You are on page 1of 13

Samenvatting BRS2

Boek Heerkens & van Winden


H1 Raamwerk voor de beste oplossing
ABP= Algemene Bedrijfskundige Probleemaanpak
Kenmerken ABP:
 Een creatieve en systematische benadering vullen elkaar aan
 De ABP kent 7 fasen
 De oplossingsmethode is overal bruikbaar
 Problemen worden uitgedrukt in variabelen
 De aanpak is een raamwerk dat verschillend kan worden benut
 Ontwerp en onderzoek komen bij elkaar

Systematische aanpak: je zoekt stapsgewijs naar een goede en werkbare oplossing. Dit is echter niet
genoeg om je te onderscheiden van anderen/concurrentie.
Creatieve aanpak: kan veel opleveren, maar de kans op een mislukking is relatief groot.
Vaak is een systematische aanpak het beste, maar worden in verschillende fasen nog wel een
creatieve aanpak toegevoegd.

De fasen van de ABP:


1. Je gaat kijken wat het probleem precies is
2. Je werkt je aanpak uit
3. Je analyseert het probleem en stelt vragen
4. Je bedenkt oplossingen, het liefst meer dan één
5. Je kiest de beste oplossing
6. Je voert je oplossing uit
7. Je kijkt of je oplossing heeft gewerkt.

De ABP is een methode die in meerdere situaties voor verschillende problemen en in alle
vakgebieden is toe te passen. Via het ABP staat een probleem niet op zichzelf, maar het staat in de
context van de organisatie.

De ABP beperkt zich tot ‘variabelentaal’. Wat je niet kunt uitdrukken in variabelen, draagt niet bij aan
een oplossing, en is dus ook geen probleem.
 Hierdoor krijg je een heldere structuur

H2 Problemen zonder zorgen


Handelingsprobleem= een door de probleemhebber waargenomen discrepantie tussen de norm en
de realiteit.
 Alles wat niet is zoals je het wilt hebben is een handelingsprobleem. De werkelijkheid wijkt af
van je norm.
 De norm en de realiteit zijn bij een handelingsprobleem uitgedrukt in variabelen
 Aan te pakken met de ABP

Probleemkluwen: een hulpmiddel om vast te stellen of problemen met elkaar samenhangen. In dit
model geef je met peilen het verband aan tussen oorzaken en gevolgen.
 Dit dient om structuur aan te brengen in de probleemcontext en om het kernprobleem te
identificeren.
In sommige gevallen ontbreekt kennis of inzicht. Dan doe je onderzoek om kennis te vergaren, je
gaat dan een kennisprobleem oplossen
Kennisprobleem= een beschrijving van de onderzoekspopulatie, de variabelen en de relaties die
onderzocht worden.

Populatie: personen/organisatie die onderwerp vormen voor het onderzoek.

Procedure om een kennisprobleem op te lossen:


1. De doelstelling
2. De probleemstelling
3. De onderzoeksvragen
4. Het onderzoeksontwerp
5. De operationalisatie
6. De metingen
7. Het verwerken van de data
8. Het trekken van conclusies

Je loopt in bijna alle fasen van de ABP tegen kennisproblemen aan (behalve in de fase dat je een
oplossing kiest).
De aanpak van je kennisprobleem wordt een middel om je handelingsprobleem op te lossen.

Wat is nou het verschil tussen handelingsproblemen en kennisproblemen?


 Bij handelingsproblemen heb je te maken met unieke en concrete normen. Bij
kennisproblemen is de norm dat het antwoord juist moet zijn, het gaat om een feitelijke
situatie.

