daar zo over denken. In al haar
geledingen en dimensies vertoont de maatschappij borderlinekenmerken. Uit al haar geledingen
staan ook mensen op die de vinger op de wonde leggen, in alle mogelijke vormen die mensen
hanteren om aan een boodschap uitdrukking te geven. Er zijn er die vanuit een hevige frustratie
de ondergang van de wereld prediken, al dan niet vergezeld van het eigen onvermogen om met
de veranderende structuren of het eigen leed om te gaan, in de heilige overtuiging dat het met de
wereld ook echt bijna gedaan is. Er zijn er ook die met hun paroxismale uitbarstingen, van welke
aard ook, proberen om de nog aanwezige vechtlust bij een bewust deel van de bevolking wakker
te schudden, i.e. ze ‘een geweten te schoppen’. Ten slotte zijn er ook die als (literaire) auteurs het
verhaal vertellen dat ze willen of moeten vertellen. Ze doen dat vaak zonder verdere
bijbedoelingen, maar precies door dat te doen schudden ze aan dezelfde boom als de eerste twee
categorieën.

We zouden hoofdstukken kunnen wijden aan graffitispuiters, Anspachlaan-picknickers,


fietsbelgerinkeldemonstranten en ongetwijfeld nog heel veel andersoortige alarmklokluidende
groepen en individuen. Dat doen we niet. Wat we wel doen, is een – geheel op subjectieve keuze
gebaseerd – eclectisch kransje van stemmen weergeven die de kat de bel aanbinden (of
aangebonden hebben), en die daardoor de broodnodige luizen in de pels van de maatschappij
anno 2012 (zouden kunnen) zijn.

1. Onze borderlinewereld: een eclectische status quaestionis


Op wereldschaal. Elk jaar stelt het Wereld Economisch Forum (WEF) enkele weken voor zijn
jaarvergadering in Davos een rapport op over de risico’s die de wereldeconomie – en bij
uitbreiding dus de wereld en haar bewoners – bedreigen.
In 2012 staan vooral sociaaleconomische risico’s bovenaan. De meest waarschijnlijke
bedreiging is een groeiende inkomenskloof tussen arm en rijk, terwijl chronische
begrotingstekorten op de tweede plaats komen. Qua impact is een financiële systeemcrisis het
meest bedreigende fenomeen. Een en ander stond te lezen in De Standaard van 12.01.2012 onder
de veelzeggende kop ‘Jongeren-opstand is wereldrisico’. De Top 5 van de ‘waarschijnlijkheid’
vermeldt verder de stijgende uitstoot van broeikasgassen op 3, cyberaanvallen (!) op 4 en een
gebrek aan drinkbaar water op 5. In de top 5 van de ‘impact’ vinden we na de reeds vermelde
crisis van het financiële systeem ook nog het gebrek aan drinkbaar water, het voedseltekort, de
begrotingstekorten, en de schommelende landbouw- en energieprijzen om het rijtje te sluiten.
Dat naarmate de genoemde sociaaleconomische risico’s en bedreigingen meer en meer realiteit
zullen worden – en er is weinig grond om de conclusies van het WEF in twijfel te trekken – de
jongere generaties weinig bijkomende tegenslagen zullen afwachten om (opnieuw) massaal – en
terecht – in opstand te komen, kunnen we maar beter van lieverlede incalculeren. Neem alleen al
de vergrijzing en het pensioenprobleem in de westerse wereld: ‘Jongeren worden geacht een
groeiende groep gepensioneerden te ondersteunen, maar dragen zelf de gevolgen van de
bezuinigingen die nodig zijn om de staatsschuld terug te brengen.’

Het WEF staat niet alleen in haar (objectieve) constatering (via meting en statistiek) dat er in onze
wereld dingen gaande zijn die voor haar voortbestaan eerder bedreigend dan ondersteunend zijn.
Er zijn evenzoveel subjectieve stemmen te horen, en dan bedoelen we die van filosofen en
denkers, activisten en schrijvers. Het is opmerkelijk hoe we in onze eigen westerse wereld de
laatste jaren een massa boekwerken in de wereld zien worden gegooid, die als
gemeenschappelijk ijkpunt hebben dat ze (expliciet of impliciet) grote vragen stellen bij de
wereldorde zoals ze nu is.
Het interessante zijn de mogelijkheden en ideeën die romans op ons overbrengen via imaginaire situaties, die blijven ons
helderder voor de geest staan dan echte gebeurtenissen en we houden er meer rekening mee.
JAVIER MARÍAS, De verliefden, p. 148

KAREL ČAPEK (1890-1938) is zo’n mooie naam uit de literatuur. In 2011 werd de publicatie
gevierd van een nieuwe Nederlandse vertaling van zijn Oorlog met de Salamanders, dat daardoor
weer op onze markt beschikbaar werd. Het is het verhaal van een drankzuchtige scheepskapitein
die voor de kust van een Aziatisch eiland een reusachtige, intelligente salamandersoort ontdekt,
die hij als goedkope arbeidskrachten aan het werk zet. De dieren verspreiden zich over de wereld
en worden steeds slimmer. Ze leren praten, weten aan wapens te komen, en ontwikkelen zich tot
Salamanders. Ze gaan de strijd met de mens aan. Oorlog met de Salamanders – het boek
verscheen oorspronkelijk in 1936 – is een hilarische, briljante afrekening met het in die tijd
opkomende nationaalsocialisme en het racisme, maar vooral met het kapitalisme. Het voorspelde
niets meer of niets minder dan de ondergang van de mensheid. Bij verschijning was het boek een
onmiddellijk succes: binnen het jaar verschenen er vertalingen in Duitsland, Frankrijk en
Engeland. Niemand minder dan GEORGE ORWELL (1903-1950) vond er zijn inspiratie in voor
Animal Farm,32 verschenen in 1949. Anno 2011 blijken de ‘literaire’ analyses zowel van Čapek
als van Orwell nog steeds van een neerslaande accuraatheid.

Van de fictie naar de menswetenschappen.


Eveneens in het interbellum verscheen een van FREUDS (1856-1939) meest gelezen essays, Het
onbehagen in de cultuur (1929/1930), met een nogal pessimistische boodschap: ‘Het oogmerk
dat de mens gelukkig is, komt in het plan van de schepping niet voor.’ Een tragische visie op de
menselijke conditie. Het transhistorische karakter van dit onbehagen is volgens Freud toe te
schrijven aan onbewuste schuldgevoelens als onvermijdelijk nevenproduct van de cultuur. Geen
ideologische oorzaken van malaise – hier zitten we in het pure veld van de psychiatrie en de
persoonlijke analyse – maar evenzeer ondraaglijke spanningsverhoudingen, tussen libido en
zelfbehoud, liefde en destructie, Eros en Thanatos. En toch... klinkt ook hier al door:
psychopathologie is voornamelijk te begrijpen als de uitvergroting van algemeen menselijke
problemen – merk de parallellen met het uitgangspunt van ons Borderline Times-verhaal – én...
een categoriaal onderscheid tussen normaal en abnormaal bestaat niet!
In 2011 verscheen Het nieuwe onbehagen in de cultuur,33 een bescheiden ogend maar
belangwekkend boekje waarin verschillende (cultuur) filosofische en psychoanalytische
stemmen aan het woord komen, die Freuds tekst tegen het licht houden van de actuele
psychoanalyse en de hedendaagse cultuur. Komen aan bod: versnellingsstress, globalisering,
consumptiekapitalisme, postmodernisme, neoliberalisme en meritocratie, de cultus van de
zelfonthulling, virtuele realiteit, simulatie en cyborgatie, om maar enkele van de behandelde
hedendaagse fenomenen en symptomen te noemen. In hun respectieve bijdragen stellen de
auteurs zich de vraag wat er dientengevolge over het nieuwe onbehagen te zeggen valt. Neemt
dat in navolging van de gewijzigde culturele omstandigheden en gevoeligheden andere
gedaanten aan? Met dit werk leveren de auteurs een bijdrage aan onze status quaestionis, waar
niet omheen valt te gaan.
Een kleine sprong terug in de tijd. Naar 1989 en een andere belangwekkende stem. De Canadese
filosoof CHARLES TAYLOR publiceert zijn Bronnen van het zelf. De ontstaansgeschiedenis van de
moderne identiteit. Meer dan 20 jaar na datum heeft ook dit monument van inzicht niets aan
frisheid en betekenis ingeboet. Taylor wordt nog steeds – en steeds monumentaler ogend lijkt het
wel, maar dat zal wel vanwege de annotaties en begeleidende teksten zijn – heruitgegeven.
Michael J. Sandel – we komen hem wat verder tegen – is een navolger. Behalve om zijn analyse
van het moderne zelf is Taylor bekend geworden om zijn bijdragen aan de politieke filosofie. Hij
is een maatschappijfilosoof die kritiek en mogelijke oplossingen geeft voor de dingen die
volgens hem fout lopen in de huidige maatschappij. Daarbij keert hij terug naar Hegels filosofie
als de geslaagde uitdrukking van de spanning waarin de moderne tijd zich bevindt, namelijk die
tussen de verlichting en de romantiek. In de editie van 2007 verwoordt inleider Joep Dohmen het
zo: ‘Het romantische verlangen om trouw te zijn aan zichzelf, is in de laatmoderne samenleving
een funeste alliantie aangegaan met het liberale principe van vrije zelfbeschikking. De
voortschrijdende individualisering komt in de praktijk vaak neer op de dominantie van het
oppervlakkige, narcistische ego dat alle externe eisen als bevoogdend afwijst: ik maak zelf wel
uit wie ik ben en hoe ik leef. In een cultuur van zogenaamde authenticiteit en narcistische
zelfverwerkelijking raken mensen blind voor zaken die het zelf overstijgen en die nu juist de
voedingsbodem vormen voor een rijk zelf. Het hedendaagse individualisme betekent in de
praktijk dat steeds meer mensen zichzelf in toenemende mate gaan definiëren los van
traditionele, gemeenschappelijke kaders onder het motto: ik ben de maat van alle dingen.
Volgens Taylor leidt deze wending op den duur tot een ernstige verschraling niet alleen van het
publieke leven, maar ook van het privéleven zelf. De narcistische concentratie op het zelf komt
neer op een verwaarlozing van solidariteit en burgerschap, hetgeen zich als een boemerang tegen
het individu zal keren vanwege het verlies van politieke vrijheid dat daaruit op den duur
resulteert. De monologe zelfgerichtheid impliceert bovendien een instrumentele verhouding tot
milieu en natuur, en zelfs een ondermijning van de eigen intieme relaties.’ Of wat een verhaal uit
2012 had kunnen zijn. Met uitzondering dan misschien van het feit dat Taylor er niet in gelooft
dat een zuiver seculiere, op humanistische waarden gebaseerde leer in staat zal zijn om het
universele mededogen te verspreiden dat nodig is voor een betere wereld, en dat de kaarten van
de religieuze beleving inmiddels anders geschud zijn.
Twee filosofische thema’s liggen aan de talloze discussies in Bronnen van het zelf ten
grondslag: vrijheid en zingeving. Dohmen: ‘Taylor (levert) commentaar (...) op allerlei aspecten
van het moderne leven, zoals het proces van onthechting, de losmaking uit traditionele kaders,
het belang van vrijheid en wederzijds respect, de zich telkens hernieuwende verhouding tussen
privé en publiek, de toenemende secularisering en de status van spiritualiteit en religie. (...) De
rode draad is en blijft: een zinvol leven in de moderne tijd.’
‘De Amerikaanse filosoof Richard Rorty zei ooit: “Boeken zoals Uncle Tom’s Cabin hebben in
de VS een veel belangrijkere rol gespeeld om racisme te bestrijden dan alle filosofische traktaten
die daarover geschreven zijn.”’ (Chantal Mouffe in De Morgen 24.05.2012) Hoe men ook over
hem denkt – als cynisch pornograaf of wanhopige romanticus (de waarheid is wellicht het
paradoxale samengaan van beide) –, in dit opzicht is MICHEL HOUELLEBECQ een niet te evenaren
chroniqueur van het huidige maatschappijgewricht. Of zijn passage in de literatuur blijvend zal
zijn, zal de toekomst nog moeten uitwijzen. Feit is alvast dat hij met werken als Elementaire
deeltjes (1999), De wereld als markt en strijd (2003), Mogelijkheid van een eiland (2005), De
kaart en het gebied (2011) de wereld – niet alleen de literaire – heeft doen daveren op haar
grondvesten en amechtig naar adem heeft doen happen. Treffend is (cf. hoe Orwell verder werkte
op Čapek) hoe Houellebecq in Elementaire deeltjes zijn personage Bruno laat mijmeren over de
voorspellingen van ALDOUS HUXLEY (1894-1963) in Brave New World. Bruno is verbaasd te
moeten constateren dat de westerse samenleving sindsdien – Brave New World verscheen in
1932 – ‘voortdurend geprobeerd heeft dat model na te volgen. Steeds strakkere controle over de
voortplanting, (...) reproductie van de menselijke soort in het laboratorium, onder
omstandigheden waarin de veiligheid en de genetische betrouwbaarheid volledig gewaarborgd
zijn. Als gevolg daarvan: verdwijning van familierelaties, van het idee van vaderschap en
afstamming. Opheffing, dankzij de farmaceutische vooruitgang, van het onderscheid tussen de
verschillende leeftijden. (...) Daarna, wanneer je niet meer tegen de ouderdom kunt vechten,
verdwijn je door vrijwillige euthanasie; heel discreet, heel snel, zonder drama’s. (...) Er blijven
korte momenten van neerslachtigheid, verdriet en twijfel bestaan, maar die kunnen gemakkelijk
worden behandeld met medicijnen: op het gebied van antidepressiva en anxiolytica is er
chemisch een forse vooruitgang geboekt. “Met één centikuub tien gevoelens de baas.”’ (p. 167-
168) De perfecte schildering van een borderlinemaatschappij...

In ons eigen taalgebied hebben we ARNON GRUNBERG, van wie de boeken ons dwingen om oog te
hebben voor waar het met de wereld naartoe gaat, ook al heeft de schrijver daar geen
moraliserende bedoelingen mee. Het gaat veeleer vanzelf: hij houdt de spiegel voor, en wie wil,
kan erin kijken. Vanuit een vergelijkbare attitude als Houellebecq – in Italië wordt hij met hem
vergeleken –, met wie hij in zijn boeken een pessimistische mensvisie deelt, stelt hij scherpe
vragen aan zijn lezers. In juni van dit jaar verscheen van zijn hand De man zonder ziekte, over
een jonge Zwitserse architect van wie de kern van zijn identiteit is dat hij géén ziekte heeft, en
die naar Bagdad afreist om een nieuw operagebouw te ontwerpen. Het is een boek over de
onmogelijkheid van neutraliteit, over architectuur als manipulatie of juist als vrijheid, over
veiligheid en terreur, over ervaringen die niet mededeelbaar zijn, over eenzaamheid en walging
en ethiek en waardigheid. Of met de woorden van Bert Bultinck (dS Weekblad 02.06.2012):
‘Grunberg mikt met volle kracht op de zere plekken van onze wereld, als op een vlieg in een
urinoir.’ Grunbergs thema’s? Veilig zijn we nergens, hoop is een vruchteloze attitude en
rechtvaardigheid een waanidee. In De Morgen (02.06.2012) roemt Dirk Leyman hem om de hem
zo eigen manier waarop hij voor de zoveelste keer ‘hooggestemde principes op de schroothoop
gooit’. ‘(Grunbergs) wereldvisie is uitgekristalliseerd: de mens is een wolf. Wie wil helpen wordt
opgegeten. Ook slachtoffers zijn schuldig. Familie is een valkuil. Liefde is een product dat niet
aan de wetten van de vrije markt ontkomt.’ (Joost de Vries in De Groene Amsterdammer
(31.5.2012)) Voorwaar een weinig fraai perspectief.

