You are on page 1of 28

bron: http://blogimages.bloggen.be/tutorcrombezguillaume/attach/63057.

pdf

Methodiek en didactiek Gymnastiek – lager onderwijs

II. Progressies

1. GROND
2.1.1 ROL VOORWAARTS

a. Progressies

1. Hobbelpaard: leren “groeperen” en nek voorbereiden

 Ronde houding van de rug.


 Kin op de borst.
 Hielen tegen de billen houden
 Bij het terugkomen tot hurkstand geen afduw
gebruiken maar bekken achterover gekanteld houden.

2. Rollen van hoog naar laag: Per 2: leerling 1 neemt pomphouding aan, leerling 2
neemt ter hoogte van de dijen. Leerling 1 plaatst hals en schouderbladen, om
vervolgens te rollen tot buigzit of buigstand. Leerling 2 begeleidt de oefening.

Doel: Leren steunen op armen om de nek te kunnen


plaatsen.
Handen symmetrisch leren plaatsen

3. Rollen van hoog naar laag met afwaartse helling

• Schuine bank steunend op een staande bank met een gymmatje voor: Kruip
het sportraam op, ga op de buik liggen en glijd naar beneden. Plaats de
handen op de grond en maak een rol.

 Hoofd weg en afzetten met de voeten


 Klein maken

Methodiek en didactiek Gymnastiek – lager onderwijs 20


• valmat ligt half op parallelle banken of op 2 plintsegmenten
uit kniestand voorwaarts rollen (van hoog naar laag) tot gegroepeerde zit
uit buigstand voorwaarts rollen (van hoog naar laag) tot buigstand

 Handen dicht bij voeten plaatsen


 Nek tussen de Handen en afduwen
 Klein maken
 Bij rechtkomen “harde” buik houden

• veerplank of dubbele veerplank (onder matje)


uit diepe buigstand op de hoge plankzijde, afrollen naar de lage kant
uit ondiepe buigstand of spreidstand voor de hoge plankzijde, afrollen van hoog
naar laag

 Opkomen met ronde rug en aangespannen


buik.

4. Rol uit spreidstand, handen op de grond plaatsen bij de beginhouding.

Voordeel: beginsnelheid door evenwichtsverlies en


hoog bekken
Doel: Leren steunen op armen om de nek te
kunnen plaatsen
Handen symmetrisch leren plaatsen

5. Globale rol uit buigstand met armen op schouderhoogte bij de beginhouding

 Schouders plaatsen en NIET het


hoofd.
 Rollen met ronde rug (niet “schokken of
stuiteren”)
 Geen handen gebruiken bij het rechtkomen
 Hielen tegen de “billen”
 Bekken achterover gekanteld houden

Doel: fase verlengen en actieve afstoot benen.

Methodiek en didactiek Gymnastiek – lager onderwijs 21


6. Gymnastische rol

 Accent op vluchtige beenstrekking

b. Aandachtspunten

 Afstoot: been en enkelstrekking! Beginsnelheid is nodig om tot


buigstand te komen
 Hoofdpositie: kin op borst
 Correcte handenplaatsing en goed gebruik armen (afremmen van
duikbeweging en vervolgens wegdrukken van lichaam)
 Lln die in gegroepeerde houding eerst de handen op de grond plaatsen,
en daarna pas de benen strekken, kunnen moeilijk de nek plaatsen.

c. Helpen

corrigerend helpen:
In één kniestand naast handen van de uitvoerder:
• dichtste hand onder de nek: veiligheid, hoofd in juiste positie houden,
draaisnelheid verhogen
• andere hand onder dijen: groeperen en draaisnelheid geven
veiligheidsgericht helpen:
In knieënzit t.h.v handensteun, de nek begeleiden met verste hand, ev het komen
tot buigstand ondersteunen met dichtste hand

d. Foutenremediëring

zwaar op de schouders vallen: schouders dichterbij zetten, traag rollen,


bergop rollen, …
scheef rollen: met twee voeten samen afstoten, vertrekken vanuit
spreidstand, mattengoot oefenen, …
schokkend rollen: bekken kantelen, ‘in je knieën bijten’, …
niet recht komen: bij het recht komen naar voor reiken (partner
vastgrijpen), bergop/bergaf rollen, twee maal na elkaar rollen, …

e. Extra stof (+ zie bijlage 3)

• Synchroon rollen
• Serierollen
• Rollen met opsprong (ook hurk, - spreidsprong, ..)
• Rollen uit waagstand
• Rollen met benen gespreid = de spreidrol

Methodiek en didactiek Gymnastiek – lager onderwijs 22


• Rollen met benen gestrekt rechtkomen = de hoekrol
• Rollen op verhoogd vlak
• Zweefrol
• Rollen met partner(s)

2.1.2 ROL RUGWAARTS

a. Progressies

1. Hobbelpaard:
• uit buigzit: Met handen rond knieën, kin op borst, handen van bij knieën
tot naast hoofd brengen.
• uit buigstand, met armen voorwaarts gestrekt, rugwaarts schommelen tot
neksteun met handenplaatsing

1. Schuine helling: Banken schuin geklemd in sportraam, gymatten op


banken, achter banken valmat:
• uit buigzit rugw rollen  hellingsgraad aanpassen aan lln
• uit buigstand rugw rollen  hellingsgraad aanpassen aan lln

Veerplank:
• Rol uit buigstand voor hoge kant van de veerplank: van hoog naar laag rollen
• Rol uit buigstand op hoge kant van de veerplank: van hoog naar laag rollen

2. Globale rol tot spreidstand, dit is makkelijker, de voeten komen vlugger in contact
met de grond, zodat de armen minder lang belast worden.

