You are on page 1of 153

Projectinhoud

BEREKENINGEN
JOOST VAN CAUWENBERGH
INTRODUCTIE
Deze cursus “berekeningen” ondersteund andere projectinhouden - Wrijving (glijdende en rollende)
in het berekenen van praktische voorbeelden.
- Traagheidsprincipe
Zo komen de volgende onderdelen aan bod:
- Samenstellen en ontbinden van krachten
- Absolute, relatieve en sleepbeweging
- Arbeid, vermogen en rendement
- Eenparig veranderlijke bewegingen
- Energie
- Horizontale en schuine worp
- Veerconstante
- Coplanaire en Niet-Coplanaire krachten
- Combinatieoefeningen
- Momenten en koppels van krachten
- Projectgerelateerde opdrachten
1
1

KINEMATICA
Bewegingen kunnen we onderverdelen in cirkelvormi-
ge en rechtlijnige bewegingen, alsook in constante
(eenparige) en wijzigende (veranderlijke) bewegingen.
EENPARIGE BEWEGINGEN
Een lichaam kan twee stabiele toestanden hebben, namelijk in rust Om deze basisformule te kunnen begrijpen, moeten we altijd eerst
en bij een eenparige beweging. Bij alle andere bewegingen spreken vertrekken vanuit onze grondeenheid. Dit is de basiseenheid waarin
we over een niet-stabiele toestand of een veranderlijke beweging. de grootheid wordt uitgedrukt.

Om een beweging te definiëren, moeten we spreken over 3 groothe- Voor afgelegde weg is de grondeenheid in “meter” (m)
den, namelijk de tijd dat een voorwerp in beweging is, de afgelegde
Voor tijd is de basiseenheid in “seconden” (s)
weg die dat voorwerp zal afleggen en de snelheid waarmee het
voorwerp gaat bewegen. Aangezien een snelheid een uitdrukking is van een afgelegde weg
per tijdseenheid, kunnen we stellen dat:
Deze 3 grootheden zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, en het
moet dan ook niet verbazen dat ze de basisformule vormen voor de
mechanica.

3
s
v= in m / s
t
De eenheid m/s is dan ook de basiseenheid voor snelheid, en niet
km/h (kilometer per uur). Voor een cirkelvormige beweging zijn de berekeningen net dezelf-
de. Het enige verschil is dat bij een cirkelvormige beweging, de cir-
Om een omzetting te realiseren van km/h naar m/s of omgekeerd, kelomtrek de afgelegde weg zal vertegenwoordigen.
moeten we rekening houden met een factor van 3,6. Deze factor
vindt zijn oorsprong bij de volgende omzetting. De omtrek van een cirkel is gelijk aan π.d = 2. π.r

km/h naar m/s De omtrek van een cirkel is dus gelijk aan het getal Pi vermenigvul-
digd met de diameter of 2 maal de straal van de omtrekcirkel waar-
km naar m = verhouding 1000 op de beweging zal plaats vinden.

uur naar seconden = verhouding 3600 (er zitten 3600 seconden in Bijgevolg kunnen we de basisformule aanpassen voor een cirkelvor-
een uur) mige beweging, tot de volgende:

Een snelheid van km/h moeten we dus delen door 3,6 om de waar-
de in m/s te bekomen.
s 2.π . r
v= =
Een voorbeeld: t t
Een auto rijdt aan een snelheid van 72 km/h. Dit wil zeggen dat hij Als we s (afgelegde weg zoeken) dan vormen we de formule om.
een snelheid aflegt van 20 m/s. Een grootheid aan de andere kant van het gelijkheidsteken plaat-
sen, staat gelijk aan het omdraaien van de bewerking. (+ wordt -,
Een wielrenner rijdt aan een snelheid van 36 km/h. Dit wil zeggen
een vermenigvuldiging wordt een deling en omgekeerd).
dat hij een snelheid aflegt van 10 m/s.

Omgekeerd gaat eveneens


s
Als het geluid zich verplaatst met een snelheid van 334 m/s (afhan- v= dus is s = v . t dus 2.π . r = v . t
t
kelijk van de luchtvochtigheid, luchtdruk, etc), dan wil dat zeggen
dat de snelheid van het geluid gelijk is aan 1202 km/h Verder wordt ook de hoeksnelheid besproken en de verhouding tus-
sen de straal, de hoeksnelheid en de omtreksnelheid.
Als een F1 auto 80 m/s rijdt, dan is dat eigenlijk 288 km/h

4
FILM 1.1 Animatie over de cirkelvormige beweging van 275 km/h. Hoe lang zal de rit van Brussel naar Paris Nord du-
ren?

4. Een vliegtuig vliegt van Zaventem naar NY en doet er 8 uur en 20


minuten over. De gemiddelde snelheid van het vliegtuig bedraagt
864 km/h. Wat is de afgelegde weg tussen het vertrekpunt en de
bestemming?

5. Het ISS (Internationaal ruimtestation) vliegt op 92,83 minuten volle-


dig de wereld rond. Het ISS bevindt zich op 422km boven het
aardoppervlak. De aarde zelf heeft een omtrek van 40.075km.
Met welke snelheid beschrijft het ISS een baan rond de aarde?

6. De aarde heeft dus een omtrek van 40.075km. Onze planeet doet
er welgeteld 1 dag over om een volledige omwenteling te maken
(vandaar dat we dagen en nachten hebben). Wat is de snelheid
waarmee onze planeet rond haar eigen as draait?

7. De aarde beweegt ook rond de zon. De aarde doet er welgeteld 1


jaar over (365 dagen in een jaar, 24 uren in een dag en 3600 se-
conden in een uur) om rond de zon te bewegen. De afstand van
de aarde tot de zon bedraagt 149.597.890 km. De zon heeft een
radius van 695.500 km. Wat is de gemiddelde snelheid waarmee
Toepassingen de aarde rond de zon draait? (Cijfers zijn opgezocht bij NASA)

1. Een fietser rijdt aan een snelheid van 25 km/h gedurende 6 minu- 8. Een lift in het WTC beweegt aan een snelheid van 5 m/s geduren-
ten. Welke afstand heeft de fietser afgelegd in kilometer? de 1 minuut. Wat is de hoogte die we zullen bereiken na deze mi-
nuut?
2. Een auto rijdt op de autosnelweg met een snelheid van 35 m/s ge-
durende anderhalf uur. Wat is de afgelegde weg in kilometer dat 9. Een voetganger stapt langs een jachtpad met een gemiddelde
de auto heeft afgelegd? snelheid van 3,6 km/h en stapt 3 uur. Wat is de afgelegde weg in
meter dat de voetganger zal hebben afgelegd?

3. Een hogesnelheidstrein rijdt van Brussel naar Parijs en legt een
weg af van 310 km aan een snelheid van gemiddelde snelheid
5
avonds (dus in totaal 24 uren) de tijd om deze totale afstand af te
Op vrijdag 22 oktober leggen. Tijdens de 100 km zijn er op 6 plaatsen bevoorradingen,
1895 vond er een treinonge-
en stopt de sporter gedurende 20 minuten. Wat is de gemiddelde
val plaats op het Gare Mont-
snelheid dat deze sporter moet stappen of lopen om op tijd de fi-
parnasse (Parijs)
nish te halen vooraleer wedstrijd wordt afgesloten?

11.Een stoomtrein rijdt de laatste kilometer in een eindstation binnen


en doet hier een tijd van 39 seconden over. Met welke snelheid
ramt deze trein de stationmuur en rijdt buldert deze naar bene-
den?


 De dodentocht is een jaarlijks weerkerend sportevenement,


waarbij mensen 100km te voet afleggen (al stappend of
lopend) en waarbij men deze afstand binnen de 24uur
10.Een sporter doet mee aan de dodentocht van 100km en vertrekt
moet afleggen. Veel onvoorbereide mensen lopen natuur-
om 9 uur ‘s avonds. De sporter heeft tot de volgende dag 9 uur ‘s lijk kwetsuren op tijdens deze afmattingsrace.