Wat wordt ons verder nog gemeld dat duidend kan zijn in het labelen van onze westerse wereld
als borderline? Dat er de laatste jaren een overschot is aan gevoel, dat we emotionele tijden
beleven. Wat STEFAN HERTMANS in De mobilisatie van Arcadia definieert als ‘gevoelloze
emotie’, is in wezen precies hetzelfde als wat jeugdauteur GUUS KUIJER, onlangs gelauwerd met
de Astrid Lindgrenprijs voor zijn hele oeuvre, in Hoe word ik gelukkig? Een zelfhulpboek
‘sentimentele chaos’ noemt. Hertmans: ‘Waar men ook kijkt, commotie is de norm, intensiteit de
vorm. Niets ontsnapt aan de totale mobilisering van de gevoelens, niet de keuken, niet de
leefkamer, niet de slaapkamer, en al helemaal niet de kelder, die sinds een nationale
imagecatastrofe dit kakelende landje trof, definitief tot het terrein van de kindergruwel is
vervallen, waar oude weckpotten inmiddels eerder aan ingemaakte ledematen dan aan in de zon
geoogste vruchten doen denken.’ (p. 9) Van die opgeklopte nepemotie is de televisie volgens
Hertmans een weerzinwekkend uithangbord: in beeld gebrachte ‘uitbarstingen van collectief
medelijden’ staan in schril contrast tot de ‘volstrekte afwezigheid van empathie’ (p. 15) in het
privédomein: ‘juist de hoog oplaaiende emoties (gaan) steeds vaker hand in hand (...) met een
verbluffend gebrek aan invoelingsvermogen met hen die werkelijk ons medeleven nodig hebben
(...).’ (p. 16) Het publiekelijke beleven van emotie is imperatief geworden in alle domeinen van
het leven: ‘De gereserveerde scepticus uit eerdere tijden wordt geprest zich dringend te outen
volgens de meedogenloze wetten van de babbelshow en de stand-upcomedy (...).’ (p. 13)
Kuijer neemt dan weer het lot dat de politicus beschoren is als voorbeeld: ‘De politicus die
nuchter nadenkt doet het niet goed op televisie, hij moet emoties tonen.’ (p. 149) En ‘(...)
iedereen die proper probeert te denken wordt gezien als een saaie piet, de leerling (tof) versus de
leraar (saai).’ (p. 150) De muurbloem of het watje, de megafoon of de toeter bij Hertmans. Met
de hem zo typerende nuchterheid en een overvloed aan gezond verstand zegt Kuijer: ‘Er is een
kloof tussen burgers en politiek omdat die kloof er behoort te zijn, zoals er een kloof is tussen de
leraar en de leerling. Die kloof bestaat uit kennis. Natuurlijk moet de leraar de leerling de kans
geven die kloof te overbruggen. Niets liever dan dat, maar de leraar moet niet als een bos violen
neerknielen om net zo klein te worden als de leerling, de leerling moet zich naar zijn niveau
opwerken.’ (p. 150) Waarmee we ook weer aanbelanden bij het verhaal van de verloren
autoriteit, het gebrek aan waardevolle rolmodellen enzovoort.
Een scène uit vervlogen tijden: een leerling droomt weg achter zijn lessenaar. De meester brult voor- en familienaam, het is
de zoveelste keer dat hij die leerling tot de orde moet roepen. Nog luider, nu enkel de familienaam. Een tik met de regel.
De klassieke vijf bladzijden straf en ga het maar uitleggen op het bureau van de directeur.
Dezelfde scène nu: de wegdromende leerling zit in de cirkel voor het groepsgesprek waar elke dag mee begint. De vorige
dag was er een schietpartij op een school in de hoofdstad en de onderwijzer brengt het onderwerp voorzichtig aan. Hij volgt
nauwgezet de procedure zoals die door experts is uitgedokterd. Hij opent de koffer met het didactisch materiaal. Kun je de
groep eens tonen hoe jij je voelt? De leerling krijgt vier kartonnen maskertjes aangeboden: boos – bang – blij – verdrietig.
De onderwijzer herhaalt de voornaam, telkens ietsje luider. Na de middagpauze komt de schoolpsychologe in de klas: kun
je eens meekomen naar mijn bureau? Als de strakke tucht van de meester al weinig speelruimte liet, is er dan nu de
therapeutische ijver om ook de laatste vrijplaats van de gedachten op te eisen?
JAN DE VOS, Psychologisering in tijden van globalisering

Het zijn niet alleen schrijvers die niet meer weten waar te kruipen als ze eraan denken hoe de
maatschappij in al haar geledingen overspoeld wordt door emotie. Ook in het wetenschappelijke
domein van de emotie, de psychologie, wordt men een overdosis gewaar. JAN DE VOS is zowel
psycholoog als doctor in de filosofie. Hij ging in zijn boek Psychologisering in tijden van
globalisering. Een kritische analyse van psychologie en psychologisering op zoek naar
achtergronden van de psychologisering van tal van domeinen, zoals de media, de politiek en
zelfs de economie. ‘In deze tijden van globalisering is het niet meer religie of ideologie maar het
academische kompas van de psychologie dat ons de richting wijst.’ (p. 15) Het ergste is
misschien nog wel dat tegenwoordig ook de psy-wetenschappen al te vaak staan te dringen om
als ‘exacte’ wetenschappen bekeken te worden of dat te veel mensen staan te dringen om de psy-
wetenschappen zo te benaderen, waardoor het kritisch vermogen van de bedrijvers van zo’n psy-
wetenschap al gauw op de tweede plaats komt te staan. Nu men ook in de psychologie steeds
meer bezig is met chemische stoffen, hersengebieden en statistieken, is de vraag wat er bij dat
alles nog overblijft van de mens als subject meer dan pertinent.
Waar die psychologisering vandaan komt, is volgens De Vos vrij eenvoudig te verklaren als
het tot volle wasdom komen in de late moderniteit van de ‘homo psychologicus’, de moderne
mens die in de verlichting werd geboren als een fundamenteel psychologisch subject. Maar het is
hoog tijd om er de gevaren van te gaan inzien, aangezien de weinig emanciperende en
aliënerende manier waarop al te veel terreinen van het leven dezer dagen gepsychologiseerd
worden, precies uitmonden in de ontkenning van de subjectiviteit! Het ‘woord vooraf’ van Paul
Verhaeghe laat op dat gebied weinig ruimte voor twijfel over. Hij eindigt met de provocerende
bewering dat ‘De onvermijdelijke conclusie van het boek luidt dat we in een tijdperk van een
nieuwe Disciplinering leven, en dit zelfs zonder dat er een Grote Opsluiting nodig is. De externe
dwangmaatregelen van weleer, door Foucault beschreven in de aanloop naar de psychiatrie, zijn
vervangen door een interne dwang op grond van een opgedrongen kennis – “Dit is wat je bent” –
die niet meer in vraag kan of mag gesteld worden. Wie dat wel doet, die heeft heel zeker een
stoornis, waarvoor er zonder twijfel ondertussen al een behandeling bestaat.’ (p. 13)

De keerzijden van de prestatiemaatschappij beginnen ons lelijk parten te spelen, en ieder tijdperk
heeft zijn ziekten. De 21ste eeuw staat in het teken van de neuro-aandoeningen: behalve
borderline ook depressie, ADHD, ASS en burn-out. BYUNG-CHUL HAN spreekt in dat verband van
het ‘neurale’ tijdperk. Volgens de theorie van Han wordt het pathologische landschap van onze
tijd, nu we dankzij de medische wetenschap niet meer bang hoeven te zijn voor infecties, bepaald
door infarcten die niet door negativiteit (het afweren van het vreemde) ontstaan, maar juist door
een overmaat aan positiviteit. Deze cultuurkritische en filosofische stelling werkt de Koreaans-
Duitse filosoof uit in zijn controversiële bestseller De vermoeide samenleving, een intellectueel
opwindend verhaal dat de vinger op de zere plek legt, en dat laat zien hoe we de disciplinering
van Foucault ontgroeid zijn en niet weten hoe we moeten omgaan met de overmaat aan prikkels,
informatie en impulsen die dagelijks ons pad kruisen. Dat wordt nog verergerd doordat het
geloof steeds meer wordt verbannen naar de randen van de samenleving. Alleen door prestaties
kunnen mensen die God hebben verloren nog zin geven aan hun bestaan: ‘In de plaats van het
geloof dat wonderen doet, komt het handelen’. De commandomaatschappij, waarin het ‘niet-
mogen’ het heersende modale werkwoord was, is overgegaan naar een prestatiemaatschappij,
waarin het onbegrensde ‘kunnen’ het nieuwe, positieve modale werkwoord is geworden. ‘De
wij-vorm van de bezwering Yes, we can is de ultieme formulering voor het positieve karakter van
de prestatiesamenleving. In de plaats van verbod, gebod en regulering komen project, initiatief
en motivatie.’ Er heerst in onze maatschappij een totaal gebrek aan rust of tussenruimte,
waardoor ze volgens Han in een nieuwe barbarij eindigt. De rustelozen genieten hoog aanzien.
Was het vroeger dan beter? Wellicht niet, maar ook het nieuwe model krijgt weinig pluimen: ‘De
commandosamenleving werd nog beheerst door het nee; haar negativiteit verwekte
krankzinnigen en misdadigers. Maar de prestatiesamenleving baart depressieven en kneuzen.’ (p.
18) Han is hoogleraar filosofie en mediatheorie aan de Hochschule für Gestaltung in Karlsruhe,
waar Peter Sloterdijk rector is.

Han is overigens niet de enige die de overprikkeling in onze huidige maatschappij eerder ziet als
een verlamming dan als een verrijking. De Amerikaanse psycholoog LARRY ROSEN schreef er
een heel boek over, met als titel iDisorder. Understanding Our Obsession with Technology and
Overcoming Its Hold on Us. In onze taal: de digitale revolutie maakt ons allemaal knettergek.
Naar aanleiding van de verschijning ervan in mei van dit jaar – het is nog even wachten op de
Nederlandse vertaling – sprak Tom Heremans (dS Weekblad 26.05.2012) met de auteur over de
manier waarop de nieuwe technologie ons in een dwangbuis duwt. ‘Als je buurvrouw op haar
verjaardag vijftig keer in haar brievenbus zou kijken om te zien of iemand er een wenskaartje in
heeft achtergelaten, zou je dat normaal gedrag vinden?’ vraagt hij Heremans aan de telefoon.
‘Natuurlijk niet. Maar op Facebook zien we daar geen graten in. Als diezelfde buurvrouw
thuiskomt van een reis en al haar vakantiefoto’s voor haar raam plakt, zodat alle voorbijgangers
ze kunnen zien, zou je dan niet gegeneerd wegkijken? Vast wel, maar op sociaalnetwerksites
grasduinen we gretig door die albums.’
Grote zorgen maakt Rosen zich ook over de manier waarop de jonge generatie zogenaamd aan
multitasking doet. Onzin volgens hem. Jongeren kunnen niet multitasken, net zomin als wij. Ons
brein is daar niet op berekend. Door het toch te blijven proberen, dreigen ze symptomen te
vertonen van een aandoening die we onderhand kennen als ADHD. En dan is het maar te hopen
dat onze hersenen zich op termijn wel zullen aanpassen: door het Google-effect – alles wat je
ooit wil weten, zit achter één enkele muisklik verborgen – zal er in ieder geval ruimte vrijkomen.
Maar voor het zover is, zegt Rosen, zullen nog velen van ons verworden tot krankzinnigen of
asociale stumperds.
Overigens is multitasking vooralsnog ook volgens Han – om nog even bij hem terug te komen
– ‘geen stap vooruit in de beschaving’ en verre van een ‘vermogen dat alleen zou zijn weggelegd
voor de mens in de laatmoderne samenleving van informatieverwerkers. Het gaat veeleer om een
regressie: multitasking is (...) juist het specifieke vermogen van wilde dieren in het open veld.
Het is een aandachtstechniek die onmisbaar is voor het overleven in de wildernis.’ (De
vermoeide samenleving, p. 23) Regressie dus.
Veel dingen tegelijk doen is inleveren aan diepte. Veel stemmen in het debat zijn ervan
overtuigd dat verdieping concentratie vergt, contemplatie ook. NICOLAS CARR schreef daar Het
ondiepe over, HAN haalt het aan in De vermoeide samenleving, LARRY ROSEN luidt de alarmbel
op vergelijkbare manier in iDisorder.
Vreemd genoeg klinkt in die pessimistische klaagzang sinds enige tijd ook een krachtige
dissonant. Van ALESSANDRO BARICCO nog wel, een van de meest gevierde schrijvers van Italië.
Met De barbaren schetst hij niet alleen de wording van de huidige maatschappij van een aan de
oppervlakte surfende generatie, hij breekt ook een lans voor de waarde die dat zoeken van
betekenis in eindeloos veel prikkels en de energie die dat genereert zou kunnen hebben. Eerder
dan de oprukkende technologisering en digitalisering als vijand te beschouwen, vindt Baricco het
een uitdaging om ermee te leren omgaan. Behalve dat het wijst op xenofobie, is het ook gewoon
niet slim om een muur op te trekken tussen wat hij de ‘beschaving’ en wat hij de ‘barbarij’
noemt; het fenomeen ‘splitting’ of zwart-witdenken als borderlinemetonymie doemt op.
Fenomenen die sommigen als barbaars of ongeciviliseerd categoriseren, wijzen immers
allerminst op een totale ondergang van het weldenkende subject, maar veeleer op een ‘mutatie’
naar een nieuwe manier van zijn. Het is daarbij essentieel dat we het nieuwe niet afstrijden, maar
dat we het proberen te incorporeren in de oude wereld, mét behoud van wat we uit die oude
wereld nog willen overhouden: ‘De dingen waarvan we willen dat ze intact blijven, ook tijdens
de onzekerheid van een duistere reis. De banden die we niet willen verbreken, de wortels die we
niet willen kwijtraken, de woorden die we nog altijd willen uitspreken, en de ideeën die we
willen blijven denken. (...) Het is een moeilijke taak omdat het nooit betekent dat we iets in
veiligheid brengen tégen de mutatie, maar altijd ín de mutatie. Want dat wat gered wordt zal
nooit datgene zijn wat we tegen de tijd hebben beschermd, maar dat wat we hebben laten
muteren, zodat het opnieuw zichzelf zou worden in een nieuwe tijd.’
Misschien moeten we vasthouden aan die gedachte, aan de stelling dat cultuur verandert en
verschuift, dat we op een ‘border’ zitten naar weer nieuwe tijden, uitdagingen, problemen en
mogelijkheden, maar dat dit niet betekent dat de wereld naar de vaantjes gaat. We willen deze
stelling alvast koesteren, en een hoopvol denken (op een niet-naïeve manier) als ethisch
richtsnoer nemen.

Om de dreiging te kunnen afwenden, is het evenwel een vereiste dat we ook in psychiatrische
context het belang weer gaan inzien van het goed luisteren naar patiënten. Immers – zo is ook de
overtuiging van de Britse psychoanalyticus DARIAN LEADER – het steeds meer zoeken, liefst in de
hersenen, naar louter biologische verklaringen van afwijkend gedrag, is een nefaste neiging. In
zijn boek Het nieuwe zwart. Rouw, melancholie en depressie (2011) toont Leader aan dat rouw
en melancholie de grondslag vormen van wat we nu depressiviteit noemen, en dat wij
onvoldoende begrijpen en aanvaarden dat deze gevoelens een grote invloed hebben op ons
innerlijke leven. Leader houdt een pleidooi voor het doorleven van ongeluk, en tegen het
hedendaagse streven naar geluk. Door beter inzicht te verwerven in reacties op verlies kunnen
wij ons bevrijden van het idee dat we lijden aan een ziekte en leren inzien dat zwaarmoedigheid
een belangrijke functie vervult. ‘Wie is gelukkig?’ vraagt Kees Beekman hem in een interview
(De Groene Amsterdammer 31.05.2012) naar aanleiding van zijn recentste werk, Wat is
waanzin? (2012). ‘Geluk’, zegt Leader, ‘is tegenwoordig een industrie. Bij nieuwe
behandelingen en producten wordt ons voortdurend geluk beloofd. En omdat we een
markteconomie zijn en het rad moet blijven draaien, zullen er voortdurend nieuwe behandelingen
en producten zijn. Maar geluk is geen staat van zijn, het is een ervaring, een moment.’ In
diezelfde logica is waanzin eerder regel dan uitzondering, en is het beter gekte te zien als de
gewone toestand van de mens, en dus als de regel en niet als de uitzondering. Een verademing.
‘Ik lees hier en daar dat de mens “in balans” moet zijn. Wat wordt daarmee bedoeld? Is een rivier die van een berg af
stroomt uit balans? Is een rimpelloos meer in balans? Als dat zo is denk ik dat de mens eerder vergelijkbaar is met de rivier
dan met het meer. Is daar iets op tegen? Zou het misschien horen bij de aard van het beestje? Iemand die balanceert ís niet in
evenwicht, hij hóúdt zich in evenwicht. Koorddansen is een triomfantelijke metafoor voor het leven: je moet er hard op
oefenen, het is riskant, maar het kán. (...) In balans zijn is de dood in de pot. Uit balans zijn is, lijkt me, onze natuurlijke
toestand.’
GUUS KUIJER, Hoe word ik gelukkig? Een zelfhulpboek, p. 11-12

Wij willen onze eclectische status quaestionis graag beëindigen met het gedachtegoed van
klinisch psycholoog en psychoanalyticus PAUL VERHAEGHE, bij een internationaal publiek
gekend als Freud- en Lacankenner door zijn boek Over normaliteit en andere afwijkingen
(2002). Verhaeghe passeerde in ons boek reeds meermaals de revue. Hij is een notoire
tegenstander van het vandaag heersende geloof als zouden alle psychische problemen – ADHD,
depressie, burn-out, persoonlijkheidsstoornis – hersenziektes zijn, of gevolgen van erfelijke
afwijkingen die met medicijnen te bestrijden zijn. Pillen in plaats van praten. In Het einde van de
psychotherapie (2009) neemt Verhaeghe krachtig stelling tegen deze ontwikkeling. Volgens hem
moeten de oorzaken van het groeiende aantal psychische problemen niet gezocht worden in
genen of neuronen, maar in de manier waarop onze maatschappij met psychische problemen
omgaat. Mensen gaan met andere problemen naar de psychiater dan vroeger, zijn minder dan
voorheen geneigd tot introspectie en reflectie, en verwachten zonder enige persoonlijke
inspanning direct van hun problemen verlost te worden. De bijna automatisch voorgestelde
remedie – pillen – bevestigt deze situatie. In Het einde van de psychotherapie pleit Verhaeghe
dan ook voor een andere visie op de hedendaagse psychische problemen en voor een grondige
herwaardering van de psychotherapie.
Op 17 maart 2012 hield Verhaeghe de Paul Verbraekenlezing, die door VUBPRESS nagenoeg
onmiddellijk gepubliceerd werd. Zijn lezing droeg de veelzeggende titel De neoliberale waanzin.
Flexibel, efficiënt en... gestoord. Het idee dat onze identiteit, onze normen en waarden, meer en
meer vormgevende kenmerken beginnen te vertonen van wat in Verhaeghes ogen een gestoord
neoliberalisme is, wordt verder uitgewerkt in zijn jongste boek Identiteit (verschenen augustus
2012). Interessant om te zien hoe vanuit een andere achtergrond erg gelijklopende conclusies
getrokken worden.

2. Avant nous le déluge & op de barricaden


Nooit, nooit was er in de wereldgeschiedenis zo’n schrijnende ellende, Voor de wanhopigen, de ontmoedigden, de
zoveel ontoelaatbare onrechtvaardigheid, zo’n gebrek aan zorg, zoveel gedemoraliseerden die het niet meer zien zitten, blijft er
geweld en onderdrukking. De wereld is een stinkende puinhoop een boods: na de modellen die nu bezwijken, zullen er
geworden. nieuwe komen.