Omschrijving Handelingsprobleem Kennisprobleem


Definitie Een handelingsprobleem is een Een kennisprobleem is een
door de probleemhebber beschrijving van een
waargenomen discrepantie onderzoekspopulatie, de
tussen de norm en de realiteit variabelen en, als het nodig is,
de relaties die onderzocht
worden.
Verschijningsvorm Het gaat niet zoals het moet Er is behoefte aan kennis
Formulering Probleemdefinitie Probleemstelling
Probleembeschrijving Stelling Vraag
Norm Specifiek Algemeen
Oplossingstraject Algemene bedrijfskundige onderzoekscyclus
probleemaanpak
H3 Logboek van een probleemoplosser
Fase ABP Activiteiten Resultaat
Fase 1: de - Problemen Globale probleemstelling
probleemidentificatie inventariseren
- Probleemkluwen
maken
- Kernprobleem
uitkiezen
Fase 2: formulering van de - Plan van aanpak Planning van het
probleemaanpak opstellen oplossingsproces
- Beschrijven gewenste
activiteiten +
gewenste kennis
Fase 3: de probleemanalyse - Probleemidentificatie Definitie en analyse van het
en probleemkluwen probleem en de
opnieuw bekijken probleemstelling
- Oorzaken zoeken
- Onderzoekscyclus
gebruiken
Fase 4: formulering van - Beslissing beschrijven Rapportage over
alternatieve oplossingen - Beslissingsproces alternatieven en
vaststellen aantrekkelijkheid daarvan
- Criteria opstellen
- Alternatieven
verzinnen en
beoordelen
Fase 5: de beslissing - 1 van de oplossingen Oplossing voor het probleem
kiezen
Fase 6: de implementatie - Implementatieplan Verandering
opstellen
- Activiteiten kort en
stapsgewijs
beschrijven
- Aanpak voor
mogelijke weerstand
uitwerken
Fase 7: de evaluatie - Mensen overtuigen Vergelijken van de
van het nut van de gerealiseerde situatie met de
evaluatie gewenste situatie
- Alle fasen van de ABP
evalueren
- Evaluatie
gestructureerd
aanpakken
H4 Op zoek naar het kernprobleem
Probleemcontext= het geheel van problemen en zaken die binnen een bedrijf niet goed gaan.

Stapsgewijs naar een kernprobleem:


1. Inventariseer welke problemen er zijn
2. Geef aan wat oorzaken en gevolgen zijn en zet ze in een probleemkluwen
3. Kies het kernprobleem dat je gaat aanpakken
4. Maak je probleem meetbaar

Quick and dirty werken: je maakt een inventarisatie van bestaande gegevens en inzichten, zonder dat
je nog echt onderzoek doet. Vervolgens houdt je deze gegevens naast elkaar en formuleer je de
problemen zo concreet mogelijk.

4 vuistregels voor het bepalen van je kernprobleem:


1. In de probleemkluwen staan de problemen die je als probleem hebt aangemerkt
2. In de keten van problemen ga je terug naar de problemen die zelf geen oorzaak meer
hebben
3. Wat je niet kunt beïnvloeden, kan geen kernprobleem worden
4. Kies als er meer dan één probleem in de probleemkluwen overblijft, om het belangrijkste
kernprobleem op te lossen.

Om je probleem te beschrijven druk je de norm en de werkelijkheid in variabelen uit. Daarbij moet je


op 3 zaken letten:
1. Kies je variabele zorgvuldig
2. Druk de norm en de werkelijkheid uit in dezelfde variabele
3. Neem één variabele per probleem.

Variabelen die je niet kunt meten, moet je meetbaar maken. Dat heet operationaliseren. Een
indicator is een meetbaar gemaakte variabele.
Over het algemeen is het handig om meerdere indicatoren te hebben, hiermee neem je toevallige
verstoringen weg. Wanneer je echter te veel indicatoren gebruikt, kunnen ze elkaar gaan
tegenspreken.

Er is 1 voorwaarde: je moet het verband tussen de indicatoren en de variabele aantonen.


Concretiseren van variabelen: de gekozen indicatoren hoeven niet de hele variabele te omvatten. Je
belicht met de indicatoren een aantal aspecten van je variabele.
Decomponeren van variabelen: dit is een methode om variabelen meetbaar te maken. Je kunt soms
variabelen splitsen in afzonderlijke delen. Deze onderdelen vormen samen precies je variabele.
- Voorbeeld: de onderdelen omzet en kosten vormen samen de variabele winst

H5 K3: kunnen, kennen en kiezen


3 uitgangspunten bij een plan van aanpak:
1. Maak gebruik van K3: kunnen, kennen en kiezen
2. Werk volgens een systematische aanpak
3. Beschrijf je plan nauwkeurig

Als je de onderzoekscyclus gebruikt moet je vaak in het onderzoek nog keuzes maken. In deze fase
van je probleemaanpak kom je K3 tegen. Deze aanpak zorgt voor ordening.
o Kunnen: alle activiteiten die je moet uitvoeren
o Kennen: alles wat je moet weten -> het doel is om kennis te verzamelen
o Kiezen: het selecteren van opties. Als er meerdere alternatieven zijn vergelijk je ze aan de
hand van verschillende criteria die je tegen elkaar hebt afgewogen.