6
EENPARIGE VERSNELDE EN VERTRAAGDE RECHTLIJNIGE BEWEGING
Om de afleiding te maken van alle formules, is het belangrijk dat we De eenheid van snelheid mag dan wel vaak uitgedrukt worden in
vooral niet de formules trachten vanbuiten te leren, maar proberen km/h (kilometer per uur), de echte grondeenheid van snelheid is m/s
te begrijpen hoe ze tot stand komen. En dan wordt alles een pak dui- (meter per seconde). Om dit eenvoudig te kunnen omrekenen vol-
delijker. staat het om te weten de snelheid in km/h te delen door 3,6 om een
snelheid in m/s te bekomen. Men kan ook de snelheid in m/s omreke-
Om heel veel klaarheid te scheppen gaan we vertrekken vanuit een
nen naar km/h door het getal te vermenigvuldigen met 3,6.
simpele eenheid.
Zo is een snelheid van 10 m/s gelijk aan 36 km/h en is een snelheid
Een snelheid wordt uitgedrukt in km/h. Zo rijdt je met de auto bijvoor-
van 72 km/h gelijk aan 20 m/s.
beeld 90 km/h en wil dit zeggen dat je op een tijdspanne van een
uur 90km zult afleggen als de beweging eenparig van aard is. De verhouding 3,6 komt van 1uur omzetten naar seconden (factor
3600) en kilometer naar meter (factor 1000).

7
t
Als v de snelheid is in m/s wil dit zeggen (als we kijken horizontaal.
naar de eenheid) dat V gelijk is aan de breuk van de s = v . t , dus gelijk aan de
afstand gedeeld door te tijd. oppervlakte van deze donke-
s re driekhoek. Dit is gelijk aan
v= dus is s = v . t
t de HELFT van de oppervlak-

De versnelling (a) wordt uitgedrukt in m/s2, dus


te van de rechtoek, dus s is v = a.t
nu
afstand s v.t a.t.t
a in m/s2 = = 2 =
2
=
2 a . t . t a . t2
tijd2 t s= =
2 2
of
v
a= dus is v = a . t
t
In een vt-grafiek gaat deze a.t voorgesteld worden als de vertikale
zijde van de driehoek onder de grafiek, als we met een veranderlijke
be- weging zitten. Eenparig hebben we geen versnelling en is de
v t Eigenlijk is de eindformule voor de eenparige rechtlijnige versnelde
beweging zonder beginsnelheid niets anders dan het beschrijven
van de oppervlakte van de grafiek die we zien in het bewuste vt-
grafiek. Dit kunnen we ook doen voor eenparige vertraagde bewe-
gingen of beweging waarbij er wel een eindsnelheid of beginsnel-
s = v . t , dus gelijk aan de heid aanwezig is
oppervlakte van deze recht- v
hoek (zie eerste formule)
Want de oppervlakte van een
rechthoek is de hoogte maal
de breedte, dus v . t

t
lijn
8
v t

v = a . t vt is de eindsnelheid

s2

s1
v0 is de beginsnelheid

t
De totale afgelegde weg s = s1 (de afgelegde weg in het s2 = oppervlakte lichtblauwe driehoek
begin) + s2 (afgelegde weg tijdens de versnelling)
a.t.t a . t2
= =
dus s = s1 + s2 2 2
vt = vo (de beginsnelheid) + a.t (de snelheidstoenamen on- s = s1 + s2
der invloed van de versnelling)
a . t2
s = v0 . t +
vt = v0 + a . t 2
s1 = oppervlakte donkerblauwe rechthoek

= v0 . t

9
Alle formules dus nog eens op een rijtje. Als we in de formules de versnelling a vervangen door de aardver-
v0 + vt snelling g = 9,81 m/s2; alsook de afstand vervangen door de hoog-
s = vm . t met vm = te, dan krijgen we alle formules voor de verticale worp en de vrije
2 val.
v0 + vt
s=( ) . t oplosbaar ZONDER a We zijn dus in staat om vanuit een eenvoudige eenheid van de snel-
2
FILM 1.2 Vrije val

vt − v0
a= dus vt = v0 + a . t oplosbaar ZONDER s
t

a . t2
s = v0 . t + oplosbaar ZONDER Vt
2

vt − v0
a= dus a . t = vt − v0 of v0 = vt − a . t
t
((vt − a . t) + vt ) . t a . t2
s= dus s = vt . t − 

2 2
oplosbaar ZONDER Vo
vt − v0 vt − v0
a= dus t =
t a Kijk naar de video om de zien wat de invloed is van de massa.

v0 + vt vt − v0 vt2 − v02 heid te komen tot al deze formules.


s=( ).( ) dus s = 

2 a 2a Zoals je zelf merkt, wordt er hier nergens gesproken over de groot-
oplosbaar ZONDER t heid massa of gewicht. Nergens in de formules is er dus sprake van
een invloed van de massa of het gewicht op een versnelling of met
andere woorden ook op de valsnelheid. Indien we de luchtweer-

10
stand niet in rekening brengen, zullen we merken dat voorwerpen Denk eraan dat de auto en de parachutisten dezelfde luchtweer-
met verschillende massa toch met gelijke snelheid naar beneden zul- stand hebben, aangezien ze IN de auto zitten. Luchtweerstand
len vallen. In het verleden hebben de astronauten op de maan dit al speelt in dit geval dus ook geen rol!!!
gedemonstreerd, aangezien er op de maan geen atmosfeer is, en
een hamer alsook een valkenveer met gelijke snelheid naar bene-
den vallen. Maak nu zelf de grafieken van de eenparige vertraagde beweging
zonder eindsnelheid en de eenparig vertraagde beweging met eind-
Een kleine test. Een auto met 4 parachutisten aan boord rijdt uit een
snelheid. Je zult merken dat de formules heel sterk gelijken op de
vliegtuig op grote hoogte. Wat gaat er gebeuren? Gaan de parachu-
formules die we nu reeds hebben gevonden.
tisten platgedrukt worden in de neerstortende auto? Of gaan deze

FILM 1.3 Parachutisten in een vallende auto

Wat gebeurt er met de parachutisten in de vallende auto?

mensen gewoon gezellig kunnen blijven zitten in hun auto? Of valt


de auto sneller naar beneden en worden ze er dus uit gezogen?

11
Eenparige VERSNELDE rechtlijnige beweging Eenparige VERTRAAGDE rechtlijnige beweging

v0 ≠ 0 v0 = 0 vt ≠ 0 vt = 0

vt = v0 + a.t vt = a.t vt = v0 - a.t vt = 0

s = v0.t + (a.t2) / 2 s = a.t2 / 2 s = v0.t - (a.t2) / 2 s = (a.t2) / 2

s = (vt 2 - v0 2) / 2a s = vt 2 / 2a s = (v0 2 - vt 2) / 2a s = v0 2 / 2a

Vrije valbeweging Verticale worp (naar omhoog)

vt = v0 + g.t vt = g.t vt = v0 - g.t vt = 0

h = v0.t + (g.t2) / 2 h = g.t2 / 2 h = v0.t - (g.t2)/ 2 hmax = v0 2 / 2.a

h = (vt 2 - v0 2) / 2.g h = vt 2 / 2.g h = (v0 2 - vt 2) / 2.g

Als we in de blauwe zone kijken, zien we alle versnelde bewegin-


gen. Kijken we in de groene zone, dan zien we alle vertraagde bewe-
gingen. De bovenste lichte kleuren zijn de horizontale bewegingen
met een normale versnelling. De onderste donkere kleuren zijn de
verticale bewegingen met een aardversnelling g = 9,81 m/s2.