JAAP KRUITHOF, Socialisme en vrijheid


JAAP KRUITHOF, Het neoliberalisme

Er staat wat volk op de barricaden de laatste jaren. In borderlinetijden, wanneer we ons op een
kantelpunt bevinden, klaar om van het ene tijdperk in het andere te tuimelen, vinden analisten
van de huidige wereldorde gretig toehoorders. De fouten uit het verleden mogen niet worden
herhaald, en waar moeten we oog voor hebben als we naar iets nieuws willen toegroeien? De
inzet is groot, misschien is ze zelfs nooit zo groot geweest. De veranderingen trekken aan ons
voorbij met een duizelingwekkende snelheid. Voor we er erg in hebben, is datgene waarin we
ons aan het inwerken zijn alweer achterhaald en aan vernieuwing toe. De kinderen die vandaag
op de wereld worden gezet, leven in een wereld die dag en nacht verschilt van de wereld waarin
hun ouders opgroeiden. Hoe gaan we met zo’n cultuurclash om? Geldt wat onze ouders
belangrijk vonden en ons doorgaven echt niet meer voor onze kinderen? Zijn de bedreigingen die
hen boven het hoofd hangen werkelijk van een totaal andere orde dan wat ons vroeger bang
maakte? We zijn allemaal gulzige consumenten van al wat binnen ons bereik ligt, maar het ziet
ernaar uit dat de mensen die zich dat allemaal niet kunnen permitteren nog maar enkele straten
verderop wonen, en niet – zoals in de tijd van onze ouders en grootouders – aan de andere kant
van de wereld. En omdat het inmiddels wel duidelijk is dat de gezondheid – de fysieke én de
mentale – van de burgers van een natie recht evenredig is met de gezondheid van haar
economische en politieke structuur, is het interessant om even te verwijlen bij enkele dwingende
maatschappelijke boodschappen. Bovendien heerst er in de geïndustrialiseerde wereld op zo’n
grote schaal wanhoop en vertwijfeling dat het van het allergrootste belang is dat de bal die nu de
berg begint af te rollen, gestopt wordt vóór zijn snelheid zo groot is dat wie hem wil tegenhouden
enkel maar verpletterd kan worden.
Alleen al in de periode 2010-2012 is er razend veel gebeurd. Bijzondere analyses zagen het
licht, en een opgestoken vinger kwam van mensen van wie wij dachten dat ze inmiddels al lang
rustig en vredig van hun pensioen aan het genieten waren. En allemaal hebben ze het over het
systeem, over de mens, over de planeet, en allemaal roepen ze op tot een groot(s) nieuw ethisch
imperium, in de hoop dat we misschien nog net op tijd de ondergang van alle menselijk relevante
domeinen zouden kunnen tegenhouden, in de hoop dat we bij het nemen van de ‘border’ niet de
diepte intuimelen. Wijlen Jaap Kruithof, Lieven De Cauter, Peter Sloterdijk, Stéphane Hessel,
Slavoj Žižek, Noam Chomsky en Michael J. Sandel, voorwaar een opgemerkt legertje (bij
momenten briesende) intellectuelen – laten we ze de G7 noemen.

In oktober 2010 vindt de dan 93-jarige tot Fransman genaturaliseerde Duitse diplomaat,
ambassadeur, schrijver, voormalig verzetsstrijder en overlever van de naziconcentratiekampen
(van een groep van meer dan 30 mannen waren hij en nog 2 anderen de enigen die door een list
aan de dood konden ontsnappen) STÉPHANE HESSEL, die onder meer had deelgenomen aan het
redigeren van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (1948), dat het hoog tijd is
dat Frankrijk zich weer boos maakt, en wel om de groeiende ongelijkheid tussen rijk en arm, de
wijze waarop Frankrijk omgaat met zijn illegale immigranten, het gebrek aan persvrijheid, de
noodzaak het milieu te beschermen, het versterken van de Franse welvaartsstaat en de
erbarmelijke situatie van het Palestijnse volk. Het essay waarin hij zijn ideeën ventileert, krijgt
als titel Indignez-vous! en is sinds de publicatie in het Frans en de vertaling in vele talen (het
Nederlandse Neem het niet! verscheen in april 2011) meer dan anderhalf miljoen keer verkocht.
Hessel roept met zijn essay op tot vreedzaam verzet. In Spanje leidt het succes van Indignez-
vous! er rechtstreeks toe dat demonstranten in een protestactie tegen corruptie en tegen het
politieke systeem zichzelf ‘Los Indignados’ noemen, ‘de verontwaardigden’. Deze Spaanse
protesten inspireren, samen met de ‘Arabische lente’, verscheidene andere protestacties,
waaronder Griekse, Italiaanse en Israëlische protesten. ‘Occupy Wall Street’ en de bredere
‘Occupy-beweging’ zijn door hetzelfde gedachtegoed geïnspireerd. Na Indignez-vous! volgen
nog het essay Engagez-vous! (de Nederlandse vertaling Doe er iets aan! kwam uit in november
2011), Le chemin de l’espérance (De weg van de hoop, december 2011, samen met Edgar Morin)
en het (voorlopige?) sluitstuk Tous comptes faits... ou presque (Geloven in het onwaarschijnlijke.
Terugblikken om vooruit te kijken, van april 2012).
In alle geschriften van Hessel liggen de spirituele aspecten van zijn politieke denken in
opstand, hoop, milieu, solidariteit en herbronning van waarden, zoals onderlinge afhankelijkheid
en compassie: ‘De essentie: het individu is opgenomen in een stelsel dat veel groter is dan
hijzelf. Hoe onafhankelijk we ook mogen zijn, als land, als individu, we zijn voor en boven alles
van elkaar afhankelijk.’ (Geloven in het onwaarschijnlijke, p. 101) Bij dat alles is Hessel er
rotsvast van overtuigd dat het van belang is dat we ‘de wereld teruggeven aan de mensen, in
zekere zin’. (p. 115) ‘Als gevangene van de politieke macht en zelfs slaaf van de economische
macht is de burger welbeschouwd de enige hefboom, het hart van het systeem, die nog in staat is
zich naar eigen inzicht in de strijd te werpen. (...) De redenering is vervolgens heel eenvoudig:
werp de driehoek omver om de burger weer op het hoogste punt te zetten.’ (p. 128) Hij roept op
tot ‘een mentaliteitsverandering, de geleidelijke ontwikkeling naar een echt collectief bewustzijn,
geïnspireerd door creatief denken’. (p. 22)

De idee dat de Occupy-beweging heel wat goede krachten in beweging heeft gezet, leeft ook bij
andere denkers. In mei 2012 publiceert de Amerikaanse taalkundige, filosoof, mediacriticus,
politiek activist en anarchistisch denker NOAM CHOMSKY Occupy. De uitgever biedt als promotie
meteen 15 bladzijden uit het boek gratis aan. En omdat ‘informatie macht is’, is de Nederlandse
vertaling van die 15 bladzijden nagenoeg meteen te vinden op www.DeWereldMorgen.be, waar
Occupy tegen de promotieprijs van 4,5 euro verkrijgbaar is. Wij gingen lezen en vonden: ‘De
Occupy-beweging is een zeer opwindende ontwikkeling. In feite zijn er geen precedenten. Voor
zover ik kan terugkijken, zijn er geen parallellen. Als de verbanden en verenigingen die er uit
zijn ontstaan het voor een lange, donkere periode kunnen volhouden – de overwinning zal
immers niet snel komen – zou dat een betekenisvol moment in de Amerikaanse geschiedenis
kunnen worden. De Occupy-beweging is zonder voorgaande en komt op het geschikte moment.
We leven immers in een tijdperk zonder voorgaande en dat al sinds de jaren zeventig, die een
belangrijk keerpunt betekenden in de Amerikaanse geschiedenis.’ Chomsky vergelijkt het
huidige tijdperk met de Grote Depressie (van de jaren dertig), waar nog een algemeen gevoel
aanwezig was van ‘we gaan hier uit geraken’, zelfs bij de werklozen. Dat is nu heel anders. ‘Veel
mensen in de VS hebben een doordringend gevoel van hopeloosheid, soms zelfs wanhoop.’ En
dat, zegt Chomsky, is redelijk nieuw in de Amerikaanse geschiedenis. En erger: er is een
objectieve basis voor dat gevoel. In een moeilijk omkeerbare crisis zitten we vanwege het
uitzichtloze lot van de arbeidersklasse, het grote financiële debacle veroorzaakt door de banken,
de politiek en de concentratie van het geld bij een kleine bovenlaag van de bevolking – hij
spreekt in dat verband over de ‘plutonomie’, een nieuw begrip dat verwijst naar een systeem
waarin het grootste deel van de rijkdom geconcentreerd is bij een steeds kleiner wordende
minderheid – en roept op tot een overname van de economie door de werkende bevolking. ‘De
wereld is nu inderdaad aan het splitsen in een plutonomie en een precariaat – in de beeldspraak
van de Occupy-beweging is dat de 1 procent en de 99 procent. Als de plutonomie voortgaat, dan
zou de historische ommezwaai die in de jaren zeventig is begonnen wel eens onomkeerbaar
kunnen worden. Daar stevenen we op af.’ De dreiging van een nucleaire oorlog door kernwapens
en de dreiging van een milieuramp – die door de ontkennende houding van de VS gevaarlijk groot
wordt – hangen als een zwaard van Damocles boven het hoofd van alle burgers wereldwijd.
Chomsky wordt gezien als een van de weinige grote mondiale intellectuelen die dat duidelijk
durft zeggen.
‘Žižek, Žižek, Žižek’

2.500 man in de grote zaal van Bozar, een paar honderd stoelen op het podium, buiten radeloze mensen op zoek naar een
laatste kaartje en schimmige figuren die hen voor een veelvoud van de toegangsprijs wel uit de nood willen helpen. ‘Toen
ik op weg was van het Centraal Station naar Bozar had ik het gevoel dat ik naar een popconcert ging’, vertelde iemand ons
nadien, ‘overal groepjes enthousiaste jongeren met een hoopvolle glimlach op het gezicht, en steeds weer diezelfde naam:
Žižek, Žižek, Žižek.’ Het was sinds de doortocht van Umberto Eco geleden dat Bozar nog zo’n drukte ervaren had voor een
lezing.

(De Morgen 07.12.2011: ‘Slavoj Žižek. De nar die de koning de waarheid zegt’, door Marnix Verplancke)

In het oog van de Occupy-storm – maar met gemengde gevoelens en scepsis rond de
duurzaamheid en de daadkracht van de beweging – staat SLAVOJ ŽIŽEK. Eind 2011 verscheen de
Nederlandse vertaling Eerst als tragedie, dan als klucht, een geactualiseerde versie van zijn boek
dat verscheen in 2009, en waarin hij terugkijkt op de eerste tien jaar van de eenentwintigste
eeuw. Die eeuw was in 2001 begonnen met een tragedie: de aanslagen van 11 september, en
evolueerde 7 jaar later in een klucht: de economische crisis. De publicatie was voor uitgeverij
Boom (i.s.m. Passa Porta en BOZAR) voldoende reden om de auteur ook naar ons land te halen.
De Henry Leboeufzaal van het Brusselse BOZAR was met 2500 bezette stoelen te klein om plaats
te bieden aan wie het uit zijn mond wilde horen: de apocalyps staat op de stoep, niet alleen in
economische zin, maar ook ecologisch, biogenetisch en sociaal. Het is de hoogste tijd dat
progressievelingen en vermeend ‘links’ ophouden met navelstaren en serieus over de revolutie
gaan nadenken. Elders orakelde Žižek dat de eerste stap naar een oplossing het besef is dat er
geen gemakkelijke hoop is. Hij pleit dan ook voor een nieuw soort ‘communisme’, in de
betekenis van een manier om zinvol om te springen met al onze gemeenschappelijke goederen,
bijvoorbeeld met de intellectuele eigendom, of met de enorme ecologische uitdaging. En dan niet
op de wijze van wat hij het ‘Starbucks-ecologisme’ noemt: wie bij de koffieketen een kopje
drinkt, krijgt de boodschap dat hij meteen ook een hele reeks goede doelen steunt. ‘Je koopt bij
Starbucks dus niet alleen koffie, je koopt ook het lidmaatschap van een Grote Beweging. Je
drinkt niet alleen middelmatige warme drank, maar je doet ook iets voor Moeder Aarde. En het
beste van al? De prijs van het goede gevoel wordt gewoon doorgerekend aan de klant: iedereen
content. En er verandert geen bal.’
In ons taalgebied verschenen van zijn hand eerder Welkom in de woestijn van de werkelijkheid
(2005), Geweld (2009) en Intolerantie (2011). Slavoj Žižek is als Sloveens wijsgeer hoogleraar
aan de Universiteit van Ljubljana, Slovenië en aan de European Graduate School in Saas-Fee,
Zwitserland.

Ook onze eigen Žižek, cultuurfilosoof annex activist annex dichter LIEVEN DE CAUTER heeft een
analyse gemaakt van het eerste decennium van de 21ste eeuw. Onder de opmerkelijke titel De
alledaagse apocalyps en het entropisch imperium: beschouwingen over de planetaire
uitzonderingstoestand. Van nine-eleven tot de Arabische lente bracht hij eind 2011 een stevige
bundeling uit van teksten die hij in die periode schreef. Entropie is een term uit de
thermodynamica die de maat aangeeft van de wanorde of de ontaarding van een systeem. Termen
als ‘entropie’, ‘apocalyps’ en ‘uitzonderingstoestand’ maken duidelijk dat De Cauters analyse
van het eerste decennium van de eenentwintigste eeuw erg somber is. Desondanks is hij een
activist die zich dagelijks engageert in concrete kwesties, onder het motto ‘pessimisme in de
theorie, optimisme in de praktijk’. In de inleiding van zijn boek speelt De Cauter met de twee
betekenissen van het woord ‘apocalyps’: ‘“Apocalyps” betekent voor mij meer dan alleen
ondergang. Het betekent vooral ook: Openbaring. Inzicht. Opheldering. Opening. Klaarte.
Verlichting. Natuurlijk. Maar ook: Tegenwoordigheid van geest. Alertheid. Alarm. Of met
Hölderlin: “Waar het gevaar groeit, groeit het reddende ook.”’ (De Leeswolf, door Erwin Jans, p.
48)
De Cauters ware vijanden zijn het neoconservatisme en het neoliberalisme, en hun onzalige
alliantie die medeverantwoordelijk is voor de dreigende ecologische catastrofe. Maar hij ziet ook
enkele lichtpunten. Lichtpunten zijn volgens hem de Occupy Wallstreetbeweging en de
Indignados, geen van bovenaf of vanuit één punt gestructureerde organisaties.
Op de laatste pagina van het boek staat als een uitroep: ‘Tahrir Square Everywhere! Een
uitroep van hoop en verwachting’. Die uitroep maakt bovenal duidelijk dat ‘volgens De Cauter
de toekomst van de planeet – “het reddende”, om Hölderlin te citeren – niet langer in de handen
ligt van de bestaande politiek, maar in de handen van wat Negri en Hardt “multitude” hebben
genoemd, de menigte, de anonieme “zwermintelligentie”.’ (Jans) De driehoek moet dus
gekanteld.

In dit overzicht van burgers die op geregelde tijdstippen de barricaden beklimmen, mag ook de
naam van moraalfilosoof en politiek doordenker JAAP KRUITHOF (1934-2009) niet ontbreken. Dat
de geest van zijn levenswerk verre van vergeten en begraven is, mag onder meer blijken uit de
publicatie begin 2012 van Jaap Kruithof. Teksten voor de toekomst, een turf van 510 bladzijden
artikels34 en stukken uit zijn boeken. Met zijn doorgedreven analyse over hoe alles, tot en met
mens en natuur zelf, ondergeschikt is geraakt aan marktdenken en winstbejag, kon Kruithof een
groot publiek begeesteren. Toen hij in 2000, ook het jaar van verschijnen van Het
neoliberalisme, gevraagd werd om de openingsspeech te verzorgen van het boekenfeest bij
uitstek in Vlaanderen, de Boekenbeurs, greep hij die gelegenheid aan om het boekenbedrijf te
plaatsen in de algemene ‘vermarkte’ wereld waarin wij volgens hem beland waren. Het publiek,
dat bij een commercieel hoogstandje als de Boekenbeurs eerder een feestrede verwachtte, was –
begrijpelijkerwijs – geschokt.
Kruithofs ideeën over het neoliberalisme zijn ook vandaag nog bruikbaar als inspiratie voor
een brede en hoopvolle kijk die al te vaak verloren dreigt te gaan in het snelle mediadenken. Zijn
hele carrière lang bleef Kruithof onvermoeibaar hameren op het belang van humanisme en
respect voor de waarden van een solidaire en hoogwaardige samenleving, met het ecosysteem –
en niet de mens – in het centrum der dingen.
‘Het goede leven veronderstelt individuele ontplooiing binnen gemeenschapsrelaties.
(...)
Om het goede leven veilig te stellen, zouden we de solidariteit nieuw leven moeten inblazen. Wij stellen voor Huizen van
Broederschap op te richten in de grote en middelgrote steden en in de stadsdelen van miljoenensteden als Parijs. In die
huizen zouden alle bestaande openbare en particuliere instellingen met een solidair karakter worden samengebracht, plus
nieuwe diensten voor urgente hulp aan slachtoffers in geestelijke of materiële nood, voor het redden van slachtoffers van
een overdosis – niet alleen van drugs, maar ook van onbehagen of verdriet. Gezien de opnameproblemen in ziekenhuizen
zouden ze ook centra voor noodhulp moeten bevatten.
Ten tijde van de autoritaire gezins- en sociale structuren werd het individu psychisch ingesnoerd in een dwangbuis van
opgelegde normen, wat ontelbare frustraties opleverde. Maar het oprukken van de individuele autonomie binnen het gezin
en in het maatschappelijk leven heeft, bij afwezigheid van sterke, duurzame gemeenschappen, ertoe geleid dat mensen
makkelijker en vaker uit elkaar gaan en scheiden, wat vervolgens weer een factor is bij talrijke vormen van neurose, smart,
eenzaamheid en psychische stoornissen die aandacht en liefde vereisen om ook maar enigszins verzacht te kunnen worden.
De broederschapshuizen zouden dan ook evengoed fungeren als centra van vriendschap en aandacht voor anderen. Ze
zouden een veelvormige missie hebben: het zouden tegelijkertijd plekken zijn voor initiatieven, meditatie, empathie,
medeleven, hulp, informatie, vrijwilligerswerk, plekken waar je een permanent beroep op kunt doen.’
STÉPHANE HESSEL & EDGAR MORIN, De weg van de hoop

