Professional Documents
Culture Documents
Systematische aanpak: je zoekt stapsgewijs naar een goede en werkbare oplossing. Dit is echter niet
genoeg om je te onderscheiden van anderen/concurrentie.
Creatieve aanpak: kan veel opleveren, maar de kans op een mislukking is relatief groot.
Vaak is een systematische aanpak het beste, maar worden in verschillende fasen nog wel een
creatieve aanpak toegevoegd.
De ABP is een methode die in meerdere situaties voor verschillende problemen en in alle
vakgebieden is toe te passen. Via het ABP staat een probleem niet op zichzelf, maar het staat in de
context van de organisatie.
De ABP beperkt zich tot ‘variabelentaal’. Wat je niet kunt uitdrukken in variabelen, draagt niet bij aan
een oplossing, en is dus ook geen probleem.
Hierdoor krijg je een heldere structuur
Probleemkluwen: een hulpmiddel om vast te stellen of problemen met elkaar samenhangen. In dit
model geef je met peilen het verband aan tussen oorzaken en gevolgen.
Dit dient om structuur aan te brengen in de probleemcontext en om het kernprobleem te
identificeren.
In sommige gevallen ontbreekt kennis of inzicht. Dan doe je onderzoek om kennis te vergaren, je
gaat dan een kennisprobleem oplossen
Kennisprobleem= een beschrijving van de onderzoekspopulatie, de variabelen en de relaties die
onderzocht worden.
Je loopt in bijna alle fasen van de ABP tegen kennisproblemen aan (behalve in de fase dat je een
oplossing kiest).
De aanpak van je kennisprobleem wordt een middel om je handelingsprobleem op te lossen.
Quick and dirty werken: je maakt een inventarisatie van bestaande gegevens en inzichten, zonder dat
je nog echt onderzoek doet. Vervolgens houdt je deze gegevens naast elkaar en formuleer je de
problemen zo concreet mogelijk.
Variabelen die je niet kunt meten, moet je meetbaar maken. Dat heet operationaliseren. Een
indicator is een meetbaar gemaakte variabele.
Over het algemeen is het handig om meerdere indicatoren te hebben, hiermee neem je toevallige
verstoringen weg. Wanneer je echter te veel indicatoren gebruikt, kunnen ze elkaar gaan
tegenspreken.
Als je de onderzoekscyclus gebruikt moet je vaak in het onderzoek nog keuzes maken. In deze fase
van je probleemaanpak kom je K3 tegen. Deze aanpak zorgt voor ordening.
o Kunnen: alle activiteiten die je moet uitvoeren
o Kennen: alles wat je moet weten -> het doel is om kennis te verzamelen
o Kiezen: het selecteren van opties. Als er meerdere alternatieven zijn vergelijk je ze aan de
hand van verschillende criteria die je tegen elkaar hebt afgewogen.
Wanneer je een probleem aanpakt kom je op verschillende niveaus mensen tegen. Je moet goed
weten in welke positie deze mensen zitten. Een systematische aanpak helpt hierbij, waarin je in ieder
geval de volgende stappen neemt:
1. Je zoekt uit wie er, naast de probleemhebber, met het probleem te maken hebben
2. Je moet weten wie belangrijk is om het probleem te kunnen oplossen
3. Je achterhaalt welke informatie nodig is om verder te kunnen met je aanpak
4. Je spoort nu alvast mensen op die je in de volgende fasen nodig hebt.
5. Je maakt een taakverdeling voor de mensen die meewerken aan de oplossing van het
probleem
6. Je formuleert je randvoorwaarden.
Probleemanalyse= je houdt het probleem dat je gekozen hebt nog eens tegen het licht. Je gaat
onderzoek doen omdat je kennis nodig hebt. Je bekijkt de probleemidentificatie en probleemkluwen
opnieuw en je vult onbekende details in. Het gaat hierbij om verbanden, de relaties tussen het
probleem en de oorzaken. Er is sprake van een oorzakelijk verband als aan de volgende 3
voorwaarden is voldaan:
1. Er bestaat volgtijdelijkheid: de oorzaak moet altijd voorafgaan aan het probleem
2. Er is sprake van een statistisch verband: als de waarde van de oorzaak varieert, moet de
waarde van het probleem ook veranderen (en omgekeerd)
3. Er zijn geen alternatieve verklaringen voor dit deel van het probleem: niets anders dan de
ene oorzaak veroorzaakt het probleem.