12
Afhankelijk van de situatie ga je gebruik maken van de juiste formu- 6) Een voertuig heeft een eenparige beweging waarvan de snelheid
le. Heb je een verticale beweging, dan kies je de donkere kleuren. 18 km/h is en verkrijgt vervolgens een eenparig versnelde bewe-
Heb je een horizontale beweging dan kies je voor de lichteren kleu- ging waarvan de versnelling 2 m/s2 is. Bereken de snelheid na 5
ren. seconden en na hoeveel tijd het voertuig een snelheid van 126
km/h heeft en welke dan de afgelegde weg is?
Een bal omhoog gooien is verticaal vertraagd, dus donkergroen.
Een Auto vertrekt aan het kruispunt, dat zijn de formules in licht- 7) Bereken welke beginsnelheid een eenparig versnelde beweging
blauw. moet hebben om in 12 seconden met een versnelling van 

1,5 m/s2 een weg van 180m af te leggen.
Een trein stopt in het station, dat zijn de formules in licht groen.
8) Van een eenparig versnelde beweging bedraagt de beginsnel-
Een parachutist uit een vliegtuig zijn de donkerblauwe formules.
heid 4 m/s en de versnelling is 2 m/s2. Bereken de snelheid nadat
een weg van 32m is afgelegd en de hiervoor benodigde tijd.

Oefeningen: 9) In een eenparig versnelde beweging is de snelheid na 5 secon-


den 9 m/s en na 8 s 12 m/s. Bereken de versnelling, de beginsnel-
1) Een auto vertrekt vanuit rusttoestand en versneld tot een snelheid
heid en de afgelegde weg na 8 seconden.
van 120 km/h. Hij bereikt deze snelheid in 20 s. Bereken de ver-
snelling en de afgelegde weg. 10)Hoe groot moet de vertraging zijn om een trein die een snelheid
heeft van 90 km/h in 40 seconden tot stilstand te brengen. Welke
2) Een fietser vertrekt vanuit rust met een versnelling van 0,8 m/s2.
weg heeft de trein dan afgelegd?
Bereken de snelheid en de afgelegde weg na 8 s.
11)Een lichaam heeft een snelheid van 12 m/s wanneer de bewe-
3) Een auto rijdt aan een snelheid van 36 km/h en verkrijgt vervol-
ging eenparig wordt vertraagd met een vertraging van 1,5 m/s2.
gens een versnelling van 2 m/s2. Bereken de snelheid na 9 secon-
Na hoeveel tijd zal het lichaam een weg van 45m hebben afge-
den en hoeveel tijd hij nodig heeft om een snelheid van 72 km/h
legd en hoe groot is de snelheid op dat ogenblik? Bepaald ook
te krijgen en welk dan de afgelegde weg is.
wanneer het lichaam tot stilstand komt en hoeveel weg er dan is
4) Een fietser vertrekt uit rust met een versnelling van 0,5 m/s2. Bere- afgelegd.
ken de snelheid en de afgelegde weg na 12 seconden.
12)Welke beginsnelheid moet een eenparig versnelde beweging
5) Welke versnelling moet men aan een lichaam geven dat reeds hebben om in 20s en een versnelling van 2 m/s2 een weg van
een snelheid van 4 m/s heeft om in 10s een weg van 100m af te 800m af te leggen? Bereken ook de eindsnelheid in km/h.
leggen?

13
13)Een trein heeft een eenparige snelheid van 20 km/h. Wegens een 15)Na een vrije val komt een zak met hulpgoederen op de grond te-
versnelling bedraagt na 10 s de snelheid 42 km/h. Bereken de ver- recht met een snelheid van 64 m/s. Vanop welke hoogte werd de
snelling en de verplaatsing tijdens de versnelling. zak met hulpvoeding losgelaten uit een vliegtuig en wat is de val-
tijd? (bovenstaande foto is het gereedmaken van een voedsel-
14)Een auto, die eenparig rijdt met een snelheid van 14,4 km/h (in
dropping tijdens WOII, in een Lancaster door de RAF, met het
hulpprogramma codenaam “Operation Manna”)

16)Bereken de maximum hoogte die een voorwerp zal bereiken als


het gelanceerd wordt met een verticale beginsnelheid van 10 m/s
naar omhoog.

17)Een steen valt vanop een zekere hoogte en bereikt na 5s de


grond. Bereken de hoogte en de eindsnelheid.

FILM 1.4 Felix Baumgartner springt vanop 38km hoogte.

de file) begint op een bepaald ogenblik te versnellen zodat na 4


seconden de snelheid 43,2 km/h bedraagt. Bepaal de versnel-
ling, de afgelegde weg (en maat een vt-diagram) en bereken de
afgelegde weg na de 1e en 3e seconden.

Deze vrije val gaat door de geluidsmuur. In het begin is de atmos-


feer zo ijl dat we de luchtweerstand mogen verwaarlozen.
14
18)Een pijl wordt door middel van een boog verticaal omhoog ge- Met een luide knal doorbreekt (op de volgende foto) een jachtvlieg-
schoten. De beginsnelheid is 100 m/s. Bereken de hoogte die de tuig de geluidsmuur.
pijl bereikt en de tijd hiervoor nodig.

19)Een lichaam valt van 250m hoogte. Met welke snelheid bereikt
het de grond en hoe lang duurt de val?

20)Felix Baimgartner springt vanuit een met heliumgas gevulde bal-


lon in een speciaal ruimte pak naar beneden. Wanneer bereikt hij
ongeveer de snelheid van het geluid, aan 1.173 km/h (bijna 330
m/s). Het ruimtepak heeft een gewicht van 60kg en de persoon
zelf weegt 85kg. Aangezien hij eerst neerzit en dan pas springt,
gaan we ervan uit dat de beginsnelheid gelijk is aan nul!

15
CIRKELVORMIGE BEWEGINGEN
Heel wat machineonderdelen maken een cirkelvormige beweging, De wijzers van een grote klok bewegen met een bepaalde hoeksnel-
al dan niet eenparig. heid, maar dit is hetzelfde voor het onderste gedeelte van de wijzer
als voor het uiteinde, anders zouden de wijzers vervormen.
Het is dan ook van groot belang dat we stilstaan bij dit fenomeen.
De omtreksnelheid is de snelheid die een bepaald punt heeft op een
Twee belangrijke fenomenen die voorkomen bij een cirkelvormige
straal van een cirkel dat een hoeksnelheid doorloopt.
beweging zijn de hoeksnelheid en de omtreksnelheid.
Als we op diezelfde wijzer aan het onderste gedeelte (dicht tegen
De hoeksnelheid is de snelheid waarmee we een bepaalde hoek om
de as van de wijzer een stift monteren, dan gaat de beschreven
de omtrekcirkel doorlopen. De hoeksnelheid is over de gehele straal
baan klein zijn. Op het uiteinde van de wijzer is de afgelegde weg
gelijk.
per tijdseenheid veel groter en zal er dus een langere weg worden
afgelegd.

16
FILM 1.5 Kermisattractie is een voorbeeld van ECB

Als de kermisattractie constant draait, maar de afstand tot het 



middelpunt vergroot, gaat de omtreksnelheid ook vergroten.

De afgelegde weg op de omtrekcirkel (s) is de afgelegde weg van De omtreksnelheid is de booglengte die wordt doorlopen per tijds-
het voorwerp. Het voorwerp heeft op deze omtrekcirkel een bepaal- eenheid.
de omtreksnelheid v en deze wordt veroorzaakt door een bepaalde Indien we met constante waarden werken spreken we van een ECB,
hoeksnelheid φ (phi). Eenparig Cirkelvormige beweging.

Er is ook een verband tussen de straal van de cirkel, de hoeksnel- Het is belangrijk dat we eerst de formules geven voor de ECB en la-
heid en de omtreksnelheid. ter spreken we over VCB, Veranderlijke Cirkelvormige Bewegingen.

Wordt de straal groter bij een gelijke hoeksnelheid, dan zal de om-
treksnelheid ook vergroten. Bij een gelijke omtreksnelheid zal bij een
straal die kleiner wordt de hoeksnelheid vergroten.

