You are on page 1of 13

4.

1
BEVRUCHTING
1. Eicelontwikkeling:
- elke maand ontwikkelt een eicel (soms 2) in een van beide ovaria (eierstokken) van een
vrouw.
- cel groeit door voedingsstoffen op te nemen uit follikelcellen (binnen 2 weken: 10 µm – 150
µm)
2. Ovulatie (Eisprong):
- na ovulatie komt de eicel, omringd door follikelcellen, in de eileider terecht.
3. Bevruchting:
- spermacellen dringen door de follikelcellen en bereiken de zona pellucida rond de eicel.
- Enzymen uit spermacellen breken de zona pellucida gedeeltelijk af (spermacellen kunnen
nu eicel bereiken)
- spermacel die als eerste het celmembraan van de eicel bereikt, levert zijn kern (met DNA) af
- blaasjes in het grondplasma (van eicel) veranderen de zona pellucida in
bevruchtingsmembraan (nu ondoordringbaar voor andere spermacellen)
- kernen van de spermacel en de eicel versmelten  vorming van een zygote (bevruchte
eicel)
4. Afsluiting van de bevruchting:
- ca. dertig uur later vindt de 1e celdeling plaats.

VAN ZYGOTE TOT EMBRYO


- zygote ondergaat klievingsdelingen waarbij dochtercellen niet groeien (blijven allemaal
binnen bevruchtingsmembraan)
- 16 cellen na drie dagen, 100 na vijf dagen, vormen een blastula.
- trilharen binnen eileider vervoeren blastula naar baarmoeder
- 1 week na bevruchting vindt innesteling plaats in de baarmoeder
 Bevruchtingsmembraan barst  blastula groeit in baarmoederlijmvlies.
- trofoblast aan de buitenkant vormt vlokken voor voedingsstoffenoverdracht en O2 (via
bloedvaten van baarmoederslijmvlies naar embryoblast)
- embryoblast: groepje stamcellen waaruit alle celtypen van embryo ontstaan
- embryo groeit en neemt een platte schijfvorm aan (kiemschijf), later rond.
- hechtsteel tussen trofoblast en kiemschijf vormt het begin van de navelstreng.
- Holtes aan beide zijden van de kiemschijf vormen het dooierblaasje (met voeding) en de
amnionholte (met vruchtwater).
- Het dooierblaasje verdwijnt (neemt de lever over), de amnionholte beschermt het embryo
(van stoten enz.)
- Amnion (van amnionblaasje) en chorion (van trofoblast) worden vruchtvleizen  amnion:
binnenste vruchtvlies, chorion: buitenste vluchtvlies

VAN EMBRYO TOT FOETUS


- In de baarmoeder ontstaat de placenta uit cellen van zowel moeder als kind. (ontstaat van
de trofoblast)
- De placenta maakt uitwisseling mogelijk van stoffen tussen het bloed van de moeder en het
embryo via embryonale bloedvlokken (bloedsomlopen zijn daardoor strikt gescheiden)
- De navelstreng (met 1 ader en 2 slagaders) verbindt de placenta met het embryo.
- Slagaders: afvalstoffen (o.a CO2) van embryo  placenta
- Aders: voedingsstoffen en zuurstof van placenta  embryo
- Na 8 weken zijn alle organen van het embryo aangelegd,  nu foetus genoemd (ca. 3 cm
groot)
- zwangerschap eindigt soms rond dit punt met een spontane abortus (miskraam) (oorzaak
niet altijd duidelijk)

LEEFSTIJL
- Goede voeding is belangrijk omdat in eerste 8 weken organen van kind ontwikkelen
- Calcium, ijzer, vitamines belangrijk
- Embryo extra kwetsbaar voor alcohol en drugs
- Lager geboortegewicht van kinderen waarvan de moeder rookt (stress/drukke baan hebben
ook invloed op gewicht)

GESLACHTSKENMERKEN
- Na 6 weken is geslacht onduidelijk van embryo
- SRY-gen op het Y-chromosoom bepaalt of het embryo zich ontwikkelt tot een man.
- SRY-gen activeert genen die zorgen voor de ontwikkeling van testes (teelballen) en
mannelijke primaire geslachtskenmerken
- Afwezigheid van het Y-chromosoom  embryo ontwikkelt zich tot meisje.
- De geslachtsklieren groeien uit tot ovaria (eierstokken) en vrouwelijke primaire
geslachtskenmerken ontstaan
- Mensen met het syndroom van Swyer hebben een X- en een Y-chromosoom maar
ontwikkelen zich als vrouw (oorzaak: eierstokken die niet (goed) functioneren)