3. Globale rol tot buig-/strekstand

Methodiek en didactiek Gymnastiek – lager onderwijs 23


b. Aandachtspunten

 Evenwicht rugwaarts verliezen.


 Groeperen: zitvlak kort bij hielen plaatsen, snel alle gewrichten buigen
(bolle rug), handen naast het hoofd met duimen aan de oren.
 Hoofd: Kin blijft op de borst.
 Voldoende beginsnelheid om arm en nek niet te lang te belasten,
krachtig en symmetrisch uitduwen met armen.
 Plaatsen voeten kortbij handen om te eindigen in hurkzit of stand.

c. Helpen

Positie helper: ter hoogte van handensteun in halve kniezit. (zie voorw rol)
1 hand onder de bovenarm of schouder = nek ontlasten
Één hand tegen het bekken = draaisnelheid en groeperen bevorderen
Klemgreep rond het bekken = nek ontlasten door drukwerk van de
uitvoerder te verlichten.

d. Foutenremediëring

Scheef rollen: van op helling vertrekken, met handen in nek (!),


rugwaarts draaien waarbij over de onderarm en elleboog gerold wordt.
Daarna tip geven: ‘hoofd niet zijwaarts draaien’ of ‘neus tussen knieën
houden’, …

Bij oudere lln kan remediërend gewerkt worden door vanuit “kruiwagen” tot
neklig tussen de handen te komen en terug op te drukken tot de
uitgangspositie, …
Vereisten: partner werkt mee, uitvoerder beschikt over voldoende
steunkracht

Eindigen in knieënstand: idem draaien op onderarm (armen in nek),


bergaf rollen, “vroeger” op handen drukken, hoger eindigen met knieën,

Methodiek en didactiek Gymnastiek – lager onderwijs 24


rollen in een gootje, …

Schokkend rollen: schommelen op ronde rug, knieën bij de borst, blad


papier tussen kin en borst houden, …

e. Extra stof

 Serierollen
 Rollen met opsprong (hurksprong, spreidsprong, halve draai rond
lengteas)
 Rollen tot zijwaartse spreidstand
 Gehoekt rollen met gestrekte benen

2.1.3 HANDENSTAND

a. Progressies

1. Vormspanningsoefeningen: zijn hier heel belangrijk! Deze werden apart behandeld in


punt 1.2.2 van de inleiding.

2. Per 3: Leerling 1 plaatst zich in correcte pomphouding. Leerling 2 en 3 nemen leerling


1 vast ter hoogte van het bekken en onderbeen. Brengen zo leerling 1 tot handstand.
 Uitvoerder moet vormspanning bewaren
 Leerling moeten van gelijke grootte en
gewicht zijn.
 Helpen: Helpers dragen leerling t.h.v. bekken
en schouder (oksel)

Doel: Leren steunen in omgekeerde houding


Lichaamshouding aanvoelen

3. Uit omgekeerde knieënhang aan rekstok, de handen op de mat plaatsen:

• afwisselend linker en rechter been strekken


• beide benen strekken en afkomen via handenstand

 Plaats een merkteken op de mat waarop de

Methodiek en didactiek Gymnastiek – lager onderwijs 25


uitvoerder zijn handen moet plaatsen, om
onderdraaien te voorkomen.
Doel: Leren steunen zonder volle
Lichaamsgewicht.
Lichaamshouding aanvoelen
Nadeel: tijdrovende opstelling, kan ook wel
gecombineerd worden met een
hoge plint of balk.

4. Op klimmen tegen muur of sportraam tot handstand.

5. Uit verhoogde stand (op bank of plintsegment) voor bok (of balk); via buiklig kantelen
naar handenstand, gevolgd door gestrekt rugwaarts vallen tot lig op valmat.

 Zorg er voor dat de uitvoerder


deze oefening actief uitvoert.
 Plaats ook hier een merkteken
voor de handen
 Daarom beter op plint niet
in de lengte maar in de breedte
te gebruiken.
 Een bok i.p.v. plint is nog beter.

Doel: Lichaamsperceptie (alle lichaamsdelen raken gelijktijdig de mat)


Zorg voor een stabiel steunvlak voor de handen! (handen op grond of
bankuiteinden + matje)

6. Handenstand opzwaaien tegen het sportraam/muur


• met 1 been sportraam aantikken (afstoot en zwaaibeen leren aanvoelen)
• komen tot handenstand (loskomen van sportraam met één, daarna met twee
benen)

 Schouders volledig uitduwen


 Bekken kantelen  geen banaan

Methodiek en didactiek Gymnastiek – lager onderwijs 26


 Vormspanning
Doel: Lichaam boven de handensteun durven
brengen

7. Handenstand opzwaaien voor de valmat:

• zonder bijbrengen van afstootbeen


• met aantikken van zwaaibeen met standbeen
• globale handenstand
• Zolang mogelijk blijven staan