Het mag dan al wat melig klinken – wat we graag vergeven aan een man die, de 100 naderend,
nog wakker ligt van zijn eigen aandeel in de wereld van de toekomstige generaties – maar
Hessels idee van broederschapshuizen is niet meer of niet minder dan ‘een’ vorm van
concretisering van ‘de’ waarde waarop nagenoeg alle hier aangehaalde denkers van het ogenblik
hun hoop stellen. Of we die waarde nu aanduiden als ‘broederschap’ of als ‘gemeenschapszin’,
‘solidariteit’, ‘altruïsme’, ‘maatschappelijke verantwoordelijkheid’, ‘engagement’ of ‘empathie’,
feit is dat we met het overmatig bejubelde singuliere binnenkort geen kant meer op kunnen,
tenzij het – hopelijk nog net op tijd – op grote schaal wordt ingebed in het collectieve. ‘Menselijk
geluk hangt’ volgens Guus Kuijer ‘af van het vermogen betekenis te krijgen voor anderen. En
ook omgekeerd: De mens wordt gelukkig wanneer hij erin slaagt betekenis te geven aan een
ander of het andere, aan “de wereld”.’ (Hoe word ik gelukkig?, p. 128) En laat menselijk geluk
nu net datgene zijn waar we via de weg van de individuele vrijheid en ongebondenheid zo
krampachtig naar op zoek zijn.
‘Daaruit blijkt wel hoezeer in de westerse samenleving als geheel (...) de gedachte terrein had gewonnen dat een
fundamentele omwenteling onvermijdelijk was geworden om het voortbestaan van de samenleving veilig te stellen – een
omwenteling die op een geloofwaardige manier de gemeenschapszin en het gevoel voor het duurzame en het heilige in ere
zou herstellen.’
MICHEL HOUELLEBECQ, Elementaire deeltjes, p. 336

De dominante individualistische opvatting van vrijheid is ook volgens Pieter Hilhorst (De
Groene Amsterdammer, 19.04.2012) in zijn essay ‘De idealen van de Franse Revolutie anno nu.
Het juk van de vrijheid’ ten koste gegaan van gelijkheid en broederschap. ‘Zo hebben we een
samenleving gecreëerd waar vrijheid leidt tot stress, faalangst en wantrouwen. Waar vrijheid
vooral de vrijheid van de sterksten is. Waar gelijkheid wordt gezien als een overbodige luxe en
waar broederschap iets is voor naïeve sukkels.’ Het spreekt voor zich dat zo’n samenleving op
gespannen voet staat met de menselijke aard, aangezien mensen groepsdieren zijn. Wat we
volgens Hilhorst met onze individualistische vrijheidsopvatting ook opgeven, is het idee van een
collectieve lotsbestemming. ‘We zien onszelf als meester over ons eigen bestaan, maar
beschouwen de wereld als een onveranderlijk gegeven. Dat is een enorme vrijwillige beperking
van onze vrijheid. Het moet daarom mogelijk zijn om een samenleving te creëren met meer
vrijheid, gelijkheid en broederschap’. We moeten weer streven naar een balans tussen de drie
idealen – ‘(een) samenleving waarin mensen beseffen dat ze anderen nodig hebben om te worden
wie ze willen zijn’.
Een samenleving ook waarin we ons ervoor hoeden de broodnodige menselijke waarden niet te
gaan ‘vermarkten’, ze niet te gaan onderbrengen in de korf van de economie en het winstbejag,
want dan gaat al het authentieke ervan verloren en zal het natuurlijke potentieel ervan binnen
afzienbare tijd opgedroogd zijn. Dat zegt de Amerikaanse politieke filosoof MICHAEL J. SANDEL
in zijn boek Niet alles is te koop. De morele grenzen van marktwerking, gepubliceerd halverwege
2012, maar wij bedienden ons tijdens het voorbereiden van dit boek van twee toen net
verschenen voorpublicaties (in DM Magazine van 19.5.2012 en in De Groene Amsterdammer van
31.05.2012).
Volgens de Canadese filosoof Charles Taylor, die de belangrijkste inspiratiebron was voor
Sandel, is een goed functionerende gemeenschap een voorwaarde voor een levende democratie.
Met deze opvatting wil hij een tegenwicht bieden aan het doorgedreven liberalisme, dat het
belang van individualisme al te fel benadrukt. Volgens Sandel leeft elk individu in een
intersubjectieve ruimte waarin gemeenschappelijke waarden gelden: in plaats van zich alleen te
bekommeren om het uitgangspunt van gelijke rechten en vrijheden, dient een maatschappij ook
te zorgen voor het in stand houden van de gemeenschap waarvan alle individuen deel uitmaken.
Een maatschappij die geen gemeenschappelijk doel nastreeft of geen gemeenschappelijke
zingeving erkent, verwordt volgens Sandel tot een democratie zonder democraten, een
maatschappij van individuen, waarin ieder zijn leven leidt, bij geschillen zijn rechten opeist,
maar nooit verder kijkt dan zijn eigen belang reikt.
Sandel is een fenomeen: zijn colleges ‘Justice (What’s The Right Thing To Do?)’ aan de
universiteit van Harvard zijn berucht in de Verenigde Staten. Sandel geeft dat vak al twintig jaar.
Het is een van de meest bijgewoonde colleges uit de geschiedenis van de universiteit. In de herfst
van 2007 brak hij een record: 1.115 studenten volgden de cursus. Van ‘Justice’ werd zelfs een
twaalfdelige tv-reeks gemaakt, die online te bekijken is.
Wat volgens Sandel nu zo perverterend is aan de introductie van geld in een niet-commerciële
situatie, is dat het de houding van mensen kan veranderen en hun morele en sociale
verantwoordelijkheidszin verdringen. Met een op neoliberalistisch kapitalistisch winstbejag
geschraagde redenering verpakt hij zijn overtuiging aldus: ‘Moeten we ons daar druk over
maken? Eigenlijk wel, ja. Niet alleen om ethische, maar ook om economische redenen. Sociale
normen als sociale verantwoordelijkheidszin en gemeenschapsgevoel zijn geweldige koopjes. Ze
stimuleren mensen tot sociaal nuttig gedrag dat anders heel veel geld zou kosten. Als je een
gemeenschap zover wilt krijgen een opslagplaats voor kernafval te accepteren en je daarbij alleen
gebruik kunt maken van financiële prikkels, ben je veel meer geld kwijt dan wanneer je kunt
bouwen op de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de inwoners.’ Sandel is de mening
toegedaan dat de meest noodlottige verandering van de afgelopen dertig jaar niet de toename is
van de hebzucht, maar wel de uitbreiding van de markten en van de marktwaarden naar
levensgebieden waar ze niet thuishoren. Er is volgens Sandel een publiek debat nodig over de
vraag hoe we de vrije markt op haar plaats houden. In dat debat zullen we moeten nadenken over
de morele grenzen van het marktdenken. ‘We moeten ons afvragen of er ook dingen bestaan die
niet te koop horen te zijn.’ Immers, het is niet omdat altruïsme, vrijgevigheid, solidariteit en
maatschappelijke verantwoordelijkheid geen gebruiksgoederen zijn die op kunnen raken, dat we
geen moeite moeten doen om ze in stand te houden. Sandel vergelijkt ze met spieren, die zich
door oefening ontwikkelen en sterker worden. Een van de tekortkomingen van een marktgerichte
samenleving is dat ze deze deugden laat verkommeren. Om ons openbare leven te vernieuwen
zouden we ons er dus juist meer in moeten oefenen!

‘Üben, üben, üben’ is ook wat de befaamde Duitse cultuurfilosoof PETER SLOTERDIJK ons
aanmaant te doen. Met zijn Je moet je leven veranderen. Over antropotechniek lijkt Sloterdijk
zijn imago van sarcastisch, soms bombastisch en gevaarlijk denkend analyticus achter zich te
laten, en verovert hij beslist een plaats in de lijst van de belangrijkste westerse filosofen. Wars
van het prediken van algemeen geldende ethische principes, spoort hij ons aan om het cynisme
dat mensen aannemen als houding tegenover het heersende nihilisme om te zetten in ‘kynisme’
of ijver. Discipline en ascese zouden ertoe leiden dat we de heersende modellen die niet deugen
steeds weer wegduwen ten voordele van nieuwe modellen, waarvan we de deugdelijkheid willen
uittesten door ons toe te leggen op ‘de techniek om mens te zijn’ of ‘antropotechniek’. De kunst
is met andere woorden je verkeerde trainingsprogramma steeds weer te vervangen door een
beter.
Er wordt wel eens gezegd dat Sloterdijk begint waar Žižek ophoudt. Carel Peeters in Vrij
Nederland (15.06.2011): ‘Sloterdijk gebruikt Je moet je leven veranderen (...) als een
wereldwijde “absolute imperatief”: een noodzakelijk geworden universele gebiedende wijs
omdat het zo met de wereld niet verder kan. De wereld, wij allemaal, moeten ons leven
veranderen. Het gebod tot verandering komt niet van een regering, niet van een president of een
dictator, het komt van “de wereldwijde crisis” zelf. Dat is de autoriteit die het zegt. Die
verandering is nodig, omdat “de blinde en grenzeloze uitbuiting van de natuurlijke hulpbronnen”
anders onvermijdelijk leidt tot een wereldwijde catastrofe.’ Peeters: ‘Volgens Sloterdijk wordt
het weer tijd voor een “grootse ethiek”, een kosmopolitische ethiek, geldig voor iedereen en
overal. Er moeten nieuwe waarden komen, een nieuwe moraal, nieuwe omgangsvormen. Er moet
een“nieuwe ernst” ontstaan, het gaat om een “Umwendung der Seele”, te vergelijken met eerdere
grote spirituele omwentelingen in de geschiedenis.’ Wat er nodig is, is dus een ‘grootse ethische
revolutie’, en Je moet je leven veranderen is een overtuigende oproep voor een rehabilitatie van
de cultuur van de ambitie, die daarvoor een vereiste is. Misschien is het een voorafspiegeling van
een mogelijke wereld voorbij de ‘border’.

3. Kan kunst de wereld redden? Is er nog plaats voor literatuur &


cultuur?
‘Zonder een vleugje kunst zult u nooit iets nieuws bedenken. We moeten dichters zijn als we de wereld in gang willen
houden.’
KAREL ČAPEK (1936)35

‘Romans zijn beter geschikt om de menselijke aard te analyseren dan boeken over psychologie of antropologie.’
IAN MCEWAN (1948)36

‘Ik zei bij mezelf dat het misschien wel de ware aard van kunst was om gedroomde werelden, onmogelijke werelden te zien
te geven (...).’
MICHEL HOUELLEBECQ (2005)37

‘Het voordeel van boeken is dat je in korte tijd met honderden levens kunt meeleven. Je ontwikkeling gaat sneller dan
wanneer je niet leest. Je komt in allerlei culturen terecht, in verschillende tijdperken en zelfs in het andere geslacht. Goede
verhalen nestelen zich in je geheugen en gaan tot je eigen geschiedenis behoren.”’
GUUS KUIJER (2009)38

‘A novel is the best-known medium for producing empathy.’


MICHAEL CUNNINGHAM (2011)39

Hoe nuttig is het om te investeren in de kunsten? Kun je de waarde van kunst en cultuur
uitdrukken in bedrijfsmatige termen? In rendement, concurrentiepositie, efficiëntie? De
verzakelijking van het kunstdebat verovert al langer terrein, en niet alleen in de kunsten, ook in
het onderwijs (en helaas ook in de psychiatrie, dat zagen we hoger al). Zal die beweging op
langere termijn niet onvermijdelijk leiden tot verarming, geestelijk en uiteindelijk onrechtstreeks
ook economisch?
‘Je hebt de blik van anderen (...) nodig om te leren kijken en je eigen conclusies te corrigeren.
Dat is wat kunst doet, je leert hoe je je een beeld kunt vormen van de wereld en welke plaats je
daarin zou kunnen innemen om van betekenis te worden voor anderen.’ (Guus Kuijer,
dankwoord uitreiking Astrid Lindgrenprijs)

‘Als je de wereld wilt veranderen,’ zegt CHANTAL MOUFFE, de politologe die reeds in vorige
hoofdstukken aan bod kwam, ‘zijn kunst en cultuur erg belangrijke media. Kunst laat mensen
anders naar de dingen kijken. Als je La Promesse gezien hebt, dan kijk je nooit nog op dezelfde
manier naar illegale migranten. Kunst zorgt voor affectie en empathie en dat zou de politiek ook
moeten doen (...).’ (De Morgen 24.05.2012) Het is maar doordat mensen zich kunnen
identificeren met de politiek, dat die politiek mensen in beweging zet. Mouffe heeft het dan over
wat ze een noodzakelijk affectief element noemt. De omweg die ze maakt via kunst en cultuur
dient haar politieke discours, maar is daarom niet minder essentieel.
Poëzie – en bij uitbreiding ook de andere kunsten – zijn voor Stéphane Hessel ‘het bewijs dat
er een rijk is waar wij tot ontplooiing kunnen komen en waar we niet meer overgeleverd zijn aan
de willekeur van de krachten waartegen we strijden, waarmee we vechten. Het is een ander rijk.
Dat van de kunst, van de verbeelding. Of anders gezegd, van iets wat geen betrekking heeft op
een concrete materiële werkelijkheid, maar haar overstijgt en ons in een positie brengt waarin we
kunnen dromen’. (Geloven in het onwaarschijnlijke, p. 104)

Dit zijn maar een paar uitgestrooide gedachten, weliswaar niet van de eersten de besten, maar...
van daaruit gaan beweren dat kunst alleen de wereld kan redden, zou een stap te ver zijn. Laten
we ons niettemin geen wereld voorstellen waar geen plaats meer is voor kunst of cultuur, want
dat zou volstrekt onleefbaar zijn. Kunst en cultuur geven mensen een kans om deel uit te maken
van een grootse traditie, die ons begrip van menszijn enorm vergroot en verrijkt.
De debatten die gevoerd worden in onderwijsland naar aanleiding van de zoveelste
aangekondigde hervorming verdelen conservatieve en progressieve denkers over het onderwerp.
De realiteit haalt ons echter in: als er niet snel een bom barst, is Latijn straks nog een mineur
keuzevak voor wie op de gezegende puberale leeftijd van 14 jaar zin heeft om ermee te beginnen,
en worden zogoed als alle levensbeschouwelijke vakken en de talen verdrongen door ‘breder
oriënterende’ vakken als techniek, sport en wereldoriëntatie.
Maar wat betekent dat eenzijdige marktgerichte denken voor onze scholen en universiteiten?
Raken andere onderwijsdoelen daarmee niet in de knel?
Een conservatieve stem – voor het behoud van de traditionele, waardevolle ‘hoge’ cultuur en de
afschaffing van de gemakzuchtige, weinig relevante, ‘lage’ cultuur in het onderwijs – is al enkele
jaren de Britse cultuurfilosoof ROGER SCRUTON. In Waarom cultuur belangrijk is (2009) stelt hij
onomwonden dat het onderwijs achteruitboert. Het moderne onderwijs zou volgens Scruton
speuren naar ‘relevante’ onderwerpen, moeilijkheden vermijden en er in de eerste plaats naar
streven de belangstelling van de leerling vast te houden, no matter what. Dat gaat volgens hem
ten koste van een brede culturele ontwikkeling, die niet meer tot de prioriteiten behoort. De
leraar daalt te veel af naar het niveau van de leerling, en zo heeft die laatste niets meer om naar
boven te klimmen.