VROUWELIJKE VOORTPLANTINGSORGANEN
- in de puberteit groeien de voortplantingsorganen naar hun volwassen bouw.
- de ovaria ondergaan ontwikkeling van eicellen, waarbij elke maand enkele follikels rijpen
(waarvan 1 zich ontwikkelt in een rijpe eicel)
- eicel komt bij ovulatie (eisprong) vrij uit ovarium (die de eileider opvangt)
- geen bevruchting  eicel sterft na 24 uur af.
- bevruchting  zygote wordt door trilhaarcellen vervoert naar baarmoeder (binnen 1 week)
- baarmoederslijmvlies groeit elke maand ter voorbereiding op mogelijke zwangerschap
(geen bevruchting? Slijmvlies verdwijnt dan bij menstruatie)
- de vagina, met een (pH: 3,8 - 4,5) voorkomt groei van ongewenste bacteriën en schimmels.
- buitenste en binnenste schaamlippen dienen als bescherming van de vagina, met
maagdenvlies als soepel randje aan de ingang.
- vagina is niet vochtig genoeg bij 1e keer seks maagdenvlies breekt en bloedverlies
- clitoris heeft inwendige zwellichamen (zwellen op bij opwinding)  leiden tot orgasme
door prikkeling van topje.

MANNELIJKE GESLACHTSORGANEN
- in de puberteit verandert grootte van de balzak, testes en penis
- testes bestaan uit zaadbuisjes (bijeengehouden door bindweefsel) en zitten in de balzak
- onderhuids spiertjes trekken samen bij lage temp en ontspannen bij hoge temp om 2 o lager
dan lichaamstemp te blijven voor optimale spermaproductie
- vanaf puberteit produceren cellen in zaadbuisjes spermacellen (in testes), die in de bijbal
rijpen.
- bijballen slaan spermacellen op tot zaadlozing plaatsvindt of het lichaam ze na een maand
afbreekt.
- bij seksuele opwinding vullen zwellichamen van penis zich met bloed,  erectie ontstaat.
- zaadlozing treedt op wanneer kringspiertjes rond bijballen en zaadleiders spermacellen via
penis naar buiten duwen.
- zaadblaasjes en prostaatklier voegen vocht toe aan spermacellen  vormen sperma
- Meestal gaat zaadlozing gepaard met een orgasme.
GESLACHTSKENMERKEN EN SEKSUALITEIT
- Primaire geslachtskenmerken (bij geboorte)
Jongens  penis/balzak. Meisjes  vagina/schaamlippen
- Secundaire geslachtskenmerken: (verandering door hormonale verandering in puberteit)
Jongens  groei van geslachtsorganen, stembanden + toename spiermassa + beharing.
Meisjes  borstgroei, verbrede heupen, beharing, ontwikkeling/groei van geslachtsorganen
- Tertiaire geslachtskenmerken: geestelijke en gedragsveranderingen (wat invloed heeft op
seksuele voorkeur)

HOMOS 🥶
Heteroseksueel: voorkeur voor ander geslacht.
Homoseksueel of lesbisch: aantrokken tot eigen geslacht.
Biseksueel: aangetrokken tot beide geslachten.
Aseksueel: geen seksuele aantrekking.
Transgender en intersekse: mensen met geslachtsidentiteit buiten biologisch geslacht.
LHBTI-gemeenschap vertegenwoordigt diversiteit in seksualiteit.
4.2
AANTAL CHROMOSOMEN IN EEN CEL
- Menselijke geslachtscellen (gameten) zijn haploïd (n) en bevatten elk 23 chromosomen.
- Een zygote, gevormd na de fusie van twee gameten, is diploïd (2n), bevat van elk
chromosoom twee exemplaren.
- Lichaamscellen ontstaan uit de diploïde zygote via mitose, (hebben dus ook diploïde
kernen)
- Paren zijn homologe chromosomen en dragen informatie over dezelfde erfelijke
eigenschappen (hoewel de details vaak verschillen)

ONTSTAAN VAN GESLACHTSCELLEN


- geslachtscellen ontstaan in twee fasen door meiose.
1. Meiose I: Chromosomen van elk paar gaan uit elkaar; homologe chromosomen ondergaan
crossing-over.
2. Meiose II: Chromatiden van elk chromosoom gaan uit elkaar.
- voorbereiding van meiose vindt plaats in de interfase (DNA-verdubbeling + celgroei)
- verschil tussen mitose en meiose: chromatiden gaan niet uit een, maar de homologe
chromosomen

Profase I: Homologe chromosomen komen bij elkaar, crossing-over vindt plaats.


