You are on page 1of 4

Praktische opdrachten in de bovenbouw havo/vwo

Vak: Natuurkunde

Het uitvoeren van een praktische opdracht voor het vak natuurkunde bestaat uit een
aantal vaste stappen. In dit document wordt besproken welke regels er gelden rondom
het uitvoeren van het practicum en hoe de inhoud vormgegeven wordt.

De organisatie van de praktische opdracht

Stap 1: Voorbereiding
Voor je een practicum uitvoert moet je je voorbereid hebben. Je moet immers weten
wat het doel van de proef is en hoe je dit wilt bereiken. Dit doe je door een stuk van
het verslag te schrijven voordat je het practicum uitvoert.
De volgende onderdelen komen in de voorbereiding aan bod:
• Onderzoeksvraag
• Hypothese
• Theoretisch kader
• Methode
• Resultaten-tabel

Stap 2: Uitvoeren van het practicum


Als het practicum voorbereid is, kun je het uit gaan voeren. Vaak zal een docent aangeven
in welke les het practicum plaats gaat vinden.

Stap 3: Uitwerken
Wanneer het practicum uitgevoerd is, heb je de benodigde gegevens om het
practicumverslag af te maken. Dit lever je in bij je docent en deze zal het beoordelen.

Inhoud van het verslag

Het practicumverslag bevat de volgende onderdelen:

0. Voorblad
Op het voorblad staat de titel van het practicumverslag. De titel moet een relatie
hebben met de inhoud van de proef.
Tevens vermeld je de namen van de leerlingen die de proef hebben uitgevoerd, de
lesgroep, de datum waarop de proef is uitgevoerd en de naam van je docent.

1. Inleiding
Hier geef je een korte inleiding op je verslag. Dit is een algemeen praatje, dus geen
beschrijving van de proef. Je kunt een aantal dagelijkse toepassingen van de proef
of het onderwerp vermelden.
2. Onderzoekvraag
Hier leg je uit, wat je wilt bereiken met de proef, wat je gaat onderzoeken.
Een voorbeeld is: ’Wat is de massa van het voorwerp?’.
Beantwoord voor jezelf de vraag: ‘Wat moet ik aan het einde van de proef te weten
zijn gekomen?’. Het kan zijn dat er enkele deelvragen nodig zijn.

3. Hypothese
In de hypothese geef je aan wat jij verwacht, dat het antwoord is op de
onderzoeksvraag. Bij natuurkunde willen we graag dat je dit onderbouwt. Je legt dus
uit waarom je verwacht, dat het dat antwoord zal zijn.

4. Theoretisch kader
In het theoretisch kader vat je de relevante natuurkundige theorie samen die je nodig
hebt om dit experiment te doen inclusief alle formules. Ook wordt aangegeven hoe
gegevens verwerkt gaan worden om het eindresultaat te bereiken. Denk hierbij
bijvoorbeeld aan het uitvoeren van een coördinatentransformatie en de betekenis
van de richtingscoëfficiënt van de grafiek. Hierbij worden geen meetgegevens
gebruikt.

5. Methode
Hier maak je één of meerdere tekeningen van de meetopstelling(en). Nummer de
tekeningen. Je vertelt puntsgewijs welke materialen en meetinstrumenten je hebt
gebruikt. Van elk meetinstrument geef je duidelijk en overzichtelijk weer wat het
bereik en de nauwkeurigheid ervan is.
Je legt in een verhalende vorm duidelijk uit, wat je precies hebt gedaan, wat je gaat
meten, en hoe je de proef uitvoert.
Iemand zonder voorkennis (maar wel hetzelfde niveau) moet hiermee de proef
kunnen nadoen.
(Laat voor de hand liggende stappen als ‘Toen zetten we … op tafel.’ liever weg).
6. Resultaten
Hier staan tabellen met meetresultaten en berekende grootheden. Leg uit welke
berekeningen je hebt gemaakt en schrijf van elke berekening één voorbeeld uit
waarbij je precies weergeeft hoe je dit uitgerekend hebt.
De tabellen moeten voldoen aan een aantal eisen:
o In de eerste rij staan de grootheden die je gaat meten en berekenen, met
daarachter tussen haakjes de eenheid waarin je het meet.
o Datgene wat je verandert staat het meest links (de onafhankelijke grootheid)
o De rest van de meetwaarden zet je rechts daarvan (de afhankelijke
grootheid/grootheden)
o Daarna een dubbele streep tussen de kolommen
o Rechts van de dubbele streep komen je berekende waarden.