17
1. De omtreksnelheid π.d.n
v= in m/min (diameter in mm; n in omw/min)
1000
v = π . d . n in m/s (diameter in m; n in omw/s)
Nog enkele nuttige formules:
π.d.n
v= in m/s (diamater in m; n in omw/min)
π . d2
60 Oppervlakte van een cirkel A = = π . r2
4
v = π . d . n in m/min (diameter in m; n in omw/min)
(Opgelet, die gebruiken we niet vaak in deze oefeningen, niet te ver-
warren met de formules voor de omtrek van de cirkel)

Omtrek van een cirkel = π . d = 2.π . r (afhankelijk of je liever werkt


vanuit de straal of de diameter. Bij het nameten van stukken met de
schuifmaat of schroefmaat, gaan we veeleer de diameter meten, en
heeft het ook zin om te werken met de formule π . d )

2. De radiaal

1 rad is ongeveer 1/6 van een cirkel



1 rad is precies 57° 17’ 44”

Het is de middelpuntshoek, waarvan de booglengte gelijk is aan de
straal. (zie figuur)

3. De Hoeksnelheid ω

De hoeksnelheid van een punt, dat een eenparige cirkelvormige be-


weging heeft, is de middelpuntshoek die de voerstraal doorloopt.

2.π . n
ω= met n in omw/min
60
φ
opmerking ω =
t
eenheid in rad/s

18
4. Verband tussen omtrek en hoeksnelheid 60
T= met n in omw/min
n
2.π
π.d.n T= eenheid is seconde
v= = 2.π . r . n = ω . r ω
60
Dus v = ω.r
6. Frequentie

De frequentie is het aantal omwentelingen per seconde


5. Periode
1 n ω
De periode is de tijd voor één omwenteling f= = of f=
T 60 2.π
Eenheid Hz (Hertz)

Op de volgende afbeelding is te zien hoe een ketting een ver-


binding maakt tussen een klein en een dubbel zo groot ketting-
wiel.

Aangezien beide kettingwielen door een ketting met elkaar ver-


bonden zijn, kunnen we ervan uitgaan dat de omtreksnelheid
van beide kettingwielen hetzelfde is. Aangezien het kleine ket-
tingwiel een kleinere diameter heeft, zal dit sneller ronddraaien
dan het grote kettingwiel.

Dit principe wordt gebruikt om op een fiets te schakelen en zo-


doende een andere overbrengingsverhouding tot stand te bren-
gen.

Zijn de diameters van beide kettingwielen gelijk, dan is de om-


treksnelheid en de hoeksnelheid gelijk en spreken we van een
overbrengingsverhouding van 1:1 (1 op 1)

19
Voorbeeldoefening: - v = omtreksnelheid

We nemen een slijpschijf en gaan hier de berekeningen op los laten. - d = diameter

De snijsnelheid wordt bepaald door de omtrek van het zaagblad en - n = toerental


het toerental van de as waarop het blad bevestigd is. De omtrek is
- 60 de factor met waarmee van minuten naar seconde gedeeld
het product van de diameter en π (pi). De snelheid is het product
wordt.
van omtrek en toerental, de omtreksnelheid De snijsnelheid wordt in
de houtbewerking altijd uitgedrukt in de snelheid per tand in meters
per seconde

Voorbeeld:

- straal r is 150 mm

- diameter d (= 2 x r) is 300 mm

- π = 3,1415...

- omtrek = π x d = 942 mm

- toerental n is 5500 omwentelingen per minuut

- snijsnelheid 5500 x 942 mm = 5181000 mm per minuut


= 5181 meter per minuut

- dat betekent dat de snijsnelheid in dit voorbeeld 310,86


km per uur bedraagt

- bij omzetting naar meter per seconde bekomen we


5181/60 is 86,35 meter per seconde.

Nogmaals de uitdrukking omtreksnelheid in formule:


π.d.n
v= Waarin
60

20
Oefeningen op Eenparige kromlijnige of cirkelvormige beweging Hebben we te doen met een eenparig veranderlijke cirkelvormige
beweging, dan kunnen we eigenlijk de formules van de eenparig ver-
1) Op een draaibank moet een as met een diameter van 80mm wor-
anderlijke rechtlijnige bewegingen nemen en deze omvormen.
den afgedraaid. Hoeveel omwentelingen per minuut moet de as
maken wil de snijsnelheid van 20 m/min bedragen? Bereken ook Kijk aandachtig naar de formules en het zal gauw duidelijk worden
de hoeksnelheid, de periode en de frequentie. dat de formules er bekend uitzien.

2) Een slijpschijf heeft een diameter van 0,4m en een toerental van
1020 omw/min. Men vraagt de omtreksnelheid in m/s
7. De hoekversnelling
3) Een wiel draait eenparig. De omtreksnelheid is 15 m/s en het toe-
De hoekversnelling van een roterend object is de verandering van
rental 180 omw/min. Hoe groot is de diameter van het wiel?
de hoeksnelheid per eenheid van tijd:
4) Een werkstuk op een draaibank heeft een middellijn d = 318mm.
waarin:
Bereken de snijsnelheid als je weet dat het werkstuk 120 omwen-
telingen per minuut doet. Δω
α= hoekversnelling in rad/s2
5) De omtreksnelheid van een slijpschijf is 22 m/s. Bereken het toe- Δt
rental per minuut als je weet dat de middellijn d = 0,4m. hoeksnelheid in rad/s

6) Een tandwiel draait met een omtreksnelheid v = 8 m/s. Men tijd in s


vraagt het toerental per minuut en de omlooptijd. De middellijn
van het tandwiel is 0,3m. Deze hoekversnelling is net als de hoeksnelheid een vector gericht
langs de rotatieas.
7) Een fietser heeft een snelheid v = 25 km/h. Hoeveel omwentelin-
gen per minuut maken de wielen als de diameter 75 cm is? Bij een beweging op een cirkel met straal r is er een eenvoudig ver-
band met de lineaire versnelling a:
8) Een wiel heeft een eenparige cirkelvormige beweging en doet
120 omw/min. Men vraagt de hoeksnelheid en de omtreksnelheid • De tangentiële component van de versnelling wordt gegeven door
als je weet dat de straal van het wiel 1m is. α . r en is een vector rakend aan de cirkel.

9) Een voorwerp heeft een eenparige cirkelvormige en de hoeksnel- • De normaalcomponent van de versnelling wordt gegeven door
heid bedraagt 50 km/h. De diameter is 2m. Bereken de hoeksnel- ω 2 . r en is een vector gericht naar de rotatieas.
heid en het toerental.