Metafase I: Chromosoomparen bewegen naar het midden van de cel.
Anafase I: Chromosomenparen scheiden en gaan naar tegenoverliggende zijden van de cel,
willekeurige combinatie (door eitwitdraden)
- Cel splitst in twee haploïde dochtercellen.
- Haploïde dochtercellen hebben nog steeds chromosomen met 2 chromatiden.
- Vorming van vier haploïde gameten (n), elk met een unieke set van 23 chromosomen en
erfelijke informatie.

VORMING VAN EICELLEN


- Oögenese: begint voor de geboorte (mid-zwangerschap), enkele miljoenen diploïde oögonia
ontstaan in de ovaria (daalt tot 250.000 bij puberteit)
- Deel van de oögonia ondergaat meiose, stopt in profase I en vormt diploïde primaire
oöcyten
- Follikel: blaasjes waar de oöcyten zich in bevinden
- Oöcyten bevinden zich in follikels en ondergaan meiose onder invloed van hormonen
tijdens de puberteit (tijdens de menstruatiecyclus)
- Follikels nemen niet allemaal tegelijk toe. Bij elke menstruatiecyclus neemt het met 5 tot 12
keer in volume toe.
- Follikel maakt meiose af en de rest sterft af (als er 2 ontwikkelen, er kans op een twee-eiige
tweeling)
- Totaal rijpen er 400 tot 500 follikels tijdens een vrouw haar leven.
- Meiose I eindigt met de vorming van een secundaire oöcyt en een klein poollichaampje.
(Ongelijke cytoplasma verdeling)
- Secundaire oöcyt ondergaat meiose II, stopt in metafase II tot ovulatie.
- Na bevruchting voltooit de secundaire oöcyt meiose II  vorming van de eicel en een
poollichaampje.
VORMING VAN SPERMACELLEN
- Spermatogenese begint bij jongens in de puberteit (duurt ruim 2 maanden)
- Zaadbuisjes bevatten spermatogonia die zich door mitose vermenigvuldigen (zo kan de man
nog lang spermacellen maken)
- Deel van spermatogonia wordt primaire spermatocyt en begint meiose.
- Na meiose I ontstaan 2 haploïde secundaire spermatocyten  produceren na meiose II elk
2 spermatiden (spermacellen) produceren.
- De vier spermatiden differentiëren tot vier spermacellen met een staart.
- Trilharen vervoeren spermacellen van de teelballen naar de bijballen voor rijping.
- Spiercellen in de bijballen stuwen spermacellen naar de zaadleiders tijdens zaadlozing.
- In de vagina worden spermacellen actief en zwemmen ze naar de eileiders.
- Zaadlozing wordt gestuurd door spiercellen in de bijballen.
- Zaadvloeistof bevat fructose (energie voor spermacellen) en prostaglandines (stimuleren
baarmoedersamentrekking zodat cellen gemakkelijker de eileiders bereiken).
- Basische prostaatvocht helpt de cellen te overleven tegen het zuur van de vagina (door de
zure omgeving van de vagina te neutraliseren)
4.3
HORMONALE START VAN DE PUBERTEIT
- Puberteit wordt gestart door de hypothalamus, gevolgd door de hypofyse.
- Hypothalamus geeft gonadotropine-releasing-hormonen (GnRH) af aan de hypofyse.
- Hypofyse geeft FSH (follikel-stimulerend hormoon) en LH (luteïniserend hormoon) vrij in het
bloed.
- Geslachtsorganen met de juiste receptoreiwitten reageren door geslachtscellen te
produceren of hormonen af te geven.
- De afgifte van FSH en LH leidt tot het starten van de puberteit en vruchtbaarheid bij zowel
jongens als meisjes, (verschillen in de werking van deze hormonen tussen beide geslachten)

VRUCHTBAARHEID BIJ JONGENS


- FSH stimuleert de productie van spermacellen in de zaadbuisjes van de testes (door de
productie van sertolicellen)
- LH stimuleert de vorming van testosteron door interstitiële cellen (Leydig-cellen) tussen de
zaadbuisjes.
- Testosteron is betrokken bij spermacelvorming en het ontstaan van secundaire
geslachtskenmerken.
- Testosteron remt tegelijkertijd de productie van GnRH, FSH, en LH.
- Verminderde testosteronproductie heft de rem op GnRH, FSH, en LH op, waardoor de
testosteronproductie weer stijgt.
- Negatieve terugkoppeling zorgt ervoor dat de hoeveelheid testosteron in het bloed binnen
vaste grenzen blijft.