 Schouders volledig uitduwen


 Bekken kantelen  geen banaan
 Vormspanning
Doel: Lichaam boven de handensteun durven brengen

b. Aandachtspunten

 Uitgangshouding: armen opwaarts gestrekt, in het verlengde van de romp


= handenstandhouding!!!
 Bewegingsverloop:
• Grote voorwaartse stap met standbeen
• Zwaaibeen, Romp en Armen blijven in elkaars verlengde gedurende de
volledige beweging
• “Kantelen” over het afstootbeen
• Hoofd tussen opwaarts gestrekte armen: “kijken” naar handen
• Blijven uitduwen in schouders
• Bekken- en buikspieren opspannen  Bekken zijn gekanteld
• Handen op schouderbreedte met gespreide, voorwaarts gerichte vingers

c. Helpers

Bij voorkeur met 2 helpers: - symmetrie


-veiligheid

1) Helpen bij handenstand aan het sportraam:

Omdat de helper bij eventueel doorzakken niet kan doorrollen, zal de nek zwaar belast
worden! Qua vertrouwen voor de uitvoerder is dit de meest aangewezen manier om te
helpen, maar misschien niet de gemakkelijkste, bij de initiatie van de handenstand.

De helpers zullen in zit op 1 knie:

Methodiek en didactiek Gymnastiek – lager onderwijs 27


De schouders van de uitvoerder worden ondersteund met de dichtbij
zijnde hand
Het bekken tegen het sportraam fixeren met de verste hand;
Na de initiatieperiode kan met één helper gewerkt worden, waarbij op
dezelfde manier geholpen wordt, maar steeds aan de zwaaibeenzijde van
de uitvoerder

Een andere manier om te helpen, is ter hoogte van het bekken, waardoor we de uivoerder
weliswaar kunnen heffen. Het is wel zo dat de uitvoerder hiervoor alleen moet kunnen
starten aan de oefening. De helpers mogen geen schrik hebben om onder de uitvoerder te
gaan.

De helpers staan in grote spreidstand:


Het dichtbij zijnde hand, klem je rond de middel t.h.v. het bekken.
Met het verste hand t.o.v. uitvoerder neem je ter hoogte van het
bekken kortst bij jou.
Indien je alleen helpt, kan je eenmaal dat de benen van de
uitvoerder hoog genoeg zijn, voor de uitvoerder gaan staan, waardoor je
hem kan heffen.

2) Helpen bij handenstand op de mat (mogelijkheid tot doorrollen)

De helpers staan schuin achter de uitvoerder in handenstandpositie,


ze verhinderen het doorvallen door met bovenarm en schouder de
opzwaai te blokkeren.
Met de handen fixeren ze de benen tegen hun schouder om het
terugvallen te beletten.
In deze positie is het ook mogelijk om met de knie de schouders van
de uitvoerder te blokkeren of in de juiste positie te drukken.
Met de verste hand kan het bekken van de uitvoerder eveneens
gecorrigeerd worden.

d. Extra stof

Bij de initiatie van extra stof :


• gaan we progressief te werk
• gebruiken we hulpmiddelen (trampoline, veerplank, ..)
• voorzien we helpers

1. Handenstand met doorrollen


1.1 met gebogen armen
• de progressies van handenstand combineren met een rol voorwaarts
• Handstand zwaaien voor een valmat
• Handstand zwaaien voor de hoge kant van de veerplank

Methodiek en didactiek Gymnastiek – lager onderwijs 28


Helper remmen aanvankelijk het te snel door de armen zakken af, door te begeleiden
bij de benen

1.2 met gestrekte armen

De kans op nekkwetsuren bij foute uitvoering is hier groot, dus werken we tijdens de initiatie
met verhoogd landingsvlak, valmat of hoge zijde van de veerplank onder de mat.

 Hielen fel opwaarts brengen


 Durf evenwicht verliezen
 Ellebogen niet buigen
 Leg schouders ver voor Handen.
 Afrollen vanuit kaarshouding: lang
recht blijven en snel in hurken
(handen voorwaarts steken)

 De helper laat uitvoerder voor bij


vertikale punt gaan  geeft inbuigen aan
 Lang kijken
 Snel hoofd weg

2. Handenstand met verschillende uitgangshoudingen

• Vanuit buigstand: ophurken naar Hdstd.: gehurkt, gespreid, gestrekt


• Vanuit waagstand voor- of zijwaarts
• Vanuit zijw. opzwaai (rad)
• Vanuit ½ Knstd.
• Vanuit spreidzit (opduwen tot Hdstd.)
• Vanuit kopstand

Methodiek en didactiek Gymnastiek – lager onderwijs 29


• Vanuit rugwaarts rol
• …

3. Handenstand met verschillende handenstandbewegingen/ posities:

• Verhoogde handenstand (bank, plint, brug of parallelle banken)


• Draai rond lengte as ( ¼, ½, 1/1 draai)
• Benen spreiden en sluiten in frontaal en lateraal vlak
• Doorzakken tot kopstand of ellebogensteun
• Stand op één hand en andere hand in verhoogde steun op sportraam
• Springen naar handenstand op plint (laag /hoog)
• …

4. Combinaties en series

Uit vorige oefenstof kan een reeks samengesteld worden (opgelegd of vrije keuze)

Opmerking:

 Om het zwaaibeen actief te leren inzetten laat men soms de handen verhoogd op bank of
plintsegment plaatsen, nu wordt het nog moeilijker om bekken boven de schouders te
brengen (lordose in rug). Leerlingen durven meestal niet opzwaaien uit schrik om over te
vallen! Het creëren van een vertrouwde situatie, d.w.z, helper aan schouder en valmat zal
het aanleren van de steunfase veel vergemakkelijken.
 Tijdens de initiatie laten we de uitvoerder meestal niet doorrollen na handenstand maar
terugkeren naar uitgangshouding. Door gebrekkige lichaamsperceptie zou bij het
doorrollen de nek te zwaar belast kunnen worden.

e. Foutenremediëring

Holle lenden bij de vertrekhouding: de houding met armen geheven


geïsoleerd aannemen tegen muur, bekken kantelen, …
Schouders niet gestrekt bij het plaatsen van de handen: handen verder
plaatsen (merkteken plaatsen)
Niet boven komen: helper vroeger zwaaibeen laten vastgrijpen,
opzwaaien naar handenstand, waarbij de afstootvoet op een
springplank wordt geplaatst en handen achter de plank.
In de handenstand met holle rug staan: in de handenstand naar je
voeten kijken, vervolgens houding verbeteren tot je voeten niet meer
ziet staan, “duw je tenen naar het plafond”, Handenstand tegen wandrek,
handen niet te ver van de muur en zorgen dat je ganse lichaam contact maakt
met de muur, idem met buikzijde naar de muur.
In de handenstand in elkaar zakken: blijf naar je handen kijken, handen
dichter bij elkaar plaatsen.

Methodiek en didactiek Gymnastiek – lager onderwijs 30


2.1.5 RAD

a. Progressies

1. Vormspanningsoefeningen (zie 1.2.2) zijn noodzakelijk als voorbereiding!

2. Indien de lln de opzwaai tot handenstand nog niet beheersen, voeren de lln rad
in ruwvorm uit:

• Rond een cirkel of hoepel


• Over de hoeken van een valmat
• Over een schuine bank
• Opzwaai oefenen tegen sportraam met zijwaarts afflanken
• Opzwaai oefenen voor valmat met afflanken
• Afflanken over snoer (zie 3.1)

3. Indien de lln de opzwaai tot handenstand wel beheersen:

3.1 Handenstand met ¼ handendraai uivoeren uit zijwaartse stand naast een
snoer

• Over horizontaal, kniehoog snoer landen met af flanken


• Over schuin snoer, doel = benen heffen via dwangsituatie
• Tussen 2 toversnoeren, doel = benen door verticale vlak zwaaien in
dwangsituatie
• Tussen 2 valmatten
• Met buikzijde naar de valmat  tijdens de volledige beweging mat
raken
• Met rugzijde naar de valmat  tijdens de volledige beweging mat
raken

Methodiek en didactiek Gymnastiek – lager onderwijs 31


 Bn. boven verticale punt brengen
 Schs. Actief uitduw.

Betere lln zullen met voorgaande opdracht tot een goede uitvoering komen (bekken boven
steun) en kunnen rad verder inoefenen. Minder goede lln krijgen volgende opdrachten:

3.2 Bank en plint opstellen in L- vorm (rekening houden met draairichting)

• Uit stand op de bank, handenstand op plint uitvoeren en zijwaarts af flanken


Bij het maken van de opstelling: handen niet hoger dan voeten !
• Idem maar handen met 1/8 en daarna met ¼ gedraaid neerzetten
Doel: Handen en voeten op 1 lijn leren plaatsen, met gestrekte benen
neerkomen, helpen is gemakkelijker

3.3 Rad uitvoeren m.b.v. schuine bank, veerplank of na voorhup

• Met helling afwaarts (met 2 voeten of enkel het afstootbeen op de hoge


plankzijde)
• Met helling opwaarts (afstootbeen en eerste hand op de hoge plankzijde,
andere hand laag), doel = rotatiesnelheid verhogen

 Grote uitvalsstap
 An. in verlenge Rp. houd.
 Hn. op einde schuinvlak plaats.
 “Groot rad maken”

3.4 Rad over snoer uitvoeren uit frontale stand

• Handen voor snoer: doel = bekken hoog


• Handen achter snoer (eventueel na voorhup): doel = handen ver plaatsen

Methodiek en didactiek Gymnastiek – lager onderwijs 32


3.5 Rad met driepas aanloop

b. Aandachtspunten

 Uitgangshouding: Strekstand; An.verlengde van het Lich.  begin tot eind


 Bewegingsinzet: Hoog op Tn. evenwicht vw. verliezen, maak een grote
uitvalspas.
 An. en Rp. blijven in elkaars verlengde
 Explosief afstoten om de handen ver te kunnen plaatsen
 Hn. worden één na de ander ver van afstootbeen geplaatst
 Actief zwaaibeen en smalle handensteun geven vlugge rotatie
 Gebruik maken van lijnen om handen en voeten correct te plaatsen
 Benen gestrekt en maximaal gespreid
 Gelijktijdig actief uitduwen in schouders en polsen
 Doorheen het verticale punt gaan en een grote afstand afleggen
 Landing : zwaaibeen dicht bij Hn. plaats., afstootB. enkele cm achter zwaaiB.
 Landing: Vtptn. wijs. in richting van startpt.
 Rp. zo snel mogelijk oprichten in de landing van eerste Vt. of er net voor
 Principe radslag: H-H-Vt.-Vt.
 !! gymnasten durven Hn. gelijktijdig plaatsen

c. Helpen

De helper staat:

In zijwaartse spreidstand, t.h.v. handensteun, aan de rugzijde van de uitvoerder


Afstootbeen uitvoeder vooraf bepalen
Begeleidt het bekken met gekruiste greep
Let op voor eigen gezicht

OF

In zijwaartse spreidstand, t.h.v. handensteun, aan de rugzijde van de uitvoerder


Afstootbeen uitvoeder vooraf bepalen
Begeleidt het bekken van afstootB. met dichtste H. (geeft ondersteuning bij start van
de beweging)

Methodiek en didactiek Gymnastiek – lager onderwijs 33


Begeleidt onmiddellijk bekken zwaaiB. met verste H. (geeft ondersteuning bij het
rechtkomen uit de Hdstdfase)
Let op voor eigen gezicht

d. Hulpmiddelen

Snoeren:
Veroorzaken geen psychische remming
Laten de uitvoerder toe om de juiste lichaamspositie in het verticale vlak aan
te voelen
Kunnen parallel boven elkaar gespannen worden  “muur” maken
Kunnen naast elkaar gespannen worden  “gang” maken

Klimtouwen en verticale valmatten: hebben dezelfde invloed en bieden dezelfde


mogelijkheden als snoeren

Veerplank:
Kan als schuine helling, de draaisnelheid bevorderen
Kan extra afstootkracht geven aan handen of afstootbeen
moet veiligheidshalve onder de (val)mat gelegd worden

Banken: hebben meer nadelen:

als schuine helling om verhoogd te starten:


 tijdrovende opstelling
 psychische rem
als dwangmiddel om benen te heffen:
 veiligheidsrisico
 psychologische rem
als toestel om handensteun op te voeren:
 de verhoogde handensteun verplicht uitvoerder om bekken nog hoger
te heffen,
 de uitvoerder heeft de neiging om beide handen gelijktijdig en niet
opeenvolgend te plaatsen (fout ritme) + neiging om bank vast te
grijpen…

e. Extra stof

• serie
• rad uit kniestand
• rad op plint (segment)
• rad op 1 hand

Methodiek en didactiek Gymnastiek – lager onderwijs 34


2. REK

2.1.1 RUGWAARTS DRAAIEN OM BREEDTE AS

a. Progressies

1. Rek
- Uit steun (duimgreep), buikdraai voorwaarts (traag en beheerst uitvoeren)
- In hang, rugwaarts draaien, tussen de greep

2. Touwen

Rugwaarts draaien tussen twee touwen


Afstoten met 1 voet, Armen zijn gebogen op hoofdhoogte, zwakkere lln kunnen
gemakkelijker draaien met verhoogde afstoot op een plintsegment
idem met twee voeten

3. Brug parallel aan sportraam

Rugwaarts draaien door met beide voeten op te klimmen tot bekken tegen legger
komt
Rugwaarts draaien door met 1 voet hoog op het sportraam af te stoten

4. Rek

Rugwaarts draaien aan rek (schouderhoogte) mbh van:

hoge plint: met voeten opklimmen via smalle plintzijde tot bekken tegen rekstok
komt (cfr brug)
schuine helling: rugwaarts draaien na afstoot op de helling (bank, plint of veerplank).
Zwaaibeen moet ingezet kunnen worden = vrije ruimte om te zwaaien!
Twee helpers. De uitvoerder kan de beweging inzetten:
-uit voorwaartse spreidstand
-na aanstappen met één pas

Opm.: hulptoestellen moeten op juiste afstand van rekstok (en touwen) opgesteld worden
- te dichtbij: uitvoerder is beperkt in zijn afstoot
-te ver: bekken gaat te ver van de rekstok

Voorbeeld kijkwijzers: zie bijlage 4

Remediëring:

Lln die bij de vorige opdrachten het bekken niet bij de rekstok krijgen (zwakke coördinatie of
buikspieren), kunnen volgende deelbewegingen uitvoeren.

- Rugwaarts draaien uit verhoogde lig op plint

Methodiek en didactiek Gymnastiek – lager onderwijs 35


• Schouders bevinden zicht onder de rekstok
• Hoofd moet vrij rugwaarts kunnen meebewegen (niet stoten tegen plint!),
daarom ligt enkel het bekken nog op de plint
• Gebogen afstoot been steunt op de plint = afstoten
• Zwaaibeen hangt aan de zijkant van de plint = ruime zwaai

- Rugwaarts draaien uit zit onder rekstok op gezichtshoogte (hoogte in zit bepalen! – nadeel:
ietwat tijdrovende opstelling)
• Gebogen afstootbeen op grond duwt bekken opwaarts tegen rek
• Zwaaibeen actie is beperkt
• Rugwaarts draaien uit voorlingse spreidstand voor heuphoog rek

b. Aandachtspunten

• Bekken en niet schouders moeten naar het rek gebracht worden!!