21
Eenparige VERSNELDE cirkelvormige beweging Eenparige VERTRAAGDE cirkelvormige beweging

ω0 ≠ 0 ω0 = 0 ωt ≠ 0 ωt = 0

ωt = ω0 + ∝.t ωt = ∝.t ωt = ω0 - ∝.t ωt = 0

Ɵ = ω0.t + ∝.t2 / 2 Ɵ = ∝.t2 / 2 Ɵ = ω0.t - ∝.t2 / 2 Ɵ = ∝.t2 /2

Ɵ = ωt 2 - ω0 2 / 2∝ Ɵ = ωt 2 / 2∝ Ɵ = ω0 2 - ωt 2 / 2∝ Ɵ = ω0 2/2∝

22
Er is nog 1 grootheid die we niet hebben besproken, namelijk de Middelpuntzoekende kracht of centripetale kracht is de naam
middelpuntvliedende en middelpuntzoekende krachten. voor een kracht die werkt op een voorwerp [1] dat in een cirkelbaan
beweegt en die er voor zorgt dat die beweging constant naar het
Een cirkelvormige beweging gaat een voorwerp altijd naar buiten wil-
middelpunt van de cirkel wordt afgebogen.
len slingeren. Hierdoor ontstaat een kracht die we moeten compen-
seren. De naam “middelpuntzoekende kracht” is niet gebaseerd op de oor-
zaak van die kracht, zoals bij zwaartekracht of lorentzkracht, maar
Een emmer aan een koord, gevuld met water, gaat eenmaal de em-
op het gevolg van die kracht.
mer een snelle cirkelvormige beweging maakt met de koord geen
water morsen, aangezien het water in de emmer wordt gedrukt met Als op een bewegend voorwerp een kracht, met constante grootte,
behulp van de middelpuntvliedende kracht. werkt die telkens haaks staat op de bewegingsrichting, dan zal dat
voorwerp een cirkelbaan gaan beschrijven. De kracht wijst daarbij
continu naar het middelpunt van die cirkelbaan. Hierbij verandert de
We kunnen echter een tegenwerkende kracht gaan opwekken (een snelheid van het voorwerp niet van grootte, doordat de kracht haaks
reactiekracht) om ervoor te zorgen dan dingen niet zomaar wegslin- op de snelheidsvector staat. Door de middelpuntzoekende kracht
geren. verandert de snelheid enkel van richting. De oorzaak van de middel-
puntzoekende kracht kan de zwaartekracht zijn. De zwaartekracht
De rede dat alles wil wegslingeren, heeft te maken met het feit dat van de aarde zorgt er bijvoorbeeld voor dat de maan in een cirkel-
een lichaam in beweging ook in beweging wil blijven (en een li- baan rond de aarde draait.[2] Een middelpuntzoekende kracht
chaam in rust verder in rust), maar een lichaam wil ook altijd recht- wordt ook veroorzaakt door het touw waarmee een steen wordt rond-
door gaan. Cirkelvormige bewegingen maken vergt een zekere geslingerd.
kracht om dit mogelijk te maken.
De term middelpuntvliedende kracht wordt in verband met cirkelvor-
Planeten maken een cirkelvormige beweging rond de zon, omdat de mige bewegingen ook soms gebruikt. Dan is het echter een kracht
zon aan de planeten trekt. Dat is ook de rede waarom alle planeten die werkt op het voorwerp die de cirkelvormige beweging onder-
rond de zon draaien en niet alles rond de aarde, zoals men vroeger houdt, of een traagheidskracht.
dacht (bovenop het feit dat men dacht dat de aarde plat was).

De volgende video laat een Formule 1 Motor in actie zien. De piloot


moet zich in de bochten “leggen” om te compenseren en niet onder- De middelpuntzoekende kracht kan worden berekend door
uit te gaan door de sterke krachten.

23
m . v2 Maar door de middelpuntzoekende kracht die geleverd wordt door
Fmpz =
r bijvoorbeeld een touw blijft het voorwerp in zijn cirkelbaan. Men kan
de middelpuntzoekende versnelling die bij deze kracht hoort als
waarbij geldt: volgt berekenen:
- Fmpz is de middelpuntzoekende kracht (in newton) v2 2 4.π 2 . r
ampz = = ω .r =
- m is de massa (in kilogram) r T2
- v is de snelheid (in meter per seconde) Waarbij geldt:

- r is de straal (in meter) - a mpz is de middelpuntzoekende versnelling in

m . ω2 - v is de snelheid in m/s
Dit komt overeen met Fcp =
r - r is de straal in m
( = hoeksnelheid in radialen per seconde). - ω is de hoeksnelheid in rad/s. (Rad is radiaal.)
Merk op dat bij gelijke rotatiesnelheid (toerental) de krachten lineair - T is de omlooptijd in s
toenemen met de straal, wat verklaart dat grote centrifuges efficiën-
ter zijn. - π is pi, de constante van Archimedes

Vectorieel kan men ook schrijven:

Middelpuntzoekende versnelling a ⃗ = ω ⃗. v ⃗
Bij een eenparige beweging zorgt een versnelling voor een snel-
heidsverandering (dus een eenparig versnelde beweging). Bij een
Middelpuntzoekende kracht
cirkelbeweging verandert de snelheid niet van grootte maar alleen
van richting. De cirkelbeweging ís eenparig in grootte. De versnel- Middelpuntvliedende kracht of ook centrifugale kracht is de reactie-
lingsvector staat steeds loodrecht op de richtingsvector van de snel- kracht die een lichaam uitoefent op het lichaam dat ze doet afbui-
heid: de richting van de beweging verandert voortdurend. gen. De naam reflecteert de richting waarin de kracht werkt: middel-
punt-vliedend ('vlieden' = vluchten) en centrifugaal (Latijn: centrum
Volgens de eerste wet van Newton (de traagheidswet) neigt een
= midden en fugere = vluchten). De kracht kan worden voorgesteld
voorwerp rechtdoor te gaan (niet van snelheid en richting te verande-
als een vector met een richting van het rotatiecentrum naar het voor-
ren), in het geval van een cirkelbaan langs een raaklijn aan de baan.
24
werp. Bij de meeste beschouwingen wordt gebruikgemaakt van de steen op het touwtje en die het touwtje weer op de draaiingsas uitoe-
middelpuntzoekende kracht. Dit is de kracht die wordt uitgeoefend fent is de middelpuntvliedende kracht.
om een voorwerp af te buigen. Vanuit de positie van een stilstaande
Een voorwerp dat op enig moment stilstaat ten opzichte van een
waarnemer is de middelpuntvliedende kracht een schijnkracht.
draaiend assenstelsel maakt ten opzichte van een inertiaal stelsel
Volgens Newton blijft bij het ontbreken van een resulterende kracht een laterale beweging t.o.v. de draaiingsas. Zolang er geen kracht
op een voorwerp, dit voorwerp met dezelfde snelheid in een rechte op het voorwerp wordt uitgeoefend beweegt het in een rechte lijn.
lijn bewegen. Dit is de eerste wet van Newton. De afstand tot de as neemt daardoor toe. Binnen het draaiende as-
senstelsel lijkt het of er een kracht op het voorwerp wordt uitgeoe-
Om een voorwerp een bocht te laten maken, is er één kracht nodig
fend van de draaiingsas af. Dit wordt ook de middelpuntvliedende
die het voorwerp naar het midden toe duwt of trekt (Tweede wet van
kracht genoemd, maar in dit geval is het een schijnkracht.
Newton). En die noemen we dan ook de middelpuntzoekende
kracht. Als die ene kracht plotseling ophoudt, schiet het voorwerp m . v2
Fm =
'uit de bocht' en volgt vanaf dat punt een rechte lijn. Zoals, althans r
van boven af gezien, bij een discuswerper die een discus loslaat.
Fm = m . ω 2r
Volgens de Derde wet van Newton is er bij een actiekracht (hier de
middelpuntzoekende kracht) ook altijd een reactiekracht die op het 2.π
ω = 2.π . f =
andere voorwerp (de discuswerper) inwerkt. Deze kracht noemen T
we de middelpuntvliedende kracht, en dit is de kracht die de discus-
werper ondervindt van de schijf tijdens de worp.

Bij een planeet die om een zon draait, speelt hetzelfde. Zonder afbui-
gende kracht zou de planeet rechtuit gaan. De zwaartekracht van
de zon doet de planeet afbuigen. Omdat de planeet veel snelheid
heeft, stort hij niet op de zon. De kracht die zorgt voor de kromme
baanbeweging, is de middelpuntzoekende of centripetale kracht. In
dit voorbeeld is dat de zwaartekracht tussen zon en planeet. De mid-
delpuntvliedende kracht wordt in dit geval uitgeoefend door de pla-
neet op de zon.

Bij een steen die ronddraait aan een touwtje, zorgt de spankracht in
het touw voor de benodigde centripetale kracht, de kracht die de
25
2

COMPLEXERE
BEWEGINGEN
In de mechanica / fysica spreken we vooral over bewe-
gingsleer (kinematica) en de leer van de statische / vas-
te objecten (statica), alsook de leer van de energie (dy-
namica)

Bewegingen kunnen enkelvoudig zijn of samengesteld


zijn uit meerdere verschillende bewegingen. Een vlieg-
tuig stijgt op en beweegt zich ondertussen ook vooruit.
Een piloot maakt zich klaar voor zijn
vlucht

ABSOLUTE, RELATIEVE EN SLEEPBEWEGING


Een beweging kan rechtlijnig zijn of cirkelvormig. Bovendien kan Een auto die een kruispunt nadert heeft reeds een snelheid en als
een beweging constant zijn (eenparig) of wisselend van aard (veran- deze moet stoppen voor een rood verkeerslicht, dan zal de auto on-
derlijk. Bij de veranderlijke snelheden kunnen we ook spreken over derhevig zijn aan een eenparig vertraagde beweging.
versneld of vertraagd, al naargelang de situatie, of het lichaam
Een beweging kan ook een samenstelling zijn van al deze eerdere
reeds een beweging ondergaat of niet en naar welke situatie het
bewegingen.
overgaat.
De snelheden moeten ook niet steeds in dezelfde werklijn liggen. Zo
Een vliegtuig op de tarmac staat eerst stil en stijgt dan op, dus on-
gaat hetzelfde vliegtuig onderhevig zijn aan zijwind en is er dus een
dergaat een eenparig versnelde beweging tijdens het opstijgen.
combinatie van snelheden.