VRUCHTBAARHEID BIJ MEISJES


- Na puberteit begint de menstruatiecyclus bij meisjes (gemiddeld 28 dagen)
- Follikels in de ovaria reageren op FSH en LH uit de hypofyse, wat de ontwikkeling van
follikels start.
- Follikels produceren oestrogenen, met name oestradiol, die negatieve terugkoppeling
veroorzaken en de ontwikkeling van meer follikels voorkomen.
- Oestrogenen stimuleren secundaire geslachtskenmerken en groei van
baarmoederslijmvlies.
- Rond dag 12 van de menstruatiecyclus stimuleren oestrogenen positieve terugkoppeling,
wat leidt tot een toename van LH-productie en ovulatie.
- Ovulatie resulteert in de vrijgave van een eicel uit de rijpe follikel, klaar voor bevruchting.
- Niet-bevruchte eicel sterft na een dag. Het gele lichaam, gevormd door overblijvende
follikelcellen, produceert progesteron, remt GnRH, FSH, en LH-productie en stimuleert de
groei van baarmoederslijmvlies.
- Zolang het gele lichaam functioneert, ontwikkelen zich geen nieuwe follikels en blijft
menstruatie uit.

MENSTRUATIE
- Bij niet-bevruchte eicel krimpt het gele lichaam ongeveer 10 dagen na ovulatie.
- Stopzetten van progesteron- en oestrogeenproductie leidt tot snelle afname van deze
hormonen in het bloed.
- 2 gevolgen daarvan:
1. Deel van het baarmoederslijmvlies laat los  begin menstruatie
2. Productie van GnRH, FSH en LH komt weer op gang  menstruatiecyclus begint opnieuw

ZWANGERSCHAP
- Bevruchte eicel produceert HCG als het embryo zich in het baarmoederslijmvlies nestelt.
- HCG stimuleert het gele lichaam om progesteron en oestrogeen te blijven produceren 
baarmoederslijmvlies blijft intact en blijft menstruatie uit
- Het uitblijven van menstruatie is een vroeg signaal van zwangerschap.
- Verhoogd progesteron remt de vorming van FSH en LH, waardoor geen nieuwe follikels
rijpen tijdens de zwangerschap.
- In de derde maand neemt HCG-productie af  het gele lichaam verschrompelt, en de
placenta neemt over (produceert de benodigde oestrogenen en progesteron)
- Embryo groeit snel: Week 3: 2 mm. Week 8: 4 cm. Week 12: 8 cm
- Foetus groeit gestaag: 5 maanden: 23 cm. 7 maanden: 38 cm. Geboorte: 50 cm
- Vanaf de zevende maand draait de baby vaak met het hoofdje naar beneden, wat de juiste
houding voor de bevalling is.

GEBOORTE
- Na ca. negen maanden is de foetus volgroeid, en de geboorte kan beginnen.
- Prostaglandinen (hormoonachtige stoffen van moeder en kind) veroorzaken samentrekking
van het spierweefsel in de baarmoederwand (ontsluitingsweeën)
- Prostaglandinen openen ook de baarmoedermond  bevalling kan beginnen bij een
opening van ongeveer 10 cm.
- Moeders hypothalamus produceert oxytocine, (via hypofyse in de bloedbaan) en
samentrekking van het spierweefsel stimuleert.
- Druk van het kind op de baarmoedermond activeert impulsen naar de hypothalamus 
meer oxytocineafgifte  overgang van ontsluitingsweeën naar persweeën.
- Baarmoederwand- en buikspieren trekken samen om de baby naar buiten te persen.
- Na de geboorte volgen naweeën die de nageboorte (placenta, vruchtvliezen en navelstreng)
uitdrijven.