• Bij opstellen hulptoestellen moet het zwaaibeen nog vrij kunnen zwaaien
• Bij initiatie de voorkeur geven aan palmgreep (betere bicepswerking)
• Opgelet, bij rugw afspringen moeten deze lln eerst wisselen van greep =
veiligheid
• Houding:
Armen licht gebogen, hoofd rechtop en afstootvoet onder rekstok
De beweging inzetten door het hoofd rugwaarts te brengen en gelijktijdig het
zwaaibeen in te zetten
De verticale afstoot en opwaartse zwaaibeweging van de benen ondersteunen de
rugwaartse rotatie en heffen het bekken tot tegen de rekstok. Door de armen
verder te buigen komt het bekken over het rek en eindigen we in buiklig.
Zwaaien met gestrekt been

c. Helpen

De helper staat aan de overzijde van het rek (kant zwaaibeen)


1 hand onder schouder
Andere hand onder dij of bekken: beenzwaai ondersteunen en bekken naar rek
toebrengen

d. Extra stof

-rugwaarts draaien met verschillende grepen, ook gemengde


-rugwaarts draaien uit strekstand
-rugwaarts draaien uit hang

Methodiek en didactiek Gymnastiek – lager onderwijs 36


Methodiek en didactiek Gymnastiek – lager onderwijs 37
2.2.2 ONDERSPRONG

a. Progressies

1. Voorbereidende oef

Lendenslag uit standhang of buigzit aan sportraam (of rek) tot strekstand
Lendenslag uit hang aan sportraam (op reikhoogte!) tot stand. Lordose bij landing
vermijden.

2. Ondersprongbeweging uit zit

- op onderste legger van ongelijke brug (gezicht naar en handen aan hoogste legger). Doel:
- Uitgangshouding waarin buikspieren minder belast worden
- trekbeweging aan hoogste legger is identiek aan rekstok

- op plint of bok ongeveer 1 m voor touwen, doel = ruimere zwaaibeweging

3. Verhoogde stand op dwarse plint of bank voor touwen, afstoot met 1 voet en landen, over
laag snoer, op: afstootbeen, zwaaibeen of beide voeten
Opm: rugwaartse afstootbeweging bij zwaaiinzet!

4. Ondersprong uit stand tussen touwen, met beide voeten afstoten

5. Ondersprong uit voorlingse spreidstand aan rekstok op hoofdhoogte, landen op


afstootbeen, zwaaibeen of beide voeten (zie 3)

Opmerking: veerplank gebruiken om afstoot te versterken = opletten voor


coördinatieproblemen.

6. Ondersprong uit verhoogde stand voor rekstok (veerplank), Doel = afstoot versterken

7. Ondersprong uit zijwaartse spreidstand op twee parallelle plinten. De hoogte van het rek
geleidelijk van borst- naar buikhoogte brengen door plint te verhogen.

b. Aandachtspunten

• Afstootvoet niet voorbij rekstok plaatsen: minder zwaai


• Armen gestrekt houden gedurende ganse beweging
• Benen en bekken schuiven dicht langs het rek, terwijl de voeten zo hoog
mogelijk schuin opwaarts geduwd worden.
• Hoofd rechtop, in het verlengde van de romp

Methodiek en didactiek Gymnastiek – lager onderwijs 38


c. Helpen

Twee helpers, aan overzijde van rekstok, helpen de uitvoerder bij schouders en bekken.

d. Extra stof

ondersprong met rotatie rond lengte-as (1/4 draai, en ½ draai)

e. Hulpmiddelen en veiligheid

Bij aanleren en inoefenen van ondersprong moet gebruik gemaakt worden van een elastisch
snoer

Voordeel: - meer inzicht in eigen beweging


visueel hulpmiddel
stimulerend

Nadeel: neiging om armen te buigen

Veiligheid:

- rugkwetsuren voorkomen door: - steeds voldoende valmatten te voorzien


- bij landing lordose te vermijden door
Armen zij-afwaarts te strekken en knieën te buigen

gezichtskwetsuren vermijden door armen gestrekt te houden

Methodiek en didactiek Gymnastiek – lager onderwijs 39


3. SPRONG
3.1.1 SPREIDSPRONG OVER BOK

a. Progressies

1. Voorbereidende oefeningen

Doel: - dynamisch afstoten


- bekken hoog heffen (lichaamsperceptie)
- over de handensteun komen (durf)

- hazensprongen in serie - met de handensteun op de dwarse bank


- idem met kleine hindernissen op bank

- Uit stand op veerplank voor parallelle plint (heuphoogte), afstoten tot:


- vluchtige steunsprong en terug landen op veerplank
- idem met steunspreidsprong

- Uit stand op veerplank, of na korte aanloop, met steunspreidsprong komen tot spreidstand
op parallelle plint

- “Kattesprong” uit buigstand vooraan op dwarse plint en met handensteun achteraan

2. Boksprong uit verhoogde stand (banken of plintsegment)


Relatief lage bok, aangezien aanloop ontbreekt

3. Boksprong met verhoogde aanloop op bankenplateau

4. Boksprong na korte aanloop en verhoogde afstoot (dwars plintsegment tussen veerplank


en bok); bokhoogte en aanlooplengte geleidelijk ruimer.