Optimistischer van aard, maar zeker zo strijdend als Scruton wanneer het erover gaat cultuur te
verdedigen als zoveel meer dan aardige franje waar helaas geen tijd of geld meer voor is, is de
Amerikaanse filosofe MARTHA NUSSBAUM. In een fel onderwijspamflet, Niet voor de winst.
Waarom de democratie de geesteswetenschappen nodig heeft (2011), waarschuwt ze tegen de
steeds meer uitbreidende tendens om onderwijs enkel nog in economische termen te beoordelen,
vooral uit angst om internationaal achterop te gaan hinken. Dat brengt een gevaarlijke
inkrimping mee van de vakken die in die optiek enkel als tijdverdrijf worden beschouwd, zeg
maar de ‘zachte’ vakken, zoals geschiedenis, filosofie, muziek, literatuur en drama. En laat het
volgens Nussbaum nu net die ‘zachte’ vakken zijn die kinderen leren hoe rekening te houden met
andermans gevoelens, en die hen tot bewuste burgers maken. ‘Wie romans leert lezen, of
toneelspeelt, moet zich tenslotte wel verdiepen in een onbekende, een leuke moslim misschien,
of iemand die niet zo cool is als de mediacultuur ons inpepert dat we moeten zijn. En wie leert
filosoferen, leert verantwoordelijkheden opnemen voor zijn opvattingen.’ (Leonie Beernaert over
Niet voor de winst in Trouw.nl 25.06.2011)

Zolang economie wordt opgevat als een doel op zich, in plaats van een middel bij uitstek om
menselijke doelen te bereiken, is op louter economische groei en winst gericht onderwijs, zoals
Martha Nussbaum het noemt, een verarming en een methode van ontmenselijking. MARC
REUGEBRINK ziet de toestand nog donkerder in. In Het geluk van de kunst (2012) stelt hij vast dat
de economie zich van al het menselijke heeft ontdaan. We zijn aanbeland op het punt waar de
economie er niet (meer) is voor ons: ze bestaat enkel nog omwille van zichzelf. ‘Je onderwijs
daarop afstemmen, betekent dat je kinderen hoogstens ziet als instrument, en dan zeg ik het nog
netjes. We zijn hier in ieder geval ver verwijderd geraakt van een onderwijsideaal waarbinnen
mensen worden opgevoed tot mondige, kritische burgers met gemeenschapszin, tot
persoonlijkheden die in staat zijn individuele keuzes te maken. Tot mensen met een ziel, kortom
– een woord dat ook door Nussbaum wordt gebruikt. Zij omschrijft het als: “het denkvermogen
en de verbeeldingskracht die ons tot mens maken, en onze relaties met andere mensen tot rijke
relaties in plaats van relaties waarbij we elkaar alleen maar gebruiken en manipuleren”.’ (p. 125)
In de ogen van Reugebrink is de uitverkoop van intellectuele waarden overigens compleet.
Ook wie literatuur bedrijft, ziet zichzelf tegenwoordig in het bootje van het marktdenken en het
winstbejag geduwd, met alle gevolgen van dien voor wat men in de toekomst nog van haar mag
verwachten: ‘Het feit dat literatuur onderdeel is geworden van de massacultuur en niet langer op
haar eigen voorwaarden wordt gelezen, maakt dat de relevantie van een auteur in hoge mate
afhankelijk is van wat de nieuwsmedia op een zeker moment als zodanig definiëren. En dat is op
zijn beurt weer in hoge mate afhankelijk van de bewegingen van de markt, van de mogelijkheden
en vooral de bereidwilligheid om een bepaald literair werk te reduceren tot een journalistiek en
vlot verkoopbaar item. (...) Om het nog wat scherper te zeggen: literatuur maakt vandaag
hoogstens nog deel uit van een marktgedreven amusementsindustrie en is alleen van belang voor
zover men binnen die industrie bereid is haar amusant te vinden. De schrijvers die men daar nog
wél belangrijk acht, danken die aandacht niet zozeer aan de specifiek literaire voortreffelijkheid
van hun werk (al ontbreekt die daarom niet). Het zijn andere factoren die hen geschikt maken om
als hofnar te dienen voor een industrie die alleen op entertainment is gericht. Dat heeft niets meer
te maken met de waarden die de literatuur van oudsher voorstaat. Het zijn de media die beslissen
over de belangrijkheid, liever: de aantrekkelijkheid van een auteur. (...) Als het maar sexy is,
kortom. Als het maar verkoopt.’ (Het geluk van de kunst, p. 31-32)

Het is maar hoe je het bekijkt, zou je kunnen gaan denken, zeker als je tijdens je mijmering het
geluk zou hebben Alessandro Baricco tegen het lijf te lopen, die helemaal niet zo in paniek
schijnt te zijn over wat zovelen graag de ‘verloedering’ van het onderwijs, van de beschaving en
van kunst en cultuur noemen. Tijdens zijn doortocht in België in de lente van dit jaar40 werd hem
onder meer gevraagd of het niet jammer zou zijn als niemand binnen 50 jaar nog in staat is om
de beschaving van de oude Grieken te vatten? Simpelweg omdat niemand nog de Ilias kan of wil
lezen, wegens een te kleine return on investment? ‘Dat zal niet gebeuren,’ zegt Baricco. ‘De Ilias
zal gewoon een andere betekenis krijgen. In een nieuw soort beschaving. Zo gaat het altijd.
Telkens opnieuw wordt de grote bibliotheek van het verleden herschreven in een taal die de onze
is. Het doet me soms denken aan de middeleeuwse kopiisten. Die deden dat ook. Niet zonder
fouten. Maar ze haalden dat dode verleden wel naar het heden. Ze gaven het een toekomst. Dáár
ligt de échte uitdaging voor schrijvers en intellectuelen,’ zegt Baricco. ‘In plaats van arrogant
tekeer te gaan tegen het einde van een beschaving – of correcter: hun elitaire, utopische idee
ervan – moeten ze proberen te begrijpen wat er echt gebeurt, en zich daardoor laten inspireren.
Met hun bagage. Onze cultuur wordt niet domweg bedreigd door Het Grote Niets. Ze vervelt tot
iets nieuws. Zoals ze dat al eeuwenlang doet. En gelukkig maar. Toch? Ik vind het een voorrecht
om net nu te mogen leven, nu dit gebeurt. Het is in tijden niet meer zo spannend geweest.
Interessant om te weten in dat verband: in 2006 kwam bij uitgeverij De Geus De Ilias van
Homerus uit, door Alessandro Baricco, een nieuwe versie zonder twistende goden. Het verhaal
leest als een ode op de oorlog, die de schrijver probeert te weerleggen met een hoop op vrede:
‘Vroeg of laat zullen we erin slagen Achilles weg te voeren van die moordende oorlog.’ En zo is
Alessandro Baricco’s bewerking van de Ilias een antwoord op Karen Armstrongs stelling: ‘Kan
een wereldse roman werkelijk de traditionele mythen met hun goden en godinnen vervangen?’
(thema uitgewerkt in Mythen. Een beknopte geschiedenis, 2005).

Na de ‘border’ lijkt de wereld in verschillende richtingen te kunnen kantelen...

4. De herovering van de vrijheid door hechting & inspanning


‘De liefde bindt, en bindt voor eeuwig. De naleving van het goede is een binding, de naleving van het kwade een ontbinding.
Het isolement is een andere naam voor het kwaad; het is ook een andere naam voor de leugen. Want er bestaat alleen een
prachtige, grenzeloze, wederzijdse verstrengeling.’
MICHEL HOUELLEBECQ, Elementaire deeltjes, p. 324

Enkele maanden geleden kreeg Guus Kuijer de Astrid Lindgrenprijs, wereldwijd de grootste
bekroning voor kinder- en jeugdliteratuur. Op 01.06.2012 bracht DS der Letteren een fragment uit
Kuijers dankwoord, een hartverwarmend pleidooi voor goede kinderliteratuur, maar nog veel
meer dan dat. Uit zijn toespraak:
De laatste dertig jaar lees ik opvallend vaak dat ‘jezelf zijn’ het hoogste is wat de mens zichzelf en de samenleving te bieden
heeft. De vraag is echter of ‘jezelf’ genoeg bent om voor een ander van betekenis te zijn. Ikzelf heb het sterke vermoeden
dat ikzelf een te mager aanbod ben. Ik doe dan ook mijn best om zo veel mogelijk anderen in me op te nemen. Het proces
waarmee je anderen in jezelf opneemt heet ‘leren’.

Het is een ‘Borderline Times’-gedachte dat het opbouwen van een gezonde identiteit, die –
behalve de beschikking over nog een paar andere mogelijkheden zoals financiën, arbeid, toegang
tot onderwijs en een goede fysieke conditie – toch een van de eerste vereisten is om een staat van
geluk te kunnen bereiken, enkel mogelijk is in absolute vrijheid en onafhankelijkheid van
anderen. Wij willen dat ten gronde tegenspreken: ten eerste is absolute vrijheid voor alle burgers
een utopie, en ten tweede heeft een samenleving ethische grondbeginselen nodig, die gedragen
worden door de hele gemeenschap, om zo een vorm van gehechtheid tussen haar leden tot stand
te kunnen brengen en houden.

Waarom is hechting daarbij zo belangrijk? ‘Wreedheid wordt bedreven door mensen die zichzelf
niet beleven als onderdeel van de groep die zij schade toebrengen,’ zegt Guus Kuijer (Hoe word
ik gelukkig?, p. 74). Met andere woorden: agressie kan vermeden worden door tegenstellingen op
te heffen. We zitten dus met een ernstig probleem als we denken aan de steeds groter wordende
kloof tussen arm en rijk, en aan de potentiële dreiging die dat fenomeen meebrengt. Om met
anderen mee te voelen, om empathisch te kunnen zijn, moeten we volgens Kuijer allereerst in
staat zijn tot medelijden, dat als het alleen staat ‘een gebrekkig antwoord is op de nood van
anderen’ (p. 21). Medelijden is echter ook de kiem van het inlevingsvermogen. Opdat iemand tot
medelijden in staat zou zijn, is dan weer voorstellingsvermogen vereist: je kunt je een pijn
voorstellen die je zelf niet hebt. Daar is civilisatie en opvoeding voor nodig, maar ook
mentalisatie:41 ‘Een kind moet leren dat er verschil is tussen een knuffelbeest en een levend
konijn. Als het dat niet leert bestaat de kans dat het arme beest wordt doodgeknuffeld. Een mens
moet leren dat hij andere levende wezens, ook met de beste bedoelingen, pijn kan doen.’ (p. 20)

Interessant is in dit verband Een tijd voor empathie. Wat de natuur ons leert over een betere
samenleving (2011) van de bioloog en hoogleraar psychologie aan de Emory University in
Atlanta FRANS DE WAAL. ‘Wij stammen af van een lange lijn van in groepsverband levende
primaten die in hoge mate onderling van elkaar afhankelijk waren’, schrijft hij. In
nomadenkampen, dorpen, steden, stadstaten, provincies of landstaten verenigden inwoners zich
doordat hun specifieke belangen vertaald werden vanuit de overlap aan individuele waarden.
Veel zaken die met het sociale leven in een gemeenschap te maken hadden, kwamen immers
overeen met het ego van alle individuen tezamen, waardoor empathie een natuurlijke voorwaarde
was om het begrip voor de binding tot stand te brengen en te onderhouden. Maar of die
‘natuurlijke’ toestand van de mens – hij vergelijkt het menselijke ‘aangeboren’ gedrag ook met
dat van bepaalde diersoorten – nu voldoende ‘bewijs’ is voor het counteren van de idee dat
eigenbelang in onze neoliberale en op winstbejag gefocuste maatschappij niet nóg dominanter
kan zijn, blijft toch de vraag. Om empathie weer aan te zwengelen is meer nodig dan het afspelen
van een film over dierengedrag.

Voortgaand op de idee dat een duurzamere vorm van vrijheid enkel bereikt kan worden binnen
een stabiele groep van empathisch samenlevende mensen – die om daartoe in staat te kunnen zijn
dus voldoende en op een goede manier gehecht moeten zijn – staan we als samenleving voor een
gigantische uitdaging. Uit de context van de jeugdhulpverlening klinkt geregeld de schreeuw van
jongeren tot in de media door, die boven alles vragen dat er naar hen geluisterd wordt, dat ze hun
verhaal mogen doen, en dat iemand even tijd voor hen maakt. ‘Actieplannen, analyses van
zelfmoordcijfers, conferenties: er wordt veel over de hoofden heen van “probleemtieners” beslist.
Maar wij hebben een verhaal!’, roepen jongeren die worstelen met pijn en verdriet. ‘Luister eens
naar ons.’ (De Standaard 15.09.2011)
Volgens psychotherapeute Lut Celie willen emotioneel kwetsbare jongeren meestal geen hulp
van ‘speciale mensen’ met allerlei kwalificaties, maar gewoon van mensen met empathie die
openstaan voor hun verhalen. Vandaar dat er in De Bleekweide zoveel wordt gehoord, geluisterd
en begrepen. ‘We zien in de gezondheidszorg een enorme doorstroom naar de psychiatrie,’ aldus
Lut Celie, ‘we worden gediagnosticeerd, gemedicamenteerd en ge-etiketteerd. Er moet dringend
weer meer worden ingezet op eerstelijnszorg, zoals wij die hier aanbieden: zonder wachtlijsten
en laagdrempelig.’ (De Standaard 15.09.2011) Ook Lut Celie zag de vragen rond zelfdoding de
laatste tijd explosief toenemen. ‘Onze prestatiesamenleving leert jongeren dat je voor je
problemen snelle oplossingen moet vinden. We moeten allemaal aan torenhoge verwachtingen
voldoen. Tijd om te communiceren is er niet en dus kiezen jongeren almaar meer voor een
radicale oplossing, voor een cru stoppen.’ Volgens Celie heerst bij veel opkomende pubers
onzekerheid over wie ze mogen zijn in deze wereld. Ze moeten voortdurend horen dat ze niet
voldoen. ‘Als een jongere zijn zelfdodingsgedachten kenbaar maakt, is dat voor mij geen
aanstellerige schreeuw om aandacht. Hij schreeuwt het uit dat het hem niet lukt in deze
maatschappij. In wezen is dat een gezonde reactie van een gezonde jongere, maar wat zeggen
wij? “Wat meer poer hé manneke. Een ander kan dat wel. Waarom jij niet?” We smoren altijd
maar die gevoelens. We nemen hun verdriet van ze af, in plaats van ze te leren hoe ze ermee om
moeten gaan.’ Volgens Celie raken we de verbinding met onze kinderen kwijt. ‘We leven in een
almaar complexere maatschappij met complexere nesten. Een op de drie gezinnen valt uit elkaar.
Dat betekent dat heel veel kinderen te maken krijgen met een ingrijpend verlies. Ik zeg niet dat
mensen niet moeten scheiden, maar het heeft allemaal wel zorg nodig. Als partners groeien we
uit elkaar, maar laat ons alstublieft niet weggroeien van onze jongeren. Het is zo belangrijk dat
we hen blijven voelen. We zouden rustiger met onze kinderen moeten omgaan, echt de tijd
nemen om te luisteren. Dat gebeurt nu te weinig.’ (DM Magazine 19.05.2012)

Ook het boek Laat ze niet schieten! Geef de grens een plaats in het leven van jongeren (2010)
van kinderpsychiater PETER ADRIAENSSENS is een overtuigend pleidooi om onze kinderen en
jongeren beter vast te houden. Om hen duidelijke grenzen te geven, opnieuw te leren luisteren en
solidair te zijn, niet zomaar omdat het moet, maar omdat we hen leren ervoor te kiezen.

De Gentse filosofe ALICJA GESCINSKA maakt in haar boek De verovering van de vrijheid (2011)
een vergelijkbare balans op van vrijheid. Ze is van mening dat je net door hen grenzen op te
leggen, mensen kunt emanciperen en burgers de nodige autonomie kunt geven. Als kind woonde
ze in het gedepriveerde Polen, en toch gaf haar dat geen gevoel van onbehagen. Ze woonde met
haar familie op een minuscule ruimte, maar had niet het gevoel dat er iets niet klopte als mensen
in de rij moesten staan voor toiletpapier en ze maar heel af en toe een stukje chocola kreeg. Als
7-jarige kwam ze met het gezin naar België, en dat was voor haar de openbaring van het feit dat
ze in het nieuwe thuisland van alles zag dat niet voor haar was weggelegd, en dat ze dus dingen
miste waartoe andere kinderen wel toegang hadden. In haar filosofie maakt ze een onderscheid
tussen positieve en negatieve vrijheid, waarbij positieve vrijheid leidt tot een grotere autonomie
van elke burger en negatieve vrijheid hun autonomie net aan banden legt. Niet alle grenzen
waarop mensen botsen, zijn dus negatieve grenzen. ‘Je kunt dat nog het beste vergelijken met de
opvoeding van kinderen. Het is net door je kinderen discipline aan te leren, door hen te
verplichten hun huiswerk te maken, dat je hun autonomie vergroot. Het lijkt alsof je de vrijheid
van je kinderen aan banden legt, maar in feite vergroot je die net. We kunnen vrijer worden door
onszelf discipline op te leggen.’ (dS Weekblad 10.12.2011)
Dat de ontspanning die het gevolg is van inspanning ons vrijer maakt, is ook de overtuiging
van Guus Kuijer, en koren op de molen van wie strijdt tegen een vervlakking van het onderwijs
en het verminderen van de leerpakketten: ‘Het grappige is dat je hersenen niets liever willen dan
geconcentreerd zijn en optimaal presteren. Ze willen niet voelen dat de tijd voorbijgaat, want dan
vervelen ze zich en krijgen ze kuren: ze zorgen voor hoofdpijn, chagrijnigheid, depressies,
darmverstopping, slapeloosheid, zeur- en pestneigingen enz. Als ze een fiks aantal uren per dag
ergens in zijn opgegaan, zijn ze tevreden en strekken ze zich knorrend uit in de ligstoel die
ontspanning heet. (...) Het is de taak van de scholen ieder kind aan een stevige interesse te
helpen, want een mens die ongeïnteresseerd op de samenleving wordt losgelaten, is een zwart gat
dat energie slurpt.’ (Hoe word ik gelukkig?, p. 13) En nog: ‘Het leveren van inspanningen werd
van oudsher beschouwd als een bijdrage aan de verruiming van de menselijke mogelijkheden,
maar in de vorige eeuw hebben we een formidabele godheid in huis gehaald die ons dwingt tot
stilzitten en tot staren, omdat hij de inspanning ziet als een vijandige daad. Wij kijken hem dus
onafgebroken aan om hem in staat te stellen ons met vermakelijke beelden te ontspannen.’ (p.
40)
De ondertitel van Gescinska’s boek is dan ook niet voor niets Van luie mensen, de dingen die
voorbijgaan.

5. Van literatuur & cultuur, spreekgestoelte & barricaden naar de


realiteit in kleine hoekjes
We leven dus nog steeds in ‘Borderline Times’, een heel verwarrende en bij wijlen
verontrustende situatie. De wereld is nagenoeg unilateraal economisch georiënteerd. We zijn –
om het met de woorden van filosofe Stine Jensen te zeggen – allemaal bedrijfsleider geworden
van de bvba Ik. Wie meekan, heet succesrijk; de rest valt uit de boot. Door het wegvallen van
stabiele groepen, identiteitsverlenende traditionele structuren en overleveringen en onszelf
overstijgende ‘zijnden’ is het voor ons, postmoderne mensen, steeds moeilijker geworden om zin
en betekenis te vinden om te verwijlen in wat voor velen van ons is verworden tot weinig meer
dan een in concentrische cirkels uitdijend tranendal.