BORSTVOEDING
- Prolactine uit de hypofyse stimuleert melkvorming door melkklieren in de borsten.
- Baby's zuigen aan de tepel  stimuleren productie van prolactine en oxytocine.
- Oxytocine doet melkklieren samentrekken, stimuleert afgifte van moedermelk.
- Oxytocine veroorzaakt ook samentrekking van de baarmoeder, waardoor deze sneller
terugkeert naar de oorspronkelijke vorm.
4.4
KI (KUNSTMATIGE INSEMINATIE) EN IVF (IN-VITROFERTILISATIE):
- KI: bij onvoldoende spermacellen of ongunstig baarmoedermondmilieu
- Gynaecoloog brengt sperma via een slangetje in bij de vrouw, waar spermacellen op eigen
kracht naar de eileiders zwemmen.

- IVF: bij problemen zoals een tekort aan spermacellen, hormonale onbalans, of
baarmoederproblemen.
- Hormonen, zoals FSH (eerste 10-16 dagen) en HCG (36 uur voor oogsten), worden
toegediend om meerdere eicellen te laten rijpen.
- Gynaecoloog oogst eicellen uit vergrote follikels met behulp van een dun glazen buisje.
- Eicellen worden in aparte petrischaaltjes geplaatst met spermacellen van de vader.
- Na twee dagen worden embryo's gevormd van vier tot acht cellen.
- Een embryo wordt teruggeplaatst in de baarmoeder; technologische verbeteringen
verminderen de gebruikelijke praktijk van het plaatsen van twee embryo's om risico op een
tweeling te vermijden.
- Niet-gebruikte embryo's kunnen worden ingevroren voor toekomstige pogingen als
zwangerschap uitblijft.

SPERMACEL INJECTIE (ICSI)


- Bij een tekort aan spermacellen kan ICSI (intracytoplasmatische sperma-injectie) worden
toegepast.
- Een laborant gebruikt een dun glazen buisje om een spermacel op te zuigen en direct in een
'geoogste' eicel te injecteren.
- De behandeling na de injectie is vergelijkbaar met IVF (in vitrofertilisatie).

MEERLINGEN
- Bij natuurlijke zwangerschap kunnen tweelingen ontstaan als een klompje cellen zich
tijdens deling in twee aparte klompjes splitst (eeneiig)
- Eeneiige tweelingen ontstaan uit dezelfde zygote, met exact hetzelfde DNA.
- Twee-eiige tweelingen ontstaan wanneer twee follikels zijn uitgegroeid en elke eicel is
bevrucht door een aparte spermacel.
- Alleen twee-eiige tweelingen kunnen van verschillend geslacht zijn.

DIAGNOSTIEK TIJDENS ZWANGERSCHAP


- Bij zorgen over erfelijke aandoeningen verwijst de arts ouders naar het ziekenhuis voor
prenatale diagnostiek.
- Voor een DNA-test verzamelt een gynaecoloog cellen van het embryo.
- Mogelijke methoden zijn vlokkentest (via vlokken van de placenta, week 10),
vruchtwaterpunctie (via buikwand, week 16), en navelstrengpunctie (bloedcellen van het
embryo, week 19).
- Risico bij vlokkentest en vruchtwaterpunctie: 1 op 300 op een miskraam.
- Niet-invasieve prenatale test (NIPT) is een risicovrije optie.
- Een buisje bloed van de zwangere vrouw wordt afgenomen, waarin foetaal DNA aanwezig
is.
- NIPT kan chromosomale afwijkingen, zoals het syndroom van Down, detecteren met 96%
zekerheid.
DILEMMA’S ROND PRENATAAL ONDERZOEK
- Bij een ongunstige uitslag van prenataal onderzoek ontstaat het dilemma van vroegtijdige
zwangerschapsafbreking.
- Veel ouders overwegen deze keuze al voor het onderzoek, rekening houdend met zowel
biologische als ethische overwegingen.
- Biologische en ethische factoren spelen een rol (zoals levensbeschouwing, standpunt over
abortus, verwachte kwaliteit van leven van het kind, benodigde medische ingrepen, en de
inschatting van de ouders over de zorg voor het kind)