27
Het opstijgende vliegtuig heeft een snelheid die we de relatieve snel-
heid gaan heten. De zijwind die het vliegtuit uit zijn koers gaat bren-
gen heten we de sleepbeweging of sleepsnelheid. FILM 2.1 Landing lijnvliegtuig met zijwind
De absolute snelheid is de resultante of verzameling van deze twee
snelheden. De absolute beweging (Va) is dus in tegenstelling tot de
relatieve beweging niet de beweging die we WILLEN maken, maar
de snelheid die we ZULLEN maken ten gevolge van een extra fac-
tor, in dit geval de zijwind.

Een piloot zal dus deze zijwind (sleepsnelheid) moeten compense-


ren om effectief op het juiste eindpunt aan te komen.

Ook tijdens het landen moeten piloten van lijnvliegtuigen soms zwa-
re acrobatische toeren uithalen om het vliegtuig veilig aan de grond
te krijgen. Kijk maar in de volgende video hoe dat er in werkelijkheid
uit ziet...

Indien de sleepsnelheid (vs) haaks op de relatieve snelheid (vr) staat


krijgen we steeds een figuur van een rechthoekige driehoek als we
het als een schema gaan voorstellen. In deze gevallen gaan we dan
de stelling van Pythagoras kunnen toepassen en zijn de berekenin- De sleepsnelheid is de zijwind die moet gecompenseerd worden
gen van de oefeningen niet zo moeilijk. door bij te sturen. De absolute snelheid is dan de uiteindelijk ge-
wenste snelheid om het vliegtuig veilig aan de grond te zetten.
Het wordt iets complexer als de sleepbeweging niet loodrecht op de
relatieve beweging staat. Willen we dan de absolute beweging gaan
berekenen, dan mogen we geen klassieke formule van de stelling Er zijn nog voorbeelden van deze situatie.
van Pythagoras gebruiken!
- Een persoon verplaatst zich op een drijvend schip
Het is dus van groot belang om in de oefeningen eerst goed te kij-
ken in wat voor een situatie je je bevindt. - Een bewegende last aan een kraan

- Een persoon die in de trein of bus naar zijn/haar plaats gaat

28
De matroos heeft zich ten opzichte van de oever verplaatst
van punt a naar B’. We spreken dan over de absolute snel-
heid Va.

De matroos heeft zich ten opzichte van het schip verplaatst


van a naar b. Dan spreken we over de relatieve snelheid Vr.

Het schip verplaatst zich over de afstand aa’. Die heten we


dan de sleepbeweging Vs.

Vectorieel gezien is

va ⃗ = vr ⃗ + vs ⃗

Een matroos gaat op een schip van punt a naar punt b, maar het
schip verplaatst zich, zodat het punt a zich verplaatst naar a’ en het
punt b naar b’.

b b’

vr
va

a vs a’

Relatieve snelheid = Vr / Sleepsnelheid = Vs / Absolute snelheid = Va


29
Vr

α2 Va

180o − α
α α
α1

Vs

va = vr 2 + vs2 − 2.vr . vs . cos(180o − α)


Met α1 = hoek tegenover vr

α2 = hoek tegenover vr va = vr 2 + vs2 + 2.vr . vs . cosα

Opmerking als = 90°, dan Pythagoras Richting


vr vs va
= =
sinα1 sinα2 sin(180o − α)
va = vr 2 + vs2
We spreken in de mechanica ook over graden van vrijheid, of DOF
(Degrees of Freedom)

30
In totaal zijn er 6 mogelijke vrijheidsgraden. Deze worden ook in de Er zijn ook 3 mogelijke roterende bewegingen die een object kan ma-
projectinhoud “systemen” besproken bij de kinematische keten, ken (of een combinatie hiervan). Deze cirkelvormige bewegingen he-
ten we de rotaties.

Definitie Translatie:

Een vlak stelsel dat beweegt in een eigen vlak heeft


een trans- latiebeweging als de beweging volledig be-
paald is door de beweging van één enkel punt
van het stelsel. Alle punten van het stelsel
doorlopen congruente banen en
hebben gelijke snelheden en gelij-
ke versnellingen.

Definitie Rotatie:

Een vlak stel- sel dat beweegt in een eigen vlak heeft een
rotatiebeweging indien alle pun- ten draai- en om het-
zelfde middelpunt o.

waarbij duidelijk wordt aangehaald dat er volgens de stellingen van


Reaulaux maximaal 6 vrijheidsgraden zijn.
Een lichaam kan dus maximaal 6 vrijheids- gra-
Er zijn 3 mogelijke rechtlijnige bewegingen die een object kan ma- den gelijktijdig combineren, waarvan er 3 rotaties zijn en
ken (of een combinatie hiervan). Deze rechtlijnige bewegingen he- 3 translaties, die samen de 6 vrijheidsgra- den uitmaken.
ten we de translaties.
Het toepassen van deze vrijheidsgraden gebeurd via de kinemati-
sche keten in de projectinhoud “systemen”.

31
Toepassing 1 Bereken de absolute snelheid van twee gelijktijdige of simultane be-
wegingen met snelheden van respectievelijk 25 m/s en 30 m/s. De
Een schip steekt een rivier over in de richting loodrecht op de oever
richtingen maken een hoek van 60° ten opzichte van elkaar. Bereken
met een snelheid van 1,5 m/s. De boot wordt door de stroming mee-
eveneens de hoeken. Maak tevens een schematische voorstelling
genomen met een stroomsnelheid van 0,75 m/s. De rivier is 300 m
van de opgave.
breed.

Bereken de absolute Toepassing 4
snelheid van de boot,
Een last van 10kN hangt
de absolute afgelegde
aan de takelkabel van een
weg en de duur van
loopkat. De last wordt op-
de overtocht.

gehaald met een snelheid
Maak tevens een sche-
van 0,2m/s en de loopkat
matische voorstelling
rolt over de brug met een
van de opgave.
snelheid van 0,4 m/s. Bere-
Toepassing 2 ken de hoek en de absolu-
te snelheid van de last.
Bereken de absolute
Maak tevens een schemati-
snelheid van een be-
sche voorstelling van de
weging die het resul-
opgave.
taat is van twee gelijktij-
dige bewegingen, Toepassing 5
waarvan de snelheden
Men wil een kegel draaien
respectievelijk 10 m/s
op een draaibank. De
en 20 m/s bedragen.
Loopkat in het echt. 3 loodrecht op elkaar staande bewegingen zijn mogelijk. langsvoeding bedraagt
De richting van deze
100mm/min. De dwarsvoe-
bewegingen verschilt
ding bedraagt 50 mm/min
150°.

en de lengte van de kegel, gemeten volgens het schuine vlak, be-
Maak tevens een schematische voorstelling van de opgave.
draagt 200mm. Bereken de absolute snelheid, de tijd nodig om
Toepassing 3 200mm af te leggen en de tophoek alpha van de kegel. Maak te-
vens een schematische voorstelling van de opgave.

32
3) Op een volle tank kan 6 uren worden gevlogen. Moet het vliegtuig
een tussenlanding maken om bij te tanken, of kan het vliegtuig de
vlucht in één keer voltooien?

Maak ook een schematische voorstelling van deze vraag.

Toepassing 6

Een klein passagiersvliegtuig (zie foto) vliegt van Goedsenhoven


(Tienen) naar Bach Oostenrijk en legt een totale afstand af van
780km. De gemiddelde snelheid dat het toestel kan halen bedraagt
215 km/h. Het vliegtuig moet om naar Oostenrijk te vliegen naar het
oosten vliegen. Tijdens de vlucht heeft het vliegtuig last van een con-
stante windsnelheid die van het zuiden komt, met een gemiddelde
waarde van 75 km/h (op de hoogte dat het vliegtuig vliegt).