Wanneer je een probleem aanpakt kom je op verschillende niveaus mensen tegen. Je moet goed
weten in welke positie deze mensen zitten. Een systematische aanpak helpt hierbij, waarin je in ieder
geval de volgende stappen neemt:
1. Je zoekt uit wie er, naast de probleemhebber, met het probleem te maken hebben
2. Je moet weten wie belangrijk is om het probleem te kunnen oplossen
3. Je achterhaalt welke informatie nodig is om verder te kunnen met je aanpak
4. Je spoort nu alvast mensen op die je in de volgende fasen nodig hebt.
5. Je maakt een taakverdeling voor de mensen die meewerken aan de oplossing van het
probleem
6. Je formuleert je randvoorwaarden.

Richtlijnen voor het beschrijven van een plan van aanpak:


 Schrijf de activiteiten nauwkeurig op
 Vermijd obligatoire beschrijvingen (wees selectief)
 Laat zien dat je het probleem kunt oplossen

H6 Speurtocht naar het onbekende


Activiteiten bij nadere inspectie van het probleem; je gaat onderzoek doen:
1. Vul details in
2. Zoek oorzaken
3. Bekijk waarom eerder gevonden oplossingen niet zijn gebruikt

Probleemanalyse= je houdt het probleem dat je gekozen hebt nog eens tegen het licht. Je gaat
onderzoek doen omdat je kennis nodig hebt. Je bekijkt de probleemidentificatie en probleemkluwen
opnieuw en je vult onbekende details in. Het gaat hierbij om verbanden, de relaties tussen het
probleem en de oorzaken. Er is sprake van een oorzakelijk verband als aan de volgende 3
voorwaarden is voldaan:
1. Er bestaat volgtijdelijkheid: de oorzaak moet altijd voorafgaan aan het probleem
2. Er is sprake van een statistisch verband: als de waarde van de oorzaak varieert, moet de
waarde van het probleem ook veranderen (en omgekeerd)
3. Er zijn geen alternatieve verklaringen voor dit deel van het probleem: niets anders dan de
ene oorzaak veroorzaakt het probleem.

Vervolgens ga je op zoek naar mogelijke oorzaken van het probleem. Je gaat een kennisprobleem
oplossen en maakt hierbij gebruik van de onderzoekscyclus (als onderzoek nodig is).
Verschillende onderzoeksmethoden leiden naar resultaat (interviews, enquête, literatuurstudie).
In je onderzoek let je op de volgende punten:
1. Kijk eerst welke mogelijke oorzaken van het probleem je zelf kent
2. Betrek anderen bij het zoeken naar oorzaken
3. Kies één of een paar oorzaken om in detail te onderzoeken.

De oorzaken kun je net zoals de problemen uitdrukken in variabelen. Deze variabelen moet je
concreet maken met indicatoren. Er zijn 4 verschillende meetniveaus voor de variabelen:
1. Nominale variabelen – de waarden van deze variabelen hebben geen kwantitatief verband
met elkaar, je kunt ze slechts benoemen (bijv. religieuze overtuiging).
2. Ordinale variabelen – de waarden zeggen wel iets over de kwantiteit, maar de exacte waarde
is onbekend (bijv. 5 antwoordmogelijkheden in een enquête).
3. Intervalvariabelen – de waarden druk je uit in getallen, maarde onderlinge verhoudingen
tussen die waarden blijven onduidelijk.
4. Variabelen met een rationiveau – de waarden druk je uit in getallen en hierbij is de
onderlinge verhouding wel vast te stellen.
Een onderzoeker streeft naar het hoogste meetniveau (ratio).