KLONEREN
- Hoewel ethisch complex bij mensen, gebeurt klonen wel bij andere organismen, zoals
stamboekrunderen.
- Bij stamboekrunderen worden genetisch identieke organismen (klonen) verkregen door het
splitsen van ivf-verkregen embryo's.
- Klonen van embryo's is een vorm van ongeslachtelijke voortplanting, voorafgegaan door
geslachtelijke voortplanting met eicel en sperma.
- Ongeslachtelijke voortplanting is zeldzaam bij dieren en is vaker bij planten (knollen, bollen,
uitlopers, wortelstokken).
- Voordelen van ongeslachtelijke voortplanting zijn snelle toename van nakomelingen en
behoud van gunstige eigenschappen.
- In de landbouw wordt veel gebruikgemaakt van klonen voor snel vermeerderen van planten
met gunstige eigenschappen.
- Weefselkweek: planten groeien uit stukjes plant in bakjes met voedingsstoffen en
plantenhormonen (een praktijk sinds 1958)
- In de natuur vergroot kloonvorming de overlevingskansen van planten, maar vereist een
constant milieu; geslachtelijke voortplanting is voordelig in sterk variërende omgevingen
vanwege risicospreiding.
4.5
SEKSUEEL OVERDRAAGBARE AANDOENINGEN
- Pijnlijk en branderig gevoel bij plassen kan wijzen op een SOA.
- Onbehandelde SOA's kunnen leiden tot onvruchtbaarheid en sommige zelfs tot de dood.
- SOA's zijn infectieziekten overgedragen via intiem seksueel contact, veroorzaakt door
bacteriën, virussen, en soms parasieten.
- Bacteriële SOA's zijn te behandelen met antibiotica, maar antibioticaresistentie neemt toe.
- Virussen zijn moeilijk te bestrijden.

BACTERIËLE SOA’S
Chlamydia:
- Meest voorkomende SOA bij jongeren
- Vaak geen merkbare symptomen
- Klachten verschillen tussen mannen en vrouwen (meestal buikpijn/pijn bij plassen bij
mannen)

Gonorroe:
- Bacteriën nestelen zich in slijmvliezen
- Vrouwen ervaren vaak geen klachten, mannen kunnen pijn bij het plassen en een
pusachtige afscheiding ervaren ('druiper')

Syfilis
- Begint vaak met een pijnloos zweertje op de besmettingsplaats
- Ziekte gaat verder met symptomen zoals opgezette lymfeklieren, griepachtige
verschijnselen, en vermoeidheid
- Onbehandelde syfilis kan ernstige schade aan hersenen, hart en botten veroorzaken.

VIRALE SOA’S
HPV (Humane Papillomavirus)
- Sommige HPV-varianten veroorzaken kanker, waaronder baarmoederhalskanker,
anuskanker en keelkanker.
- Genitale wratten verdwijnen vaak vanzelf, maar het virus blijft in het lichaam.
- Vaccinatieprogramma in Nederland voor meisjes (sinds 2022 ook voor jongens)

HBV (Hepatitis B)
- Zeer besmettelijk virus
- Veroorzaakt leverontsteking
- Vaccinatie is mogelijk; sommige mensen genezen spontaan, anderen blijven bron van
besmetting.

Herpes Genitalis:
- Pijnlijke blaasjes op besmette plaatsen en irritatie bij het plassen.
- Het herpesvirus blijft altijd aanwezig in het lichaam.

HIV
- Klachten lijken op een gewone griep in het begin, kunnen één tot zes weken aanhouden.
- HIV kan aanwezig zijn in bloed, sperma, vaginaal vocht en moedermelk.
PARASITAIRE SOA’S
Trichomonas vaginalis:
- Eencellig organisme dat bij mannen vaak geen symptomen veroorzaakt.
- Vrouwen kunnen klachten ervaren bij het plassen en last hebben van een geïrriteerde en
ontstoken vagina.
- Behandeling met geneesmiddelen is effectief.

Schaamluis:
- Parasieten die leven van menselijk bloed, hechten zich aan het schaamhaar
- Zorgt voor jeuk.
- Besmetting vindt plaats via beddengoed, kleding, en seksueel contact.
- Behandeling omvat antiluizenshampoo en een kookwas van het beddengoed.