Meetwaarde 1 Meetwaarde 2 Meetwaarde 3 Berekende Berekende


Degene die je waarde 1 waarde 2
verandert

Leg uit welke berekeningen je hebt gemaakt en schrijf van elke berekening één
voorbeeld uit waarbij je precies weergeeft hoe je dit uitgerekend hebt.
Je geeft je meetresultaten ook weer in grafiekvorm (als dat kan en van belang is).
Vertel duidelijk (in een kort verhaaltje), wat er precies in de tabellen en grafieken te
zien is. Hier hoeven nog géén conclusies te worden getrokken. Eindresultaten zoals
de bepaalde massa van een voorwerp komen hier wel aan de orde.

7. Conclusie
Hier geef je de eindresultaten die horen bij het doel van de proef, bijvoorbeeld: ‘de
massa van het voorwerp is 30 g’. De berekeningen mogen niet hier staan, die horen
bij de resultaten. Een andere conclusie kan zijn ‘het verband tussen de massa en
het soort stof is . . . . .’ . Als er stofeigenschappen gevonden zijn, dan moet je deze
altijd vergelijken met literatuurwaarden (bijvoorbeeld uit een tabellenboek). Als de
waarden niet precies kloppen moet je uitleggen wat er bij jouw metingen niet
helemaal goed is gegaan, of een andere reden voor de afwijkingen. Je moet
aangeven in hoeverre het doel van de proef is bereikt.
Vertel iets over de nauwkeurigheid van je metingen, maar dan wel kwantitatief.
Dus bijvoorbeeld ‘de absolute meetonzekerheid van de bepaalde massa is 5 gram’.
Als je dit niet doet, dan geldt de significantie van de waarde van de uitkomst.
Vergeet niet om in je conclusie altijd:
- je belangrijkste eindresultaten te herhalen
- antwoord te geven op je onderzoeksvraag.
- terug te komen op je hypothese, was je hypothese correct of niet en waarom.

8. Discussie
Geef een kort verhaaltje waarin je terugkijkt op het practicum. Zou je de proef weer
zo doen, of zou je het anders aanpakken. Je hebt het hier nadrukkelijk over het
experiment zelf en niet over de samenwerking. Enkele vragen waar je een antwoord
op kunt geven in de nabeschouwing:
• Heb je tips ter verbetering van dit practicum of de practicumbeschrijving?
• Hoe zou je het experiment nauwkeuriger kunnen uitvoeren?
• Hoe zou je het experiment uit kunnen breiden waardoor het interessanter
wordt?

9. Literatuurlijst
Als je boeken hebt gebruikt, moet je die hier vermelden, met titel, schrijver, jaartal,
en uitgeverij, en de bladzijdenummers van de gebruikte bladzijden.
Als je internet sites hebt gebruikt, moet je deze ook vermelden met site adres.
Het theorieboek en BINAS zijn ook boeken.

En verder:
• Let op het taalgebruik, dit moet passen bij je niveau;
• Maak gebruik van de “vergelijkings-editor” binnen Word;
• Let op het juiste gebruik van symbolen, eenheden, machten in superscript,
komma’s in getallen, enzovoort.
• Voeg bij figuren, tabellen en grafieken een bijschrift toe.

You might also like