H7 Een beeld van alle opties


De 7 stappen waarin je opties gaat generen en beoordelen om tot een oplossing te komen:
1. De beslissing beschrijven
2. Het beslissingsproces vaststellen
o De volgende aandachtspunten zijn hier van belang
i. Stel vast wie de beslissers zijn
ii. Bepaal de fasering van de beslissing
iii. Spreek de regels voor de besluitvorming af
iv. Wil je criteria wel of niet wegen?
v. Zorg voor een heldere weergave van de beslissingsprocedure
vi. Denk aan de acceptatie van de beslissing
3. Criteria opstellen
o Non-compensatorische criteria: punten waaraan een mogelijke oplossing altijd moet
voldoen
o Criteria zeggen iets over het effect at de opties hebben op de oplossing van het
probleem. Deze effecten zijn echter wel onzeker.
4. Criteria van een schaal voorzien
5. Gewichten geven aan criteria
o Er zijn verschillende methoden om gewichten toe te kennen aan criteria:
i. Per criterium een cijfer geven;
ii. Een aantal punten over de criteria verdelen;
iii. Paarsgewijs wegen (steeds 2 criteria met elkaar vergelijken);
iv. Steeds opnieuw kiezen uit een aantal opties.
o Weging zorgt ervoor dat je tot een redelijk betrouwbare aanpak komt.
o MoSCoW-regels: hiermee kun je de eisen indelen in verschillende categorieën van
vereist tot luxe.
6. Alternatieven verzinnen of bestaande mogelijkheden invullen
o Bestaan onderzoek
o Creatieve technieken
i. Brainstormen;
ii. Synectics: er worden inhoudelijke regels aan de associaties gesteld;
iii. Morfologie: je verdeelt het probleem waarvoor je een oplossing zoekt in
stukjes. Vervolgens bedenk je per onderdeel opties en deze met elkaar
vergelijken.
7. Alternatieven beoordelen

H8 De opdrachtgever aan zet


Soms volgt een opdrachtgever je advies niet. 3 verklaring om af te wijken van de ‘beste’ optie:
1. De opdrachtgever is verantwoordelijk voor de beslissing en de gevolgen ervan; de adviseur
niet
2. De adviseur en de opdrachtgever kunnen anders naar scores en gewichten kijken
3. De beslisser schat de risico’s anders in
De probleemoplosser vergelijkt de opties en beoordeelt de beste mogelijkheid. De beslisser kijkt naar
de voorgelegde keuze, maar neemt zelfstandig een besluit. Hij plaatst de keuze van een optie in een
bredere context.
Ook kan een beslisser anders met gewichten omgaan dan de adviseur.
Beslissers houden nadrukkelijk rekening met risico’s. Ze zien deze in een breder aspect dan de
adviseur. Dat kan tot andere keuzes leiden.

H9 Een planmatige aanpak


In een implementatieplan beschrijf je welke stappen je moet zetten om je advies te realiseren.
Daarbij hanteer je 2 uitgangspunten:
1. Je geeft een korte beschrijving van de activiteiten die je stapsgewijs moet uitvoeren (de
technische kant van het plan)
2. Je beschrijft de rol van mensen en hoe je ze meekrijgt in de verandering (de sociale kant van
je plan) -> verandermanagement

Er zijn verschillende modellen om je idee te implementeren. Bij een implementatieplan moet in ieder
geval op de volgende punten worden gelet:
 Geef per maatregel aan wat het doel of tussendoel is
 Check de voortgang van de veranderingen -> controlesysteem
 Wees duidelijk over hoe je te werk gaat
o Bottom-up: richting van de communicatie in een organisatie van beneden naar
boven. Mensen op de werkvloer hebben dus de mogelijkheid mee te praten.
o Top-down: de directie communiceert met de medewerkers, van boven naar
beneden.
 Speel in op mogelijke weerstand tegen verandering
 Organiseer de interne communicatie

H10 Blijven verbeteren


Bij een gestructureerde evaluatie horen drie uitgangspunten:
1. Overtuig mensen van het nut van een evaluatie;
2. Evalueer alle fasen van de ABP, niet alleen de beslissing zelf;
3. Pak de evaluatie professioneel aan

Summatieve evaluatie: je gaat na of je doelen zijn bereikt. Je meet of het probleem minder is
geworden zonder te kijken naar de oorzaken daarvan.
Formatieve evaluatie: je zoekt uit wat de oorzaken van de effecten zijn. Je kijkt bijvoorbeeld of de
uitvoering wel volgens plan is verlopen.