1) Waar zal het vliegtuig terecht komen als het niet gaat bijsturen om
de zijwind op te vangen?

2) Hoe lang zal de vlucht werkelijk duren?

33
HORIZONTALE EN SCHUINE WORP
Bewegingen kunnen niet alleen horizontaal complex zijn, zoals de Denk hierbij nog maar aan producten die van een lopende band rol-
absolute, relatieve en sleepbeweging, maar ook verticaal complex. len en in een vergaarbak vallen. Bijna elke fabriek heeft wel zulke si-
tuaties.
Bij een horizontale of schuine worp gaan we de beweging ontbin-
den in een component die eenparig rechtdoor wenst te gaan, terwijl Maar ook vloeistoffen die wegspuiten beschrijven dezelfde baan als
er ook, ten gevolge van de zwaartekracht een verticale beweging een vast voorwerp dat onder dezelfde hoek en met dezelfde snel-
naar beneden is. heid worden weggegooid.

Dit onderdeel is zeer belangrijk, want het komt in ons dagelijks leven Ook in de sport kennen we het principe van horizontale en schuine
vaak voor en ook in machines en systemen vind je de technieken worp in bijna elke discipline. Voetbal, speerwerpen, tennis, versprin-
van de horizontale en schuine worp terug. gen, kogelstoten, schansspringen (winterspelen), ...

34
sy
Indien we deze situatie wensen te bekomen moeten we wel beschik-
sx
ken over zwaartekracht. Een speer horizontaal weggooien in de ruim-
te zal ervoor zorgen dat de speer (indien er geen wrijving is) onein- vx
dig lang eenparig zal blijven bewegen.
α

FILM 2.2 Experiment in het ISS va


vy

Kijk wat er gebeurt als je Angry-Birds live wil spelen in het ISS
Wanneer een voorwerp met een horizontale snelheid
Vox van een horizontaal vlak vertrekt, krijgt het door de
Als we naar de beweging gaan kijken, dan kunnen we altijd spreken zwaartekracht een verticale snelheid vy.
over 2 componenten, namelijk een eenparige horizontale compo-
De eerste beweging is een eenparige rechtlijnige be-
nent (die altijd werkt, ook zonder zwaartekracht) en een verticale
weging.
component die een eenparig versnelde beweging is.
Hier geldt
We kunnen de beweging beschouwen als de resultante van twee be-
wegingen, in twee onderling loodrechte richtingen evenwijdig aan - horizontale snelheid: vx = vox
de X-as en de y-as.

35
- horizontale afgelegde weg: sx = vx . t - een verticale eenparige veranderlijke beweging met verticale ver-
anderlijke snelheid voy .
De tweede beweging is een eenparige rechtlijnige versnelde bewe-
ging.

Hier geldt:

- verticale snelheid: vy = − g . t (g is de aardversnelling)

- verticale afgelegde weg:


−g . t 2
sy =
2

De absolute snelheid kunnen we ge-


woon bepalen met Pythagoras

va = vx 2 + vy2

Bij een schuine worp wordt het voor-


werp onder een beginhoek α wegge-
schoten met een beginsnelheid Vo.

Als we de beweging gaan ontbin-


den, krijgen we twee snelheden, res-
pectievelijk volgens de X en Y-as.

We bekomen:

- een horizontale eenparige rechtlijni-


ge beweging met horizontale eenparige snelheid Vox
36
vox = vo . cosα t = 0 bij vertrek

g.t 2.voy
voy = vo . sinα voy − = 0 of t = (2x stijgtijd)
2 g
Snelheden
2.voy
vx = vox
 sx = vox . t = vox .
g
vy = voy − g . t
afstand
Afgelegde weg
vo . sinα vo2 . sin2α
smax = 2.vo . cosα . =
sx = vox . t
 g g
g . t2
sy = voy . t − met sin2α = 2. sinα . cosα
2
Bijzondere punten

De maximale hoogte
voy
vy = 0 ==> Stijgtijd voy = g . t of t =
g

g . t2
sy = hmax = voy . t −
2
voy2 voy2 voy2
vo2 . sin2α
sy = − g. = =
g 2.g 2.g 2.g

De maximale afstand of draagwijdte

sy = 0 : Voorwaarde is op dezelfde hoogte als bij vertrek!

g . t2 g.t
sy = voy − = 0 of t(voy − )=0
2 2
37
Samenvattende tabel met de formules voor de schuine worp valt 0,6m verder, horizontaal gemeten, op de grond. Bereken de
horizontale snelheid op de tafel (Vo), de invalssnelheid Va en te-
ken de baan van de knikker.
Beschrijving Formule
3) Een cilinder rolt van een horizontaal vlak en valt 2m verder op de
grond na 0,8s beweging. Bereken de horizontale beginsnelheid
absolute snelheid va = vx 2 + vy2 van de cilinder en de hoogte van het vlak. Maak tevens een sche-
matische voorstelling van de opgave.
vy 4) Een tankgranaat wordt horizontaal weggeschoten met een snel-
richting tgα =
vx heid van 400 m/s. De granaat slaat in op een doel dat zich 200m
verder bevindt. Hoe hoog ligt het doel ten opzichte van de loop
sx = vo . t = vox . t
van de tank? Bereken eveneens de invalssnelheid en teken de
baan van de beweging g . t2
sy = =h baan van de granaat (Sx in functie van Sy)
2
2.h 5) Een transportband is horizontaal opgesteld op 3m boven de
smax = vo . t = vo . grond. De bandsnelheid bedraagt 4 m/s. Hoe ver moet de laad-
g
bak van het uiteinde van de band worden geplaatst en met welke
invalspunt (Sx = max) g . t2 2.h invalssnelheid raken de goederen de laadbak?
sy = h = ==>t=
2 g
6) Bij het besproeien van de tuin spuit het water 10m ver. Het einde
van de slang wordt horizontaal gehouden en bevindt zich 1,25m
boven de grond. Bereken de horizontale snelheid waarmee het
2.h
valtijd t= water in de leiding beweegt en bereken de invalssnelheid.
g
7) Een kogel wordt horizontaal weggeschoten met een snelheid van
Oefeningen op horizontale en schuine worp 250 m/s. De kogel botst tegen een muur die 100m verder staat.
Over welke afstand is de kogel gedaald als hij de muur raakt?
1) Teken een grafische voorstelling van een kegel met een horizonta-
le worp met een horizontale snelheid van 25 m/s. Bereken de af- 8) Een steen wordt van een 68,67m hoge toren horizontaal wegge-
gelegde weg Sx en Sy én de absolute snelheid van 1, 2, 3 en 4s. schoten met een snelheid van 15 m/s. Teken de baan van de
steen en bereken de snelheden na iedere seconde, tot de steen
2) Een knikker rolt met een constante snelheid over een horizontaal
beneden is.
tafelblad op 0,8m boven de grond. De knikker rolt van de tafel en
38
9) Een vliegtuig bevindt zich op 3000m hoogte en heeft een horizon-
tale snelheid van 360 km/h. Het vliegtuig laat een voorwerp val-
len. Welke horizontale afstand zal de last nog afleggen als we de
luchtweerstand verwaarlozen.

10)Een granaat wordt weggeschoten met een snelheid van 180 m/s
onder een hoek van 40° met de horizontale as (X-as). Bereken de
totale duur van de beweging, het hoogst bereikte punt, de draag-
wijdte en de plaats én snelheid na 20s.

39
3

STATICA
Voorwerpen zijn soms in beweging zijn, maar ze kun-
nen ook deel uitmaken van een statisch of vast geheel,
zoals een gebouw, een brug, ...