5. Globale sprong met geleidelijke aanpassing van aanloop, veerplankafstand en bokhoogte

Opmerking: bij initiatie van boksprong, niet laten springen tot spreidzit = remmende
beweging automatiseren bij lln die reeds schrikreacties hebben. Progressieve opbouw en
differentiatie moeten, ook bij probleemlln (zwaarlijvig) tot resultaat leiden.

b. Aandachtspunten

• ruime aanloop voor sprong is overbodig


• korte, maar krachtige handenimpuls
• actief strekken van de heupen in tweede vluchtfase geeft verticale
lichaamspositie.

c. Helpen

Methodiek en didactiek Gymnastiek – lager onderwijs 40


- bij dwarse bok: (accent op hoge en verre zweeffase):
• helper staat in zijwaartse spreidstand diagonaal achter het toestel
• uitvoerder met beide handen (bovenarmklemgreep) te ondersteunen aan
bovenarm
• bijtrekpas gebruiken om springer in zijn tweede vluchtfase te begeleiden

- bij parallelle bok (accent op hoge , maar kortere vluchtfase)


• helper staat in voorlingse spreidstand recht achter het toestel
• één of beide bovenarmen begeleiden

d. Extra stof

• snoer voor bok


• veerplank verder, als voorbereiding op duiksprong
• na de handensteun, ¼ of ½ draai rond lengte as uitvoeren, dus landen met zij
of gezicht naar het toestel
• bok rugwaarts overschrijden door benen te “scharen” tijdens de steunfase,
dus voor de bok (progressie met dwarse plint voorzien!)

Veiligheid

Laat geen boksprongen over partner uitvoeren bij beginners


Gebruik van te lage bok veroorzaakt:
Over de steun vallen, gezien de beperkte handenimpuls de romp niet terug kan
oprichten
Slordige, nonchalante uitvoering

Methodiek en didactiek Gymnastiek – lager onderwijs 41


3.1.2 STEUNSPREIDSPRONG OVER DWARSE PLINT

a. Progressies

1. Voorbereidende oefeningen

STEUNOEF
hazesprongen ter plaatse, doel = bekken hoog en explosieve steun
hazesprongen met verplaatsing (op lange mat): - knieën gebogen
- benen gestrekt
Met krijtlijnen als visueel hulpmiddel voor handen en voeten
Met laag snoer als visueel en voelbaar hulpmiddel, ook motiverend om bekken
hoog te heffen.

AFSTOOTOEF

uit stand op veerplank voor dwarse plint (buikhoogte), na voorhup steunsprong


uitvoeren met gestrekte benen, tot gehoekte handenstand komen terwijl voeten
plint aantikken.
Doel: veerplank leren gebruiken en bekken hoog durven heffen
Idem met spreiden en sluiten van benen op hoogste punt
Veiligheid: helper kan op toestel staan om overvallen te verhinderen (steun
schouder en bekken), of plaats de plint parallel tegen het sportraam met helpers
op zijkanten van plint

2. Boksprong – met steeds ruimere afstootafstand

3. Hazesprong

uit buigstand vooraan en met handensteun achteraan op dwarse plint (3à 4


segmenten)
idem, met minder diepe buigstand
idem, maar uit stand voor de plint springen tot buigstand op plint en zonder
onderbreken hazesprong op uiteinde uitvoeren

4. Duiksprong

Met verhoogde afstoot op dwarse plint (2 segmenten) voor de hoge, dwarse plint
met beperkte aanloop
betere springers stoten vooraan op het plintsegment af, aanloop aanpassen

5. Globale sprong over lage plint (4 segmenten) met beperkte aanloop


Indien lln probleemloos springt, geleidelijk:
plint verhogen
aanloop verlengen
veerplankafstand aanpassen!

Methodiek en didactiek Gymnastiek – lager onderwijs 42


b. Aandachtspunten

• hoofd in verlengde romp. LLn met schrik neigen het hoofd rugwaarts, met als
gevolg - blokkeren van 1ste vluchtfase ipv omzetten naar 2e
vluchtfase
-holle rug en laag bekken
• armen in verlengde van romp bij het verlaten van de veerplank
• gestrekte benen blijven zo lang mogelijk samen
• explosieve handensteun achteraan op de plint: noodzakelijk voor 2e
vluchtfase

c. Helpen

Helpers in zijwaartse spreidstand, schuin achter plint:


grijpen uitvoerder bij de bovenarm (ondersteunen, niet trekken)
begeleiden de sprong door te volgen met bijtrekpas

d. Extra stof

handensteun midden op plint


handensteun vooraan op plint
dubbele handensteun

2.3.3 TUSSEN DE STEUNSPRONG OVER PARALLELLE PLINT

a. Progressie

1. Voorbereidende oef;

hazensprongen op lange mat, voeten tussen en voorbij de handensteun brengen


hazensprongen tussen twee parallelle banken, met dwars snoer als hindernis
hazensprongen op trappenreeks (bank, plinten, bok)
stijgende trap = bekken leren heffen door goede afstoot
dalende trap = schouders over steun durven brengen
Beginnen met kleine trap
Tussen de steunsprong tot buigstand op parallelle plint of mattenberg
Kattensprong uit buigstand op dwarse plint (of met licht afwaartse helling
Beginhouding: handen op schouderhoogte = dynamische beginsituatie

2. Tussensteunsprong uitvoeren tussen 2 parallelle plinten

met snoer op de voorrand van de plinten (laten doorhangen voor minder goeie
springers
met snoeren op voor- en achterrand van de plinten