Het is dansen op een slappe koord. Hoe groter de dreiging van de crisis in de wereld, des te
moeilijker wordt onze opdracht om nog zin te creëren. En in onze pogingen om onszelf staande
te houden, botsen we op een steeds groter wordend aantal muren. Dat ontkennen is geen optie
meer. Enkele subversieve vragen dringen zich op. Zijn we nu allemaal ziek? Moeten we de hele
wereld genezen? Is het beroep van psychiater nog wel doenbaar in een wereld waarin meer en
meer medemensen beslissen dat het allemaal de moeite niet meer waard is, en die overtuiging in
daden omzetten door eigenhandig te beslissen een einde aan hun leven te maken? Is er nog een
plaats voor kunst? Was het vroeger beter? Wat moeten we daar nu allemaal mee?

De cruciale factor voor de psychiatrie van morgen is hechting. De kwaliteit van de gehechtheid is
medeverantwoordelijk voor de kwaliteit van ons mentaliserende vermogen, wat dan weer bepaalt
in welke mate we kunnen meevoelen met onze medemens, structuren van verbondenheid en
solidariteit met hem kunnen uitbouwen. En dat is essentieel voor de geestelijke gezondheid van
de komende generaties. Hechting zit op een impliciete plek in het geheugen, en krijgt – behalve
in de primaire relatie van de baby en zijn/haar verzorger – onder meer vorm doordat het individu
zich transgenerationeel met anderen verbonden voelt, ‘beyond memory’. Zoals de moeder haar
baby van in de eerste prille momenten het gevoel kan geven dat de baby ‘er mag zijn’, zo is ook
het zich verbonden voelen in een groter geheel, in een meer vertakte structuur of een
gemeenschap, bepalend voor de kwaliteit van de gehechtheid. Nu we meer en meer in fluïde
gezinsstructuren leven, los van welke bepalende religieuze of andere overtuiging dan ook, in een
wereld waarin het individu centraal staat, staan we voor een enorme uitdaging.

En toch... als we goed kijken, zijn er onmiskenbaar tekenen van hoop, meestal vanuit de basis,
dikwijls in kleine initiatieven, anoniem en haast onmerkbaar. We illustreren lukraak met enkele
actuele voorbeelden van tegenstroom:
06.12.11
Uit een brief van een lagere school aan de ouders:

Beste ouders,

De kinderen van de lagere school nemen aan heel wat activiteiten deel. Hierbij een overzichtje van enkele van deze
activiteiten.
We werken samen met het woon- en zorgcentrum in onze straat. Kleuters gaan er samen gymmen met de bewoners,
derdeklassers maken soep en planten groenten en kruiden in de tuin, vijfdeklassers spelen bingo, vierdeklassers gaan op
bezoek als Sinterklaas er is... Het contact tussen kinderen en bewoners heeft heel wat positieve aspecten.

08.12.11
Uit een Nieuwsbrief van Jan Simoen, getiteld ‘London Calling 3’, naar aanleiding van een citytrip die hij maakte naar
Londen:

De National Portrait Gallery is alweer een ongelooflijk prachtig museum, waar je in een serie zeer fraaie portretten niet
alleen de geschiedenis van Engeland kunt aanschouwen, van Hendrik de Achtste tot Stephen Fry, maar waar je ook de
evolutie van de schilderkunst aan den lijve kunt ervaren. Magnifiek. Mijn voorlopige favoriet is een familieportret van
George VI, in gezelschap van zijn vrouw Elizabeth, de latere Queen Mum, en zijn twee dochters, de huidige Queen Elizabeth
en Princess Margaret, maar dat is louter om sentimentele redenen, omdat ik The King’s Speech zo’n goeie film vind.
In de hal zit een groepje jongeren zeer fotogeniek te wachten, ik weet niet op wie, op hun leerkracht of op het leven of
Godot, met een gezicht alsof ze een gooi doen naar het wereldrecord zich vervelen.
Maar als ik hen vraag of ik een foto van hen mag maken, klaart hun gezicht op en ze lachen naar het vogeltje begot, en als ik
daarna een beetje met hen begin te zeveren over Belgium enzo beginnen ze zowaar luidop te lachen, en jawel, ze vonden de
tentoonstelling best oké, en hun school is cool (!) en eigenlijk zien ze het leven wel zitten ja. Als ik afscheid van hen neem
ben ik een beetje in de war en ik weet niet goed waarom. Wat later weet ik het weer wel: alles in hun houding en hun kleren,
hun petjes en hun kauwgum en hun skateboard, wees oorverdovend in de richting van het cliché, van het beeld dat de media
ons zo gretig ophangen van de jeugd en dan zeker de ‘Engelse jeugd’, namelijk lijmsnuivend, messentrekkend,
winkeldiefstallend, straatsteengooiend en tienerzwanger. En natuurlijk ook hersenloos, breindood, ongeïnteresseerd,
gedachteloos en dus ook toekomstloos. Kortom: de verloren generatie. (...) Anyway, als een tribuut aan zes Engelse
jongeren, kijk eens naar deze vriendelijke en vrolijke foto. Hij is niet wat ik ervan verwacht had: hij is beter. En hij maakt
me blij.

Tot morgen,
Jan
© JAN SIMOEN

06.01.2012
Uit De Bond:
Gelukswetenschapper Hein Zegers: ‘De mensen om je heen zijn het allerbelangrijkste’
door Kristien Rombouts

Geluk is een rage geworden. Daar zit ook een gevaar in. Mensen worden verantwoordelijk gesteld voor hun eigen geluk, en
soms is dat niet zo. Wie iets vreselijks heeft meegemaakt, heeft het recht om ongelukkig te zijn. En sommige mensen zijn
melancholische zwartkijkers van aard. Gelukkig zijn is natuurlijk wel aangenamer. (...) Even stilstaan bij goede dingen die
zo snel vanzelfsprekend worden, werkt heel goed. Nog zo’n mooie is zomaar iets aardigs doen voor iemand anders, zonder
iets terug te verwachten. Dat blijkt de gever nog meer gelukkig te maken dan de ontvanger.
02.02.2012
Uit Brussel Deze Week:
Het seniorencentrum Brussel wil ‘letsen’
door Inge Janssens

Al gehoord van Letsen? Wel, deze eigentijdse vorm van vrijwilligerswerk is een georganiseerd ruilnetwerk van wederzijdse
hulp, van diensten en goederen waar geen geld bij te pas komt. In Vlaanderen is het systeem door de jaren heen uitgegroeid
tot een dertigtal LETS-kringen en is ‘letsen’ voor een tweeduizendtal leden een begrip. ‘Nu Brussel nog’, dachten we hier bij
het seniorencentrum.

‘Letsen’. Het vierletterwoord staat voor ‘Local Exchange and Trading System’. Eens dit vorm heeft gekregen, kan wie wil
met het letsen aan de slag! Het jaar van het Actief Ouder Worden en de Solidariteit tussen de Generaties lijkt ons dan ook
hèt uitgelezen moment om een samenwerkingsverband te creëren en het letsen voor Brussel in de startblokken te zetten, en
op die manier een knappe en creatieve samenwerking tussen alle leeftijden uit te bouwen.

29.02.2012
Uit de Campuskrant:
Preventie van depressie bij jongeren: wat werkt?
door Wouter Verbeylen

Vlaanderen legt een bar slecht rapport voor als het om zelfmoordcijfers gaat. Op woensdag 22 februari werden twee
leerstoelen aan de KU Leuven ingehuldigd van Ga voor Geluk, een stichting en vzw die de preventie en suïcide bij jongeren
ondersteunt. (Met Chantal Van Audenhove, Karel Hoppenbrouwers, Jan Toye, Mark Waer en Marc Vande Gucht.)

Jan Toye (...): ‘Het is niet omdat jonge mensen sociaal meedraaien, dat alles in orde is. Onze maatschappij legt de lat hoog
voor jongeren, en ze hebben het sowieso al moeilijk in de jaren dat ze op zoek zijn naar wie ze zijn. Het zijn de groeipijnen
van de jeugd, maar we herkennen ze niet altijd. Empathie is een kwaliteit die de wereld te weinig heeft.’
08.03.2012
Uit Uitgave van vzw Dag v/d Zorg (insert bij De Standaard)
Nic Balthazar, filmregisseur
‘Respect en bewondering’

Zowel in Ben X als in Tot altijd speelt ‘zorgen voor’ een rol. Dat is niet bewust gebeurd. Het zijn vooral twee verhalen die
me bij mijn kraag hebben gegrepen. Ik moet wel zeggen dat mijn respect en bewondering – en dat klinkt wat melig, maar ik
méén het echt – voor mensen die, in dit jachtige en op prestatie gefocuste leven, de tijd nemen om voor een ander te zorgen
er alleen maar door is toegenomen. Mensen niet in de steek laten, daar gaan zowel mijn films als de zorg toch over.

30.03.2012
Uit De Bond:
De kracht van de eigen kring. Anders kijken naar hulpverlening aan gezinnen
door Geert Van Hecke

Heel wat mensen kampen met een kluwen aan problemen op verschillende levensdomeinen. De gewone hulpverlening kan
hierop vaak geen afdoend antwoord bieden, zelfs als hulpverleners erin slagen onderling goed samen te werken. Zouden we
daarom niet beter eerst eens kijken in welke mate familie, vrienden, buren enzovoorts van een hulpvrager mee een oplossing
voor zijn problemen kunnen bedenken? Dat is het uitgangspunt van de zogenaamde ‘Eigen Kracht Conferentie’ (EKC), een
aanpak die vanuit Nieuw-Zeeland via Nederland intussen ook naar ons is overgewaaid.

www.tejo.be

In de regio Antwerpen biedt TEJO eerstelijns therapeutische ambulante begeleiding aan voor jongeren met psychische
problemen. TEJO is een groep jeugdtherapeuten die op vrijwillige basis werkzaam is, onder de nieuw opgerichte vzw
‘Jeugdtherapeuten zonder grenzen’. Het gaat om een laagdrempelig, anoniem en gratis initiatief. TEJO is het initiatief van
Ingrid De Jonghe. Zij lanceerde het idee voor TEJO in september 2009. Het is een pilootproject dat ontstaan is als reactie op
het grote tekort aan begeleiding van jongeren met psychische problemen.

CESUUR

Op een ochtend klopte de mier al vroeg op de deur van de eekhoorn.


‘Gezellig’, zei de eekhoorn.
‘Maar daar kom ik niet voor,’ zei de mier.
‘Maar je hebt toch wel zin in wat stroop?’
‘Nou ja… een klein beetje dan.’
Met zijn mond vol stroop vertelde de mier waarvoor hij gekomen was.
‘We moesten elkaar een tijdje niet zien’, zei hij.
‘Waarom niet?’ vroeg de eekhoorn verbaasd. Hij vond het juist heel gezellig als de mier zomaar langskwam. Hij had zijn
mond vol pap en keek de mier met grote ogen aan.
‘Om erachter te komen of we elkaar zullen missen’, zei de mier.
‘Missen?’
‘Missen. Je weet toch wel wat dat is?’
‘Nee’, zei de eekhoorn.
‘Missen is iets wat je voelt als iets er niet is.’
‘Wat voel je dan?’
‘Ja, daar gaat het nou om.’
‘Dan zullen we elkaar dus missen’, zei de eekhoorn verdrietig.
‘Nee,’ zei de mier, ‘want we kunnen elkaar ook vergeten.’
‘Vergeten! Jou?!’ riep de eekhoorn.
‘Nou’, zei de mier. ‘Schreeuw maar niet zo hard.’
De eekhoorn legde zijn hoofd in zijn handen.
‘Ik zal jou nooit vergeten’, zei hij zacht.
‘Nou ja’, zei de mier. ‘Dat moeten we nog maar afwachten. Dag!’
En heel plotseling stapte hij de deur uit en liet zich langs de stam van de beuk naar beneden zakken.
De eekhoorn begon hem onmiddellijk te missen.
‘Mier,’ riep hij, ‘ik mis je!’ Zijn stem kaatste heen en weer tussen de bomen.
‘Dat kan nu nog niet!’ zei de mier. ‘Ik ben nog niet eens weg!’
‘Maar het is toch zo!’ riep de eekhoorn.
‘Wacht nou toch even’, klonk de stem van de mier nog uit de verte.
De eekhoorn zuchtte en besloot te wachten. Maar hij miste de mier steeds heviger. Soms dacht hij even aan
beukennotenmoes, of aan de verjaardag van de tor, die avond, maar dan miste hij de mier weer.
’s Middags hield hij het niet langer uit en ging hij naar buiten. Maar hij had nog geen drie stappen gedaan of hij kwam de
mier tegen, moe, bezweet, maar tevreden.
‘Het klopt’, zei de mier. ‘Ik mis jou ook. En ik ben je niet vergeten.’ ‘Zie je wel’, zei de eekhoorn.
‘Ja’, zei de mier. En met hun armen om elkaars schouders liepen zij naar de rivier om naar het glinsteren van de golven te
gaan kijken.

TOON TELLEGEN, Alle verhalen over de eekhoorn en de andere dieren, p. 131


EPILOOG:
LA PETITE BONTÉ VAN EMMANUEL LEVINAS

‘Elk leven begint in de blik van de ander.’


MICHEL HOUELLEBECQ, Elementaire deeltjes, p. 189

Los van alle politiek-maatschappelijke tendensen en historische tijdperken, ver van elke
filosofische stroming die leidt tot imperatieve levenswijzen, en in een poging om het gevaar van
het totalitaire van elke methode te ontwijken, kan de terugkeer naar de zienswijze van de joods-
Franse filosoof van Litouwse afkomst EMMANUEL LEVINAS (1906-1995) ook de dag van vandaag
een aanzet tot antwoord bieden. In het denken van Levinas zitten belangrijke gedachten vervat
over hechting, engagement, solidariteit en gemeenschapszin, waarden die broodnodig zijn om
weerwerk te bieden tegen de ‘borderlinegesteldheid’ waarin de wereld zich momenteel bevindt.
Daarom nemen we enkele elementen uit het ingewikkelde gedachtegoed van Levinas over, als
aanzet voor een reflectie over onze persoonlijke verantwoordelijkheid in deze complexe en soms
dreigende wereld.

Naast het concrete, het zichtbaar hoopvolle en zinvolle dat zich toont in een wereld van
dreigende verbrokkeling, oppervlakkigheid en zinloosheid, willen we bovendien een plaats
vinden voor een meer fundamentele visie. We vinden die in de filosofie van Levinas, die we hier
trachten weer te geven op een begrijpelijke manier, met het gevaar een al te eenvoudige en
eenduidige lezing te geven van een van de moeilijkst leesbare filosofen van de twintigste eeuw.

We willen hiermee ‘heel serieus’ eindigen.

1. Het ik en de ander
Uitgangspunt van de filosofische beschouwingen van Levinas is onze ervaring met het absurde
en zinloze bestaan. Dit zinloze is voor de mens angstaanjagend omdat het on-grijpbaar is, niet te
vatten. Een glimp van deze angstaanjagende sfeer wordt ons getoond in schilderijen van Jeroen
Bosch tot Francis Bacon, van James Ensor tot Fred Bervoets. Het gaat over het onpersoonlijke
zijn, in verschrikking en verbijstering. In onze directe professionele omgeving klinkt deze
dreiging dagelijks door in het discours van de psychisch lijdende mens.
In het dagelijkse leven tracht de mens dat zinloze van zijn bestaan te ‘vergeten’. Hij trekt zich
terug op zijn eigen basis, tracht te genieten van de dingen en geeft daardoor inhoud en smaak aan
het leven. Tegelijkertijd tracht de mens zijn omgeving te ordenen, te grijpen en te begrijpen door
middel van werken en kennen, arbeid en wetenschap.

In dit proces van zelfrealisatie en strijd tegen het dreigende en anonieme zijn, wordt de mens
geconfronteerd met de medemens. In deze confrontatie met de Ander en de onontkoombare
verantwoordelijkheid die daaruit volgt, raken we aan de kern van het gedachtegoed van Levinas.
De Ander is niet zomaar een medemens, een gezel in ons levensproject of in onze
zelfrealisatie. De Ander is veel meer, en opent volgens Levinas ‘een radicaal nieuwe dimensie in
de werkelijkheid, een revelatie van het oneindige’. De Ander is een aanwezigheid die concreet is.
Het gelaat van de Ander doorbreekt onze kring van eindigheid. Er zijn drie fundamentele
kenmerken in deze verschijning van het Gelaat (Bouckaert, 1983): 1) het Gelaat als persoonlijke
expressie, 2) het Gelaat als universeel karakter, en 3) het Gelaat als ethisch imperatief.

1. HET GELAAT ALS PERSOONLIJKE EXPRESSIE


De dingen die ons omringen krijgen pas betekenis wanneer ze ingeschakeld worden in een
menselijk project: omdat de dingen zich niet persoonlijk kunnen tonen, geen zelfstandige
entiteiten zijn, pas zin krijgen als elementen in een door ons gecreëerd geheel.
Het Gelaat van de Ander is echter veel méér, het opent een nieuwe dimensie in het ‘zijn’. Het
Gelaat is een manier waarop het ‘zijn’ zich kan tonen. Het overtreft mijn zingeving, en
tegelijkertijd ontsnapt het er ook aan. De Ander is dus exterieur, onherleidbaar en transcendent,
niet te vatten door de geschiedenis, de sociologie of de psychologie.

2. HET GELAAT ALS UNIVERSEEL KARAKTER


De revelatie van het Gelaat beperkt zich niet tot een sentimentele, geborgen en genoegzame Ik-
Jij-verhouding. Bij Levinas blijft de Ander steeds een vreemdeling, hij blijft buiten mijn bereik,
hij verstoort de intimiteit. En toch wordt dit positief ingevuld: de verstoring houdt een verwijzing
in naar de velen die we uitgesloten hebben of vergeten zijn. In de Ander wordt de solidariteit met
alle andere mensen concreet opgeroepen, en dat leidt tot universele verbondenheid met alle
mensen.