H11 Kennis van zaken


Met de onderzoekscyclus verzamel je systematisch gegevens die je in vrijwel alle fasen van de ABP
nodig hebt. De onderzoekscyclus bestaat uit 8 fasen:
1. Het opstellen van het onderzoeksdoel
 Je geeft aan wat de reden is om het kennisprobleem op te lossen
 Wat is je behoeften aan kennis?
2. Het opstellen van de probleemstelling
 Het formuleren van het kennisprobleem
 Het is handig deze in de vorm van een vraag te gieten
 Je voert de volgende punten uit bij de opstelling van je probleemstelling:
i. Het soort onderzoek bepalen
ii. De variabelen definiëren
iii. De mogelijke relaties tussen de variabelen weergeven (alleen bij verklarend
onderzoek)
3. Het opstellen van de onderzoeksvragen
 De vragen waarin je een probleemstelling kunt splitsen
 Wissen creativiteit af met systematiek
 De kwaliteit van je onderzoeksvragen kun je toetsen door de volgende vragen:
i. Zijn alle variabelen uit de probleemstelling aanwezig in de vragen?
ii. Zitter er nieuwe variabelen in de onderzoeksvraag (zo ja, dan moet er iets
veranderd worden)
iii. Zit er overlap in de onderzoeksvragen? (haal die overlap eruit)
iv. Is het aantal variabelen en relaties per onderzoeksvraag minimaal? (streef
naar 1 of 2 variabelen per onderzoeksvraag)
4. Het opstellen van het onderzoeksontwerp
 Je werkt uit hoe je je doel gaat bereiken. Hierbij moeten keuzes worden gemaakt, die
de onderzoeksstrategie vormen:
i. Wil je variabele beïnvloeden of niet?
ii. Heb je contact met de onderzoekspopulatie of niet?
iii. Ga je in of buiten een laboratorium onderzoeken
iv. Crosssectioneel of longitudinaal onderzoek?
v. Etc.
 De details van je onderzoeksontwerp vul je met de volgende punten verder in:
i. Onderzoekspopulatie
ii. De waarnemingseenheden
iii. De steekproef
iv. Data verzamelen
v. Verwerking en analyse
5. De operationalisatie
6. De metingen (het verzamelen van data)
7. Het verwerken van de data
8. Het trekken van conclusies (beantwoording van de probleemstelling)

Fasen onderzoekscyclus Omschrijving


1. Het opstellen van het onderzoeksdoel Je geeft aan wat de reden is om het
kennisprobleem op te lossen

Wat is je behoeften aan kennis?

2. Het opstellen van de probleemstelling Het formuleren van het kennisprobleem


Het is handig deze in de vorm van een vraag te
gieten
Je voert de volgende punten uit bij de opstelling
van je probleemstelling:
I. Het soort onderzoek
bepalen
II. De variabelen
definiëren
III. De mogelijke relaties
tussen de variabelen
weergeven (alleen bij
verklarend onderzoek)
3. Het opstellen van de onderzoeksvragen De vragen waarin je een probleemstelling kunt
splitsen
Wissen creativiteit af met systematiek
De kwaliteit van je onderzoeksvragen kun je
toetsen door de volgende vragen:
I. Zijn alle variabelen uit de
probleemstelling aanwezig in de
vragen?
II. Zitter er nieuwe variabelen in de
onderzoeksvraag (zo ja, dan moet er
iets veranderd worden)
III. Zit er overlap in de onderzoeksvragen?
(haal die overlap eruit)
IV. Is het aantal variabelen en relaties per
onderzoeksvraag minimaal? (streef naar
1 of 2 variabelen per onderzoeksvraag)

4. Het opstellen van het Je werkt uit hoe je je doel gaat bereiken. Hierbij
onderzoeksontwerp moeten keuzes worden gemaakt, die de
onderzoeksstrategie vormen:
I. Wil je variabele beïnvloeden of niet?
II. Heb je contact met de
onderzoekspopulatie of niet?
III. Ga je in of buiten een laboratorium
onderzoeken
IV. Crosssectioneel of longitudinaal
onderzoek?
V. Etc.

De details van je onderzoeksontwerp vul je met


de volgende punten verder in:
I. Onderzoekspopulatie
II. De waarnemingseenheden
III. De steekproef
IV. Data verzamelen
V. Verwerking en analyse

5. De operationalisatie Je maakt variabelen meetbaar met behulp van


indicatoren
6. De metingen (verzamelen van data) Naast resultaten geef je aan wat de
betrouwbaarheid is van de metingen.