Methodiek en didactiek Gymnastiek – lager onderwijs 43


3. Tussensteunsprong over parallelle bok

4. Globale sprong over lage plint met beperkte aanloop (veerplankafstand aanpassen)

b. Aandachtspunten

• aanloop, afstoot, en veerplankafstand ifv plinthoogte


• hoofd tussen armen
• bekken hoog
• explosieve handensteun
• Indien toestel te laag gekozen wordt, vallen lln over hun steun. Oorzaak: te
korte tijd om handensteun om te zetten in afduwbeweging.

c. Helpen
In dwarse spreidstand achter parallelle plint:
-bovenarm grijpen met beide handen
-sprong begeleiden door bijtrekpas

d. Extra stof

tussensteun over dwarse bok


tussensteun met gestrekte benen

2.3.4 TUSSEN DE STEUNSPRONG OVER DWARSE PLINT

a. Progressie

1. Voorbereidende oefeningen
1.1 zie: plint parallel
1.2 tussen de steunsprong over parallelle plint met vergroten van de afstootafstand
(veerplank verder van de plint). Plint niet te hoog!

2. ‘Kattesprong’ na aanloop en tussensteunsprong vooraan op de dwarse plint tot buigstand

3. Tussensteunsprong na verhoogde afstoot op dwarse plintsegment

4. Globale uitvoering van ruwvorm (Benen gebogen) naar afgewerkte sprong (benen
gestrekt). Als de lln ervaring hebben met minitrampoline, kan deze gebruikt worden om
hoge plint te overschrijden.

b. Aandachtspunten

zie Steunspreidsprong

c. Helpen

Methodiek en didactiek Gymnastiek – lager onderwijs 44


Mattenberg als landingsvlak achter de plint opstellen (op gelijk niveau, indien lln bij
globale sprong schrik hebben om de benen gestrekt tussen de steun door te brengen.
Geleidelijk landingsvlak verlagen..
Helpers in zijwaartse spreidstand , parallel aan plint, thv plintuiteinde
Helpen bij bovenarm en sprong begeleiden met bijtrekpas

d. Extra stof

handensteun midden op plint


handensteun vooraan op plint
dubbele handensteun

2.3.6 MINITRAMPOLINE

a. Progressies

1. Uit stand op MT: ophuppen


- met handensteun op hoge plint; aandacht voor voetenpositie en – beweging en leren
afremmen in trampoline, helpen bij pols en bovenarm
- met steun aan sportraam via touw (of hand geven aan helper in verhoogde stand), helpen
bij broeksband
- met correcte armbeweging (zonder hulpmiddelen), helpen bij broeksband

2. Uit verhoogde stand (plint), inspringen in MT, landen in stand op valmatten


- plint en valmatten systematisch verhogen
Doel: - verhoogde uitgangshouding vervangt de aanloop, zodat de lln de insprongkracht- en
snelheid leren aanvoelen en beheersen.
verhoogd landingsvlak verplicht de lln hoog ipv ver te springen

Zelfde oef kan ook na aanstappen op hoge, dwarse plint

3. Aanloop op trampolineniveau (bankenplateau maken)


Doel: insprong vergemakkelijken

4. Verhoogde voorafstoot op:


-parallelle plint (2 segmenten) voor MT
- veerplank

b. Aandachtspunten

• Dynamische aanloop, gevolgd door voorafstoot van zover mogelijk


• Bij de insprong zijn de armen achter de heupen ( na aanloop), bij
sprongen in stand op de MT blijven de armen in het frontaal vlak.

Methodiek en didactiek Gymnastiek – lager onderwijs 45


• Neerkomen in de MT op licht gespreide, vlakke voetzolen, knieën
niet buigen!
• Afstoten door enkelstrekking, ondersteund door schuin-opwaartse
armzwaai
• Geen overstrekking tijdens de sprong

c. Helpen

- Bij standsprongen:
Het vasthouden van de handen verhindert het gebruik van de armen en mag dus niet te lang
gebeuren, beter de broeksband vasthouden thv heup, helper staat schuin achter de
uitvoerder

- bij globale sprong:


Helpers vooraan op of naast de mat begeleiden de beweging, zonder te grijpen. Helpers
voorzien voor- of rugwaarts evenwichtsverlies.

d. Veiligheid

• Rotaties rond de breedte-as (zweefrol, salto) zijn gevaarlijk:


nekletsels; goed opbouwen dus!!
• Werk steeds met mattenberg of verhoogde valmat
• Leg nadruk op hoogte en niet afstand
• Nooit springen met holle lenden (rugwaartse rotatie)
• Controleer MT en mattenopstelling voor gebruik!!

e. Extra stof

1. hoogte sprongen (eventueel over snoer)


- streksprong, hurksprong, spreidsprong, gehoekte sprong of combinatie
- streksprong of hurksprong met halve of volledige draai rond lengte as
-meer ludieke oefeningen, springen en in lucht klap voor en achter lichaam, springen en bal
vangen op hoogste punt, …

2. Steunsprongen
Boksprongen, duiksprongen
Overslag op parallelle of dwarse plint, ook afflanken, rondat op parallelle of dwarse plint

3. Rotaties rond breedte as


Salto of zweefrol
OPM - steeds landen op mattenberg
wijzen op gevaar nekletsel
landen met knieën gespreid om gezichtsletsels te voorkomen

Methodiek en didactiek Gymnastiek – lager onderwijs 46


III. Helpen en bijstaan

Methodiek en didactiek Gymnastiek – lager onderwijs 47

You might also like