3. HET GELAAT ALS ETHISCH IMPERATIEF


De kwetsbaarheid en de weerloosheid van de Ander roepen ons rechtstreeks op. De mens in nood
is imperatief en treft ons als een bevel, uit de hoogte. Het naakte Gelaat is geen opwekking van
medelijden, maar komt mij tegemoet als een gebod, als een eis tot rechtvaardigheid. De
machteloosheid zelf is een bevel tot hulpverlening. Zo legt de Ander beslag op mijn vrijheid en
grijpt mij in de kern van mijn zelfontplooiing. Geconfronteerd met de nood en de weerloosheid
van de Ander voel ik mij als een beschuldigde, iemand die ten onrechte geniet van zijn bezit, zijn
rijkdom, zijn rechten en zijn zekerheden. Deze authentieke schuldervaring mondt uit in het
verlangen naar de Ander als zingever van mijn bestaan. De Ander heeft dus niet alleen een
functie in de zelfontplooiing van het Ik. De Ander is ook voorwerp van een verlangen als honger
zonder einde, als een vuur dat nooit uitdooft. Hoe meer men zich immers inzet voor de ander,
hoe groter het appel op verantwoordelijkheid.

2. Verantwoordelijkheid
Door mij als ethisch imperatief tegemoet te treden, stelt het Gelaat van de Ander mij voor een
radicale keuze. Ofwel weiger ik in te gaan op het appel van de Ander – en ik heb steeds die
keuze – maar dan blijft mijn vrijheid gevangen in willekeur. Ofwel ga ik in op de roep van de
Ander en riskeer ik mij op de weg van de verantwoordelijkheid, die zonder einde is, omdat de eis
tot rechtvaardigheid nooit is uitgeput. De gerechtigheid die ontstaat wordt steeds dieper
uitgegraven (de Boer, 1976). De Ander brengt de metafysische onrust in mijn bestaan, zorgt voor
het besef dat er iets niet goed is, en plaatst vraagtekens bij de vanzelfsprekendheden. De
verantwoordelijkheid voor de Ander is de metafysische spil waar alles om draait. Levinas gaat
daarmee in tegen de gehele gangbare moraalfilosofie die de verantwoordelijkheid afmeet aan de
mate van vrijheid. Bij Levinas gaat de verantwoordelijkheid onze vrijheid vooraf, maar ook onze
wil, keuze en zelfontwerp.

3. De ‘kleine goedheid’ en de bescheidenheid


De verantwoordelijkheid voor de Ander functioneert als kritisch correctivum, namelijk als het
‘wonder van de kleine goedheid’. In deze wereld kan het Goede enkel maar partieel, beperkt en
fragmentarisch gerealiseerd worden. De sociale, politieke en economische ontwerpen kunnen
volgens Levinas nooit het laatste woord hebben. Ze moeten steeds weer overschreden worden
door de interindividuele verantwoordelijkheid van mens tot mens. Deze ‘kleine goedheid’ staat
boven elk systeem, en kan en moet elke mens uitvinden op grond van zijn uniciteit van
uitverkorene, op grond van het voorrecht dat ieder pas ‘ik’ is door zijn uitverkiezing. Door het
appel van het Gelaat ben ik degene die moet antwoorden en die niet kan worden vervangen. Het
is mijn unieke rol, mijn roeping. De ‘kleine goedheid’ gaat aan elk sociopolitiek systeem vooraf
en komt eruit voort. Volgens Levinas: ‘(...) er zijn individuele gewetens nodig, want zij alleen
zijn in staat het geweld te zien dat voortvloeit uit de Rede. Wij moeten de subjectiviteit
verdedigen, niet omdat haar egoïsme heilig zou zijn, maar omdat alleen het ik in staat is de
“geheime tranen” van de ander te zien. Deze subjectiviteit van het verantwoordelijk gestelde ik is
onontbeerlijk om in te staan voor de geweldloosheid die ook elk systeem nastreeft, maar die
tegelijkertijd aan de particulariteit van het ik en de Ander voorbijgaat (...)’.
Geen enkele structuur kan met andere woorden het laatste woord hebben. De individuele
ethische verantwoordelijkheid van ‘de-één-voorde-ander’ is volstrekt onvervangbaar, niet alleen
als oorsprong, maar ook als overschrijding en voltooiing van het grotere ethische systeem. Door
de onvermijdelijke onachtzaamheid van grotere structuren voor de allerindividueelste nood van
de unieke Ander moet er bijgestuurd, vervangen en aangevuld worden door singuliere, kleine
daden van barmhartigheid. Structuren moeten altijd overschreden worden door het unieke
verantwoordelijke ik, dat over ieder afzonderlijk mens waakt en opkomt voor de unieke Ander.
Deze ‘kleine goedheid’ voltrekt zich van de één naar de ander, en streeft ernaar mensen
afzonderlijk tot hun recht te laten komen, in een pleidooi voor wat Levinas ‘een edele casuïstiek’
noemt. De waarde van deze casuïstiek bestaat erin dat ze voortdurend rekening houdt met degene
die ze voor zich heeft, met elke concrete situatie, elke casus, elk uniek verhaal. Mensen dienen
benaderd te worden in hun onherleidbare en onherhaalbare uniciteit, en niet als exemplarische
toepassingen van algemene principes. De casuïstiek is van belang voor het streven naar een
werkelijke aanpassing van het oordeel over de unieke situatie: iemand die er eenmaal is, hier en
nu, een wezen dat zich – volstrekt nieuw – tegenover mij bevindt. Het betreft een eminente
voorzorgsmaatregel tegen elke vorm van ideologie en reductie, die schromelijk tekortschieten.
Daarvoor zijn individuele gewetens nodig, die tot in hun affectiviteit gevoelig en kwetsbaar
zijn voor het leed van de afzonderlijke en unieke Ander. Deze individuele wezens bestempelt
Levinas letterlijk als ‘extraordinaire wezens’, omdat ze het gewone overschrijden en het ‘anders-
zijn’ incarneren. Deze gewetens dragen de wereld, ook al hebben hun daden geen magische
kracht om de hele wereld en de hele geschiedenis te veranderen. Het gaat over de zogenaamde
‘dwazen’ en ‘naïeven’ die in alle deemoed de Ander vóór laten gaan.
Het adjectief ‘klein’ in de ‘kleine goedheid’ is betekenisvol, en wijst op het concrete en het
bescheiden karakter van de goedheid. Het gaat om een goedheid die zich in heel concrete
omstandigheden van de ene mens tegenover de andere voltrekt, zonder te wachten op een
organisatorische structuur die oplossingen brengt. De kleine goedheid heeft niet de pretentie een
totale goedheid te zijn en zo’n structuur te vervangen. Ze wil niet alles oplossen, maar enkel een
heel concrete daad van goedheid stellen ten opzichte van een welbepaalde nood van één
welbepaalde Ander. De kleine goedheid is de goedheid van de nederige mens, die in het besef
van zijn eindigheid zijn hoogmoed achter zich heeft gelaten en spaarzaam hulp biedt. Ze kent
haar beperkte plaats maar maakt van haar bescheidenheid ook geen nieuwe orthodoxie. De kleine
goedheid kiest voor een partiële, voorlopige, maar reële daad van barmhartigheid tegenover de
unieke Ander.

4. Slot
We eindigen met een kort citaat dat ons inziens naadloos aansluit bij wat Levinas wil zeggen.
Veel meer dan een filosofisch discours, hoe onvoorstelbaar briljant ook, zoals bij Levinas, kan de
grote Kunst ons een glimp tonen van de Oneindigheid. In de onovertroffen muziek van Johann
Sebastian Bach kan men deelgenoot worden van deze ervaring. Laten we daarom besluiten met
deze regels uit de Bachcantate BWV21:

Ich hatte viel Bekümmernis in meinem Herzen aber deine Tröstungen


erquicken meine Seele.
LITERATUURLIJST

ADRIAENSSENS P., Laat ze niet schieten! Geef de grens een plaats in het leven van jongeren, Lannoo, 2010.
AMERICAN PSYCHIATRIC ASSOCIATION, Beknopte handleiding bij de diagnostische criteria van de DSM-IV (orig. titel: Quick
Reference to the Diagnostic Criteria from DSM-IV, vert. Koster van Groos G.A.S.), Swets & Zeitlinger, 1995.
APPIGNANESI L., Alles over de liefde. Anatomie van een onbeheersbare emotie (orig. titel: All about Love. Anatomy of an Unruly
Emotion, vert. Pon Ruiter), De Bezige Bij, 2011.
APOSTEL L., Hopeloos gelukkig, Meulenhoff/Kritak, 1997.
ARMSTRONG K., Mythen. Een beknopte geschiedenis (orig. titel: A Short Story of Myth, vert.: Liesbeth Teixeira de Mattos, Karina
van Santen), De Bezige Bij, 2005.
BARICCO A., De Ilias van Homerus (orig. titel: Omero, Iliade; vert.: Manon Smits), De Geus, 2006.
BARICCO A., De barbaren (orig. titel: I barbari. Saggio sulla mutazione, vert. Manon Smits), De Bezige Bij, 2012 (8ste herziene
druk).
BOUCKAERT L., Emmanuel Levinas. Een filosofie van het gelaat, Acco, 1983.
BORGES J.L., El Aleph (Ilustraciones de José Hernández y un homenaje narrativo de Carlos Fuentes), Círculo de Lectores, 1994.
ČAPEK K., Oorlog met de Salamanders (orig. titel: Válka s mloky, vert. Irma Pieper), Wereldbibliotheek, 2011.
CHOMSKY N., Occupy, Penguin Books Ltd., 2012.
COOPER D., Einde van het gezin (orig. titel: The Death of the Family, vert. L. Rijkens), Boom, 1972.
DE BOER, T. (1976), Tussen filosofie en professie. De wijsbegeerte van Emmanuel Levinas. Baarn, Ambo.
DE BOTTON A., De romantische school. Sex, winkelen en de roman (orig. titel: The Romantic Movement, vert. Maarten Poolman),
Atlas, 1994.
DE CAUTER L., De alledaagse apocalyps van nine-eleven tot de Arabische lente, Oxumoron Books, 2011.
DEHUE T., De depressie-epidemie, Augustus, 2008.
DESMET M. & GROMMEN R., Moe van het moeten kiezen. Op zoek naar een spiritualiteit van de zelfbeschikking, Lannoo, 2005.
DE STERCK M., Bloei. Zestig volksverhalen uit de hele wereld die van meisjes vrouwen maken, verzameld en naverteld door
Marita de Sterck, Meulenhoff / Manteau, 2010.
DE VOS J., Psychologisering in tijden van globalisering. Een kritische analyse van psychologie en psychologisering, Acco, 2011.
DE WAAL F., Een tijd voor empathie. Wat de natuur ons leert over een betere samenleving, Atlas-Contact, 2009.
FARRELL W., The Myth of Male Power: Why Men are the Disposable Sex, Berkley, 2001.
FERRIER J., Het grote Anansiboek, Conserve, 2010.
FIOR M., Cinquemila chilometri al secondo, Coconino Press, 2010.
GESCINSKA A., De verovering van de vrijheid. Van luie mensen, de dingen die voorbijgaan, Lemniscaat, 2010.
GILBERT E., Eten, bidden, beminnen (orig. titel: Eat, Pray Love, vert. Martine Jellema), De Bezige Bij, 2007.
GRUNBERG A., Het aapje dat geluk pakt, Nijgh & Van Ditmar, 2005.
GRUNBERG A., De mensendokter, Nijgh & Van Ditmar, 2011.
GRUNBERG A., De man zonder ziekte, Nijgh & Van Ditmar, 2012.
GRUWEZ L., Lagerwal, Arbeiderspers, 2008.
HAAG P., Huwelijk 2.0 (orig. titel: Marriage Confidential: The Post-Romantic Age of Workhorse Wives, vert. Patricia Piolon),
Mouria, 2011.
HAN B.-C., De vermoeide samenleving, Van Gennep, 2012.
HEIJNE B., Echt zien. Literatuur in het mediatijdperk, Athenaeum-Polak & Van Gennep, 2011.
HESSEL S., Neem het niet! (orig. titel: Indignez-vous!, vert. Hannie Vermeer-Pardoen), Van Gennep, 2011.
HESSEL S., Doe er iets aan! (orig. titel: Engagez-vous!, vert. Henne van der Kooy), Van Gennep, 2011.
HESSEL S. & MORIN E., De weg van de hoop (orig. titel: Le chemin de l’espérance, vert. Henne van der Kooy), Van Gennep,
2011.
HESSEL S., Geloven in het onwaarschijnlijke. Terugblikken om vooruit te kijken (orig. titel: Tous comptes faits... ou presque, vert.
Hanneke Los en Paul Syrier), Van Gennep, 2012.
HOFLAND H.J.A. & VISSER R. (fotograaf), Platter en dikker. Een tijdsbeeld, Bas Lubberhuizen, 2011.
HOUELLEBECQ M., Elementaire deeltjes (orig. titel: Les particules élémentaires, vert. Martin de Haan), De Arbeiderspers, 1999.
HOUELLEBECQ M., De wereld als markt en strijd (orig. titel: Extension du domaine de la lutte, vert. Martin de Haan), De
Arbeiderspers, 2000.
HOUELLEBECQ M., Platform (orig. titel: Plateforme, vert. Martin de Haan), De Arbeiderspers, 2002.
HOUELLEBECQ M., Mogelijkheid van een eiland (orig. titel: Possibilité d’une île, vert. Martin de Haan), De Arbeiderspers, 2005.
HOUELLEBECQ M., De kaart en het gebied (orig. titel: La carte et le territoire, vert. Martin de Haan), De Arbeiderspers, 2011.
HUXLEY A., Heerlijke nieuwe wereld (orig. titel: Brave New World, vert. Pauline Moody), Meulenhoff, 2009.
JOOSTENS P., Over de vriend. essay, De Bezige Bij, 2012.
KINET M., DE KESEL M. & HOUPPERMANS S. (red.), Het nieuwe onbehagen in de cultuur (Reeks Psychanalyse en Cultuur, nr. 2),
Garant, 2011.
KRUITHOF J., Teksten voor de toekomst (red. Rik Pinxten, Ronald Commers, Luc Desmedt), Epo, 2012.
KRYSTAL P., Beperkende banden verbreken (orig. titel: Cutting Ties that Bind, vert. Hajo Geurink), Schors, 1996.
KRYSTAL P., Nog meer beperkende banden verbreken (orig. titel: Cutting More Ties that Bind, vert. Hajo Geurink), Schors, 1997.
KUIJER G., Hoe word ik gelukkig. Een zelfhulpboek, Atheneum-Polak & Van Gennep, 2009.
LAING R.D. en COOPER D.G., Rede en geweld. Tien jaar Sartres filosofie 1950-1960 (orig. titel: Reason and Violence, a Decade
of Sartre’s Philosophy – 1950-1960, vert. L. Rijkens), Boom, 1970.
LEADER D., Het nieuwe zwart. Rouw, melancholie en depressie (orig. titel: The New Black. Mourning, Melancholia, and
Depression, vert. René Van De Weijer, Stanneke Wagenaar), De Bezige Bij, 2011.
LEADER D., Wat is waanzin? (orig. titel: What is Madness?, vert. René Van De Weijer, Stanneke Wagenaar), De Bezige Bij,
2012.
MOROZOV E., The Net Delusion. The Dark Side of Internet Freedom, The Perseus Books Group, 2012.
MOUFFE C., Over het politieke, Klement, 2008.
NUSSBAUM M., Niet voor de winst. Waarom de democratie de geesteswetenschappen nodig heeft, Ambo, 2011.
ORWELL G., Animal Farm (vert. A. Ross, Aart Aarsbergen), Arbeiderspers, 2007.
REUGEBRINK M., Het geluk van de kunst, De Bezige Bij, 2012.
ROSEN L.D., CHEEVER N.A., CARRIER L.M., Understanding our Obsession with Technology and Overcoming its Hold on Us,
Palgrave Macmillan, 2012.
SANDEL M.J., Niet alles is te koop. De morele grenzen van marktwerking (orig. titel: What Money Can’t Buy: the Moral Limits of
Market, vert. Karl van Klaveren en Dick Lagrand), Ten Have, 2012.
SIMONS B. & KEIRSE W., Koen Vanmechelen. Cosmopolitan Chicken Project, Ludion, 2003.
SZASZ T., Geestesziekte als mythe (reeks ‘Menselijke mogelijkheden) (orig. titel: The Myth of Mental Illness, vert. Maurits Mok),
Lemniscaat, 1972.
SLOTERDIJK P., Je moet je leven veranderen (orig. titel: Du mußt dein Leben ändern, vert. Hans Driessen), Boom, 2011.
SWAAB D., Wij zijn ons brein. Van baarmoeder tot Alzheimer, Atlas Contact, 2012.
SWIERSTRA T. & TONKENS E. (red.), De beste de baas? Verdienste, respect en solidariteit in een meritocratie, Amsterdam
University Press, 2008.
TAYLOR C., Bronnen van het zelf. De ontstaansgeschiedenis van de moderne identiteit (orig. titel: Sources of the Self: The
Making of the Modern Identity, vert. Marjolijn Stoltenkamp; inl. Joep Dohmen), Lemniscaat, 1989.
TELLEGEN T., Misschien wisten zij alles. Alle verhalen over de eekhoorn en de andere dieren, Querido, 1995.
VAN DEN BERGH J.H., Dieptepsychologie, G.F. Callenbach, 1970.
VERHAEGHE P., Liefde in tijden van eenzaamheid. Drie verhandelingen over drift en verlangen, Acco, 1998.
VERHAEGHE P., Het einde van de psychotherapie, De Bezige Bij, 2009.
VERHAEGHE P., De neoliberale waanzin. Flexibel, efficiënt en... gestoord (Paul Verbraekenlezing 2012), VUB Press, 2012.
VERHULST D., De intrede van Christus in Brussel, Atlas Contact, 2011.
WINNICOTT D.W., Playing and reality, Tavistock, 1971.
ŽIŽEK S., Eerst als tragedie dan als klucht (orig. titel: First as Tragedy, Then as Farce, vert. Ineke van der Burg), Boom, 2011.
EINDNOTEN