Vervolgens ga je op zoek naar mogelijke oorzaken van het probleem. Je gaat een kennisprobleem
oplossen en maakt hierbij gebruik van de onderzoekscyclus (als onderzoek nodig is).
Verschillende onderzoeksmethoden leiden naar resultaat (interviews, enquête, literatuurstudie).
In je onderzoek let je op de volgende punten:
1. Kijk eerst welke mogelijke oorzaken van het probleem je zelf kent
2. Betrek anderen bij het zoeken naar oorzaken
3. Kies één of een paar oorzaken om in detail te onderzoeken.
De oorzaken kun je net zoals de problemen uitdrukken in variabelen. Deze variabelen moet je
concreet maken met indicatoren. Er zijn 4 verschillende meetniveaus voor de variabelen:
1. Nominale variabelen – de waarden van deze variabelen hebben geen kwantitatief verband
met elkaar, je kunt ze slechts benoemen (bijv. religieuze overtuiging).
2. Ordinale variabelen – de waarden zeggen wel iets over de kwantiteit, maar de exacte waarde
is onbekend (bijv. 5 antwoordmogelijkheden in een enquête).
3. Intervalvariabelen – de waarden druk je uit in getallen, maarde onderlinge verhoudingen
tussen die waarden blijven onduidelijk.
4. Variabelen met een rationiveau – de waarden druk je uit in getallen en hierbij is de
onderlinge verhouding wel vast te stellen.
Een onderzoeker streeft naar het hoogste meetniveau (ratio).
Er zijn verschillende modellen om je idee te implementeren. Bij een implementatieplan moet in ieder
geval op de volgende punten worden gelet:
Geef per maatregel aan wat het doel of tussendoel is
Check de voortgang van de veranderingen -> controlesysteem
Wees duidelijk over hoe je te werk gaat
o Bottom-up: richting van de communicatie in een organisatie van beneden naar
boven. Mensen op de werkvloer hebben dus de mogelijkheid mee te praten.
o Top-down: de directie communiceert met de medewerkers, van boven naar
beneden.
Speel in op mogelijke weerstand tegen verandering
Organiseer de interne communicatie
Summatieve evaluatie: je gaat na of je doelen zijn bereikt. Je meet of het probleem minder is
geworden zonder te kijken naar de oorzaken daarvan.
Formatieve evaluatie: je zoekt uit wat de oorzaken van de effecten zijn. Je kijkt bijvoorbeeld of de
uitvoering wel volgens plan is verlopen.
4. Het opstellen van het Je werkt uit hoe je je doel gaat bereiken. Hierbij
onderzoeksontwerp moeten keuzes worden gemaakt, die de
onderzoeksstrategie vormen:
I. Wil je variabele beïnvloeden of niet?
II. Heb je contact met de
onderzoekspopulatie of niet?
III. Ga je in of buiten een laboratorium
onderzoeken
IV. Crosssectioneel of longitudinaal
onderzoek?
V. Etc.
Er zijn 2 meetmomenten:
- Meetmoment 0: voor implementatie
- Nameting: na implementatie kijken naar verschil tussen het 1 e en 2e meetmoment
Een onderzoekscyclus is meer bedoeld voor een theoretische aanpak. Via deze cyclus wordt een
kennisprobleem opgelost.
4 fasen van een onderzoek:
1. Ontwerpen
a. Formuleer doelstelling, onderzoeksvraag en deelvragen. De vragen moeten in dienst
staan van de doelstelling van het bedrijf.
2. Gegevens verzamelen
3. Analyseren
4. Evalueren en adviseren
a. Beantwoordt de onderzoeksvraag en deelvragen en maak aanbevelingen om je
doelstelling te realiseren
De data-analyse
Je vergaart kennis door informatie in te winnen (vragenlijsten, interviews, etc.)
De data bestaat uit de informatie die je hebt ingewonnen (kwantitatief/kwalitatief)
Om structuur en overzicht aan te kunnen brengen in de informatie moet de data worden
geanalyseerd (daarna heb je er pas wat aan)
Kwantitatieve data-analyse: wordt uitgevoerd met hulp van zowel beschrijvende statistiek als
toetsende statistiek.
Toetsende statistiek: hierbij kijk je of de gevonden gemiddelden, percentages, correlaties, etc. ook
daadwerkelijk een significant effect representeren.
De effecten die we in de data vinden worden getoetst op statistische significantie
Statistisch significant: als de kans erg klein is dat het effect puur op toeval is verkregen.
o Niet gelijk aan praktische relevantie
o Wel een noodzakelijke voorwaarde