Betrouwbaarheid: stabiliteit van je resultaten,


zelfde metingen volgende keer.

Validiteit: gaat om inhoud, wordt er gemeten


wat de bedoeling is?
I. Interne validiteit: of je
onderzoeksontwerp goed in elkaar zit
II. Externe validiteit: is het toepasbaar op
andere groepen dan je populatie
III. Begripsvaliditeit: zijn de begrippen goed
geoperationaliseerd?
7. Het verwerken van de data Dit is nodig om jezelf richting te geven.

In deze fase moet je ook aandacht besteden


aan een evaluatie van de validiteit en
betrouwbaarheid.
8. Het trekken van conclusies Ga na in hoeverre je de probleemstelling
helemaal hebt kunnen beantwoorden.
Hoorcolleges BRS2
ABP: stappenplan om problemen in organisaties op te lossen.
- Eerst kijken of er een probleem is
o Een probleem is een afwijking tussen ‘het ideaal’ en ‘de werkelijkheid’
o Als de kloof te groot is, moet er een passende oplossing komen.
o Soms zijn idealen niet realistisch

7 stappen van ABP:


1. Probleem identificeren
a. Inventariseren van probleem
2. Probleemaanpak formuleren
a. Team van experts samenstellen -> kijken wat nodig is
3. Probleemanalyse uitvoeren
a. Diagnosticeren van het probleem -> wat zijn de oorzaken? Is er een causaal verband?
4. Mogelijke alternatieve oplossingen formuleren -> het moeten meerdere zijn, bedrijf wil
kunnen kiezen
a. Rekening houden met: geld, is het realistisch, past het binnen de filosofie van het
bedrijf, etc.
5. Kies een oplossing -> moet praktisch relevant zijn
6. Implementatie van de gekozen oplossing
7. Evalueer de effectiviteit
 Stap 3 en 4 zijn het meest belangrijk voor dit blok en het tentamen

Er zijn 2 meetmomenten:
- Meetmoment 0: voor implementatie
- Nameting: na implementatie kijken naar verschil tussen het 1 e en 2e meetmoment

Relatie ABP en onderzoekscyclus


ABP is een verlengstuk van de cyclus. Het is een hele concrete uitvoering in stappen hoe je een
probleem op moet lossen/oplossingen aan te dragen.

Dus ABP is een probleemoplossing laag die de regulatieve cyclus omsluit.

Handelingsprobleem= een probleem in een organisatie. Synoniem aan ABP!!


Kennisprobleem= het ontbreken van bepaalde kennis. Deze kennis is nodig om een
handelingsprobleem op te lossen.

Een onderzoekscyclus is meer bedoeld voor een theoretische aanpak. Via deze cyclus wordt een
kennisprobleem opgelost.
4 fasen van een onderzoek:
1. Ontwerpen
a. Formuleer doelstelling, onderzoeksvraag en deelvragen. De vragen moeten in dienst
staan van de doelstelling van het bedrijf.
2. Gegevens verzamelen
3. Analyseren
4. Evalueren en adviseren
a. Beantwoordt de onderzoeksvraag en deelvragen en maak aanbevelingen om je
doelstelling te realiseren

Conceptueel model: model waarin oorzaak-gevolg relaties worden weergegeven.

De data-analyse
 Je vergaart kennis door informatie in te winnen (vragenlijsten, interviews, etc.)
 De data bestaat uit de informatie die je hebt ingewonnen (kwantitatief/kwalitatief)
 Om structuur en overzicht aan te kunnen brengen in de informatie moet de data worden
geanalyseerd (daarna heb je er pas wat aan)
Kwantitatieve data-analyse: wordt uitgevoerd met hulp van zowel beschrijvende statistiek als
toetsende statistiek.

Beschrijvende statistiek: je rapporteert gemiddelden, percentages, correlaties, etc. Deze statistiek


beschrijft dus letterlijk de informatie die in de data aanwezig is.

Toetsende statistiek: hierbij kijk je of de gevonden gemiddelden, percentages, correlaties, etc. ook
daadwerkelijk een significant effect representeren.
 De effecten die we in de data vinden worden getoetst op statistische significantie
 Statistisch significant: als de kans erg klein is dat het effect puur op toeval is verkregen.
o Niet gelijk aan praktische relevantie
o Wel een noodzakelijke voorwaarde

You might also like