1
In 2008 verscheen bij Amsterdam university Press De beste de baas? Verdienste, respect en solidariteit in een meritocratie,
onder redactie van Tsjalling Swierstra & Evelien Tonkens. Het bundelt een reeks diepzinnige maatschappijkritische bijdragen
van filosofen en sociologen over de keerzijden van het meritocratieverhaal.
2 Candide, ou l’optimisme is een literair-filosofisch en humoristisch verhaal van Voltaire, geschreven in 1759. Het is een satire
op de ideeën van de Duitse filosoof Gottfried Wilhelm Leibniz, van wie de optimistische levensvisie (‘Dit is de beste van alle
mogelijke werelden’) door Dr. Pangloss wordt verwoord en door Voltaire genadeloos op de korrel wordt genomen.
3 De onderzoekers brachten de delers onder in 6 profielen: de ‘altruïsten’, de ‘carrièremakers’, de ‘hipsters’, de ‘boomerangs’, de
‘connectors’ en de ‘selectives’.
4
‘You have 0 friends’ is de vierde aflevering van het veertiende seizoen van de geanimeerde televisieserie South Park, en de
199ste aflevering van de hele serie. Deze werd voor het eerst uitgezonden in de Verenigde Staten op 7 april 2010 op Comedy
Central. De aflevering bevat parodieën op de Disney-film Tron, waarbij Stan de rol speelt van Kevin Flynn. Ook bevat de
aflevering parodieën op de CNBC-serie ‘Mad Money’ en het internetmedium Chatroulette, een website waarop je mensen kunt
ontmoeten met een webcam.
5 Volgens Winnicot (1896-1971) wordt het moment waarop een baby door zijn moeder wordt verlaten slechts door een beperkte
tijdsspanne gescheiden van het moment waarop de baby de hoop op het voortgezette bestaan van de moeder en daardoor op
haar mogelijke terugkeer opgeeft: ‘The feeling of the mother’s existence lasts x minutes. If the mother is away more than x
minutes, then the imago fades, and along with this the baby’s capacity to use the symbol of the union ceases. The baby is
distressed, but this distress is soon mended because the mother returns in x + y minutes. In x + y minutes the baby has not
become altered. But in x + y + z minutes the baby has become traumatized. In x + y + z minutes the mother’s return does not
mend the baby’s altered state. Trauma implies that the baby has experienced a break in life’s continuity (…).’ (Playing and
reality, p. 97) Winnicot benoemt dit kenmerk als ‘beeld-bestendigheid’, en is ervan overtuigd dat het niet iets is wat we erven,
maar iets wat we ontwikkelen, iets wat geleidelijk gegrondvest wordt op een gevoel van vertrouwen: zoals moeder tot dusver
elke keer was teruggekomen, zouden zij en haar plaatsvervangers in het volwassen leven (geliefden en vrienden) dat ook
blijven doen.
6 Van beide boeken is Phyllis Krystal de auteur. De volledige referentie van beide boeken is terug te vinden in de literatuurlijst.
7
Met de term retroseksuelen worden mensen aangeduid die via sociale netwerksites op zoek gaan naar een oude vlam.
8
Tenminste, als we tegen die tijd niet allemaal Wij zijn ons brein van de Nederlandse arts en neurobioloog Dick Swaab in de
boekhandel zijn gaan halen en ons helemaal hebben bekeerd tot de reductionistische visie die dat soort lectuur ons biedt. Dat
gevaar bestaat wel degelijk, want het boek voert velerlei top-zoveellijstjes aan. Helaas. Dan zijn we misschien wel fier dat we
dat verengend godsdienstige uit ons leven hebben gebannen (het was vroeger dus niet beter), maar voor we er ten volle van
genoten hebben, zit de kans erin dat we ons een nieuwe slavernij op de hals halen, die van het gevaar om menselijke
gedragingen puur neurofysiologisch te gaan verklaren. Swaab is, volgens eigen zeggen door zijn jarenlange onderzoek, met
name naar de invloed die allerlei hormonale en (bio)chemische factoren al in de baarmoeder op de hersenontwikkeling hebben,
tot de deterministische en materialistische conclusie gekomen dat we geen hersenen hebben, maar dat we onze hersenen zijn: de
natuurkundige en chemische processen in onze hersenen bepalen hoe we reageren en wie we zijn. Voor echte vrije wil is
eigenlijk niet veel plaats, en waarschijnlijk bestaat die dan ook niet, evenmin als een geest of ziel die onafhankelijk van de
hersenen kan functioneren. Het doet andersdenkenden als Jim van Os (Maastricht) verzuchten: ‘Het is als beweren dat de Mona
Lisa niets anders is dan de verf waarmee ze vervaardigd is, terwijl je dan vergeet dat de verf voorwaarde scheppend is om tot de
Mona Lisa te komen, met alle raadselachtigheid die dat portret eigen is en de hele intrigerende aura die errond hangt.’
9
Dat jongeren cynisch of nihilistisch uit de hoek komen, is iets heel anders. Het is een fase in hun puberteit en maakt deel uit
van hun zoektocht. Zelfs Bob Geldof (I don’t like Mondays) is cynisch begonnen, maar evolueerde tot wereldverbeteraar. Je
moet dat dus in zijn context zien.
10
Vergelijk met ‘Gij zult gelukkig zijn’, een artikel met als ondertitel ‘De nevenwerkingen van de gelukshype’, door Kathleen
Vereecken. Vereecken: ‘Gelukkig zijn is een plicht, tegenwoordig. En dat zie je in de boekhandel: de stroom geluksboeken is
niet te overzien. Wie de tips van al deze experts volgt, móet wel gelukkig zijn. Al schijnt dat toch niet altijd te lukken: de stapel
boeken over depressies in de boekhandel is haast even hoog.’ En toch mogen we niet afhaken, de inzet is immers hoog: ‘Wie
gelukkig is, is gezonder, en presteert ook beter. (...) Er worden (dan ook) grote middelen ingezet om het positieve denken en de
positieve psychologie te promoten.’ ‘Geluk is big business geworden,’ zegt Vereecken ook nog, en ‘Niet meesurfen op de
golven van de gelukshype staat gelijk aan spelbrekerij.’ (De Standaard 29.04.2011)
11 Hans Van Themsche vermoordde op 11 mei 2006 in Antwerpen op straat twee personen: de zwangere Malinese vrouw
Oulematou Niangadou en het tweejarige Belgische meisje Luna Drowart dat bij haar was.
12
De moord op Joe Van Holsbeeck – ook de mp3-moord genoemd – gebeurde op 12 april 2006 in Brussel. Een Belgische
scholier werd op klaarlichte dag tijdens het spitsuur vermoord.
13
Op vrijdag 23 januari 2009 vond er een steekpartij plaats in het kinderdagverblijf Fabeltjesland in Sint-Gillis-bij-Dendermonde
in Oost-Vlaanderen. Er waren drie dodelijke slachtoffers en twaalf gewonden. De dader was Kim De Gelder, die kort daarna in
de naburige gemeente Lebbeke werd opgepakt.
14
Ronald Janssen werd begin 2010 aangehouden op verdenking van moord op het koppel Shana Appeltans en Kevin Paulus.
Naar eigen zeggen had het aanhoudende getreiter van Kevin, die zijn buurman was, bij hem de stoppen doen doorslaan. Tijdens
het proces bleek dat Janssen een meervoudige moordenaar was: hij bekende ook nog de moord op Annick Van Uytsel in 2007,
alsook de moord op een nog onbekend gebleven persoon.
15 Nordine Amrani pleegde een aanslag in Luik op 13 december 2011. Hij wierp een aantal granaten naar een bushalte op de
Place Saint-Lambert en schoot met een automatisch geweer (een FN FAL). Er vielen zes doden op het plein: twee tieners van
vijftien en zeventien jaar, een peuter van 17 maanden, een vrouw van 75 jaar en een jongen van twintig die een week later in
het ziekenhuis overleed. De dader pleegde na de feiten ter plaatse zelfmoord. Bij de aanslag vielen ook 125 gewonden, onder
wie vijf zwaargewonden.
16 Anders Behring Breivik is de hoofdverdachte van de aanslagen in Noorwegen in 2011, waarbij in totaal 77 mensen om het
leven kwamen. Hij schreef voorafgaand aan de aanslag een manifest waaruit extreemrechtse, staatsnationalistische,
antiislamitische en antifeministische opvattingen blijken.
17 Daartegenover staan dan gelukkig wel weer nieuwe initiatieven als bijvoorbeeld de speelpleinen die voor kinderen worden
georganiseerd, of de ‘speelstraten’ in de zomer, waar op bepaalde dagen hekken de doorgang aan auto’s bemoeilijken en waar
je heelder families met stoeltjes en tafeltjes en speelgoed en kinderen groot en klein op straat ziet komen om er samen een leuke
zomerdag door te brengen. Buurtfeesten, bureninitiatieven allerhande... alle hekken en tuinen open, kinderen die in en uit
lopen... een ware ode aan het ‘vrije’ spel, of toch iets wat daar dicht bij in de buurt komt. Het terrein is wat beperkter dan
vroeger, er is ook meer controle, maar het mag toch allemaal nog eens lekker door elkaar krioelen en het is eens wat minder
georganiseerd.
18
Oscar van den Boogaard zegt in een column in De Standaard (22.06.2012): ‘Mensen hebben het vertrouwen in de
maatschappij verloren. Blijkens het deze week verschenen KU Leuven-rapport met de veelzeggende titel “De wantrouwige
Vlaming” blijkt niet alleen het vertrouwen in de politieke partijen op een dieptepunt te zitten, maar ook in de regering, het
gerecht, de pers, de kerk en de koning. In welke instellingen hebben ze dan nog wel vetrouwen? Volgens het onderzoek is de
politie de enig overblijvende vriend. Hoe banger en onzekerder de mens is, hoe meer behoefte hij heeft aan veiligheid.’
19 Sinds kort bestaat nu ook het omgekeerde – de literatuur was eerst: ‘Meer nog dan zijn Indiase uiterlijk – het wekte weleens
verwarring, een keer had een man in een café over het gele gevaar gesproken en daarbij nadrukkelijk Samarendra’s kant
uitgekeken – was dit de kern van zijn identiteit: het gebrek aan ziekte. Hij had geen rolstoel nodig, geen permanente
verzorging, hij kon lopen. Zo was hij eerst het kind geweest, vervolgens de jongen en nu de man zonder ziekte; meer dan wat
dan ook was hij gezond, zowel geestelijk als lichamelijk.’ Arnon Grunberg, De man zonder ziekte, p. 8.
20
Dat dat stilaan een onhoudbare opdracht is geworden, moge ook blijken uit publicaties als Moe van het moeten kiezen. Op zoek
naar een spiritualiteit van de zelfbeschikking van Marc Desmet en Ria Grommen, over de mentale kies-pijn van de moderne
mens.
21
De geciteerde tekst is een fragment uit ‘Werken in de psychiatrie: hoe maken we de balans?’, een lezing door Christophe
Dejours tijdens de studiedag ‘Tussen lijden en leiden. Geestelijke gezondheidszorg en management’, door CGG Andante
(Antwerpen) en CGG Vlaams-Brabant Oost (Leuven) op 17.10.2008, georganiseerd in Leuven.
22
Deze column, getiteld ‘ADHD-maatschappij’ had als aanleiding de publicatie van een interview met Paul Verhaeghe in Tertio
op 20.06.2012, met als titel ‘We horen kerk te weinig tegen neoliberale meritocratie’.
23
De onderwijshervorming die ook nu weer wordt voorbereid, zou op zichzelf het thema van een boek kunnen vormen. We gaan
er daarom niet verder over uitweiden.
24 Gelukkig zijn we niet alleen om dat te weten. Trudy Dehue schreef er al in 2008 een heel boek over, De depressie-epidemie
(volledige verwijzing: zie literatuurlijst). Volgens Dehue belicht de depressie-epidemie het proces waarin het ideaal van de
maakbare samenleving werd ingeruild voor dat van het maakbare individu. Benadrukten we voorheen omstandigheden als
oorzaak van ellende, tegenwoordig gaat de aandacht naar het individuele brein. Daarbij werden we zelf verantwoordelijk voor
wat ons vroeger gewoon overkwam. Want nu succes een keuze is geworden, geldt dat voor mislukking evenzeer.
25
De volledige promotieslogan luidt: ‘we-vibe. Een miljoen mensen genieten meer intimiteit en genot. ’s Werelds populairste
vibrator voor met z’n tweeën. Te dragen tijdens het bedrijven van de liefde.’
26
Het gaat om: ‘Erectile Disorder’, ‘Female Orgasmic Disorder’, ‘Delayed Ejaculation’, ‘Early Ejaculation’, ‘Sexual
Interest/Arousal Disorder in Women’, ‘Hypoactive Sexual Desire Disorder in Men’, ‘Genito-Pelvic Pain/Penetration Disorder’,
‘Substance-Induced Sexual Dysfunction’, ‘Sexual Dysfunction Associated with a Known General Medical Condition’, ‘Other
Specified Sexual Dysfunction’ en ‘Unspecified Sexual Dysfunction’.
27
De controlelijst van voorgestelde diagnostische criteria die nu ter discussie voorligt, is de volgende: u hebt de afgelopen maand
ongeveer een keer per week waanideeën of hallucinaties gehad en u of iemand uit uw nabije omgeving wordt gehinderd door
uw gedrag, en de symptomen zijn het afgelopen jaar opgetreden of verslechterd en geen enkele psychische aandoening (zoals
bipolaire stoornis of middelenmisbruik) verklaart het probleem.
28 Het is vaak een vorm van zich behelpen zonder appel op of tussenkomst van de ander, en gaat dan gepaard met verstomming,
zwijgen of verzwijgen. Daden nemen de plaats in van woorden. Een en ander staat te lezen in Zelfverwonding. Psychodynamiek
en psychotherapie (nr. 16 in de reeks Psychoanalytisch Actueel), een recente publicatie onder de redactie van psychiater en
psychotherapeut Mark Kinet.
29 Recent verschenen van Marita De Sterck twee publicaties van eenzelfde verhalenbundel over inwijdingsrituelen bij jonge
meisjes, Stoute meisjes overal en Bloei.
30 Hoewel ‘de andere groep’ misschien een betere formulering zou zijn dan de ‘geestelijk gezonde vrouwen’, aangezien we
allemaal in de mallemolen zitten: in ‘Borderline Times’ is ‘geestelijk gezond’ niet meer dan een illusie!
31
Kunstenaars zijn dikwijls visionair, ze voelen vaak thema’s aan alvorens de wereld en de wetenschap dat doen.
32 In Orwells steeds weer herdrukte anti-utopie verkeert de wereld in de wurggreep van een systeem dat is gegrondvest op de
verbreiding van angst, haat en wreedheid, en dat iedere vorm van persoonlijke vrijheid en individualiteit uitsluit. Het is een
visioen van de westerse wereld anno 1984, waarin de enkeling ten onder gaat in een volkomen kansloze strijd tegen ‘de Partij’,
die met de meest barbaarse middelen de mens dwingt tot ‘vrijwillige’ aanvaarding van een levens- en wereldbeschouwing die
zelfs de meest elementaire menselijke waarden vernietigt.
33 Behalve van de redacteurs Mark Kinet, Marc De Kesel en Sjef Houppermans bevat het bijdragen van Lieven De Cauter, Joke J.
Hermsen, Dominiek Hoens, Michel Thys, Paul Verhaeghe en Peter Verstraten.
34
Geselecteerd en ingeleid door Rik Pinxten, Ronald Commers en Luc Desmedt (red.).
35 Oorlog met de Salamanders, p. 110.
36 De Standaard, 23.06.2005.
37
Mogelijkheid van een eiland, p. 152.
38 Hoe word ik gelukkig? Een zelfhulpboek, p. 23
39
Wagehuys, Leuven, 15.12.2011, tijdens boekenprogramma ‘Lees Meer’, georganiseerd door 30CC en Internationaal
Literatuurhuis Passa Porta.
40
In april werd in het Brusselse Legermuseum de ‘Soirée barbare’ georganiseerd door het sociaal-culturele netwerk Vitamine C.
Wouter Van Driessche interviewde Baricco nadien voor dS Weekblad (21.04.2012).
41
‘Mentaliseren stuurt het psychische en sociale functioneren min of meer automatisch en onopgemerkt. Het is niet iets wat
mensen bewust doen, en het is dus iets anders dan zelfreflectie of introspectie. Mentaliseren is een onbewust proces, maar dan
niet in de betekenis van verdrongen. Zo’n onbewuste, autonoom verlopende, reflexmatige procedure is opgeslagen in het
impliciete kennis- en geheugensysteem.’ Uit ‘Dyscivilisatie en dysmentalisatie. De ontsporing van het civilisatieproces
psychoanalytisch bezien’, een artikel van Wouter Gomperts in het Tijdschrift voor Psychoanalyse, 6de jrg., nr. 4, p. 199.
Deze ebook licentie is jouw eigendom en kan gelezen worden op een Mac, pc of laptop, e-reader,
tablet en/of mobiele telefoon.

(Door)verkopen, verspreiden (sub)licenseren, verhuren, leasen of op een andere manier


overdragen van enig recht in of op deze licentie of dit eBook, danwel reproduceren, uitgeven,
uitzenden of op enige andere manier beschikbaar stellen van dit digitale bestand aan een 3de
partij is ten strengste verboden.

Dit bestand is voorzien van een watermerk met informatie die jou aanmerkt als de eigenaar van
de licentie om misbruik voorkomen.

Veel leesplezier!

You might also like