HIV EN AIDS
- Hiv, een RNA-virus, vermeerdert zich in CD4-cellen (witte bloedcel, essentieel voor
afweersysteem)
- Virale soa's zijn complex; antibiotica werken niet  het lichaam moet het virus zelf
bestrijden.
- Virusremmers kunnen vermeerdering van virus afremmen, maar genezing is niet mogelijk.
- Levenslang gebruik van medicijnen verandert hiv in een gecontroleerde chronische ziekte
(je geneest dus niet, maar je besmet anderen niet meer)
- Zonder medicijnen kan het jaren duren voor ernstige klachten ontstaan (je kan nog steeds
anderen besmetten)
- De diagnose aids wordt gesteld bij levensbedreigende infecties door hiv.
- Een seropositieve uitslag betekent hiv-besmetting, maar niet noodzakelijk ziekte:
Je lichaam heeft dus (kleine hoeveelheid) antistoffen gemaakt (is te zien via bloedonderzoek)

HIV IN CIJFERS
- 2019: wereldwijd 38 miljoen mensen besmet met hiv.
- Dagelijks komen er meer dan 5700 nieuwe hiv-gevallen bij, met 3000 mensen die overlijden
aan de gevolgen van aids.
-Afrika: meer dan 26 miljoen besmette mensen (kosten van hiv-remmers vaak een probleem)
- 2020 Nederland: naar schatting 23.000 hiv-geïnfecteerden (40% zich niet bewust is van hun
infectie)
- Late start van medicatie verlaagt levensverwachting met ongeveer 10 jaar (onbewuste
besmetting van anderen is een gevolg)

SOA’S VERKOMEN
- Soa's worden overgedragen via besmet bloed, sperma, vaginavocht, of besmette
injectiespuiten.
- Voorkomen van soa's is mogelijk door gebruik van schone spuiten, het vermijden van
seksuele contacten, of veilig vrijen.
- Veilig vrijen omvat het hebben van een monogame relatie zonder soa-besmetting met één
partner of het gebruik van een condoom (voorkomt niet alleen zwangerschap maar ook
bescherming tegen soa's)
ZWANGERSCHAP VOORKOMEN
- Voorbehoedmiddelen (anticonceptiemiddelen) voorkomen zwangerschap door bevruchting
of innesteling tegen te gaan.
- Condooms en pessaria met zaaddodend middel voorkomen de ontmoeting van
spermacellen met de eicel.
- Hormonale methoden zoals de anticonceptiepil, prikpil, of hormonaal implantaat bevatten
progesteron en oestradiol, remmen de rijping van follikels en ovulatie, en maken de
baarmoederhals ondoordringbaar voor spermacellen (door het slijm taai te maken)
- Spiraaltjes bevatten vaak hormonen en kunnen bevruchting voorkomen door spermacellen
inactief te maken of de baarmoederingang ondoordringbaar te maken.
- Sterilisatie, het onderbreken van eileiders of zaadleiders, is een vrijwel onomkeerbare
ingreep voor wie zeker weet geen kinderen (meer) te willen.
- Alle methoden dienen als vormen van geboorteregeling.

NATUURLIJKE METHODEN
- Voor wie geen voorbehoedmiddelen wil gebruiken, bestaat de mogelijkheid van natuurlijke
methoden (bijv. vanwege religieuze overtuigingen)
- Periodieke onthouding, waarbij geslachtsgemeenschap tijdens de vruchtbare periode wordt
vermeden
-De vruchtbare periode varieert afhankelijk van de cycluslengte, met de ovulatie meestal zo'n
14 dagen voor de menstruatie.
- Door verschuivingen in de vruchtbare periode is deze methode echter onbetrouwbaar.
- Coïtus interruptus, het terugtrekken van de penis voor zaadlozing
- Was vroeger een veelgebruikte methode met lage betrouwbaarheid vanwege het risico op
spermacellen in voorvocht

NOODMAATREGELEN
- Bij onbeschermde geslachtsgemeenschap of condoom falen kan een vrouw binnen 72 uur
de morning-afterpil gebruiken om achteraf een ovulatie te voorkomen.
- De morning-afterpil werkt niet na ovulatie en moet binnen drie dagen na het vrijen worden
ingenomen.
- Het morning-afterspiraaltje kan tot vijf dagen na onbeschermd contact in de baarmoeder
worden geplaatst en voorkomt innesteling.
- Bij ongewenste zwangerschap kan een vrouw overwegen de zwangerschap af te breken om
medische of sociale redenen.
- Overtijdbehandeling is mogelijk als de verwachte menstruatie minder dan 16 dagen
geleden zou zijn, anders wordt het als abortus beschouwd (tot 24 weken).
- In Nederland vonden in 2019 meer dan 32.000 abortussen plaats (meestal in 1 e 8 weken)
- Het afbreken van een zwangerschap is vaak een ethisch dilemma voor veel mensen.

You might also like