Toch is het ook belangrijk dat we in statische modellen


de krachten gaan berekenen om achteraf via sterkte-
leer de juiste dimensies te leren bepalen.
MOMENTEN
In bepaalde systemen kunnen we zorgen voor een rechtlijnige ver- Nemen we bijvoorbeeld de as van de klink vast en oefenen we een
plaatsing (translatie) of een cirkelvormige verplaatsing (rotatie). kracht naar beneden uit, dan zullen we hiermee nooit de deur kun-
nen openen. Als de persoon in de foto bovenaan de krik op de ande-
Indien we krachten hebben, dan zal dit een translatie veroorzaken
re twee punten vastgrijpt (in het verlengde van de bout), dan zal er
(een rechtlijnige beweging). Een koppel van krachten of een mo-
nooit voldoende moment kunnen opgebracht worden om de bout los
ment gaat zorgen voor een rotatie (draaiende of cirkelvormige bewe-
te zetten of deftig vast te zetten.
ging).
Hoe verder we ons aangrijpingspunt verwijderen van het rotatiepunt,
Draaien we dus aan een klink van een deur, draaien we aan een
des te groter is de afstand tussen beiden, en des te meer onze
wiel, bewegen we een sleutel van een autokrik, etc, dan zijn we niet
kracht zal kunnen doorwegen om een rotatie te kunnen veroorzaken.
enkel krachten, maar momenten of koppels van krachten aan het ge-
bruiken.

41
Hoe groter de afstand, hoe groter de hefboom van het moment of r is de straal van het rotatiepunt tot de aangrijping van de kracht F,
koppel van krachten zal zijn. uitgedrukt in m

Definitie:

Een moment is het resultaat van een kracht die onder invloed van Het is dus niet enkel de kracht die bepaalt of we een voorwerp kun-
een loodrechte afstand een roterende beweging veroorzaakt. nen laten roteren, maar ook de hefboom (afstand van het rotatiepunt
tot het aangrijpingspunt van de kracht).
M=F.r

M is het moment, uitgedrukt in Nm

F is de kracht uitgedrukt in N

FILM 3.1 Voorbeeld 1 van momenten FILM 3.2 Voorbeeld 2 van momenten

42
Van de Griekse wis- en natuurkundige Archimedes, die in de derde 2. In Technopolis (Mechelen) hangt een auto aan een hefboom. Wie
eeuw voor Christus leefde, wordt beweerd dat hij ooit zou hebben achteraan een kracht uitoefent van 300N, kan de auto optillen. De
uitgeroepen: ‘Geef mij een plaats waar ik kan staan en ik zal de aar- hefboom heeft een lengte van 9m. Wat is dan het gewicht van de
de bewegen’. Archimedes hield zich onder andere bezig met wat wij auto (zonder motor etc)?
nu de mechanica noemen en was in de ban geraakt van hefbomen
en takels. Hij had gezien dat men met behulp hiervan heel zware
voorwerpen kan verplaatsen en volgens de overlevering zou hij
langs deze weg zelfs in zijn eentje een volgeladen schip te water
hebben gelaten. Het zal wel een kleintje zijn geweest, maar bij legen-
den hoort overdrijving!

3. Een grote kraan op een bouwwerf heeft een lengte van 95 meter.
Aan de andere kant van de kraan hangen de betonnen tegenge-
wichten met een totale massa van 68000 kg. (vergeet niet, F = m .
g, dus 1kg = 9,81N). Welk is de zwaarste last die de kraan mag
tillen als de last op het verste punt wordt opgetild (dus op 95m
van het midden van de kraan?

4. Een klink van een deur heeft een lengte van 15cm. De gemiddel-
Toepassingen
de massa die men erop uitoefent bedraagt 4kg. Wat is het mo-
1. Een steeksleutel heeft een lengte van 40cm en er wordt een ment waarmee de deur wordt bedient om te openen?
kracht op uitgeoefend van 400N. Wat is de grootte van het mo-
ment waarmee de steeksleutel de bout zal vastdraaien?

43
COPLANAIRE KRACHTEN
Zoals we al eerder aangaven kan een lichaam in totaal 6 vrijheden Een gebouw of een brug heeft best niet teveel vrijheden, want an-
bevatten en/of 6 bindingen. Bij systemen wordt dit behandeld via de ders wil dit zeggen dat het kan in elkaar storten (translatie) of omkan-
stelling van Reaulaux. telen (rotatie). Er zijn dus situaties waarin we de 6 vrijheden best ver-
mijden en overgaan naar 6 bindingen, zodat er geen translaties en
De 6 vrijheden die een lichaam kan bezitten zijn het totaal van 3 mo-
rotaties volgens x, y en z-as meer mogelijk zijn.
gelijke translaties (rechtlijnige bewegingen volgens de x, y en z-as)
en 3 mogelijke rotaties (cirkelvormige bewegingen volgens dezelfde Om uitzetting van beton te compenseren gaat men meestal 1 transla-
assen). Een volledig vrij lichaam heeft 3 mogelijke translatie en 3 mo- tie (lengteuitzetting) toestaan. Dit vinden we terug in grote gebou-
gelijke rotaties. Een weggegooide bal zal bijvoorbeeld tijdelijk de 6 wen en bruggen, onder de vorm van een uitzetvoeg. De uitzetvoe-
vrijheden ondervinden. gen zijn meestal van het type “roloplegging”.

44
Een lichaam is in statisch evenwicht als zijn snelheid nul is.
 Varignon was bevriend met Newton, Leibniz en leden van de Ber-
Een lichaam is in dynamisch evenwicht als het een eenparige recht- noulli familie. Varignon zijn belangrijkste bijdragen aan de wiskunde
lijnige beweging uitvoert. waren op de gebieden van de grafische statica en de mechanica.
Na l'Hôpital was Varignon de eerste en belangrijkste Franse pleitbe-
Om te starten met statisch evenwicht kijken we eerst naar de krach-
zorger voor de nieuw ontwikkelde differentiaalrekening. Hij zag het
ten die gelegen zijn in hetzelfde vlak. Is dit het geval, dan spreken
belang in van een test voor convergentie van rijen, maar analytische
we van coplanaire krachten.
problemen stonden zijn succes in de weg. Niettemin slaagde hij erin
Varignon om de bewijzen van verschillende stellingen in de mechanica te ver-
eenvoudigden. Ook paste hij de calculus van Leibniz toe op de iner-
Pierre Varignon (Caen, 1654 - Parijs, 23 december tiële mechanica van Newton's Principia en behan-
1722) was een Frans wiskundige. Hij werd opgeleid delde hij in 1687 de mechanica in termen van de
aan een Jezuïtisch college en vervolgens aan de samengestelde krachten in zijn Projet d'une nouvel-
Universiteit van Caen, waar hij in 1682 afstudeerde. le Mecanique (Project voor een nieuwe mechanica).
Het volgende jaar, in 1683, werd hij tot priester ge- Onder Varignons andere werken was zijn publicatie
wijd. uit 1699 betreffende de toepassing van de differen-
Varignon maakte voor het eerst kennis met de wis- tiële calculus op vloeistofstromen en waterklokken.
kunde door het lezen van de werken van Euclides In 1690 gaf hij een mechanische verklaring voor de
en daarna La Géométrie van Descartes. In 1688 zwaartekracht en in 1702 paste hij de calculus toe
werd hij in Parijs benoemd tot professor in de wis- op door veren aangedreven klokken.
kunde aan het Collège Mazarin. Nog in hetzelfde
jaar werd hij verkozen in de Koninklijke Academie
van Wetenschappen. In 1704 bekleedde hij het voor- 1. De momentenstelling van Varignon
zitterschap van de Collège Mazarin en werd hij benoemd tot profes-
De momentenstelling van Varignon stelt dat in een statisch even-
sor in de wiskunde aan het Collège Royal. Hij werd in 1713 tot lid
wicht er geen sprake mag zijn van een translatie of een rotatie.
van de Berlijnse Academie en in 1718 tot lid van de Royal Society
Translaties worden veroorzaakt door krachten, terwijl rotaties worden
gekozen. Veel van zijn werken werden in 1725, drie jaar na zijn
veroorzaakt door momenten (kracht x loodrechte afstand). Dit wil
dood, in Parijs gepubliceerd. Zijn colleges aan het Collège Mazarin
zeggen dat de soms van alle krachten gelijk moet zijn aan NUL, en
werden in 1731 gepubliceerd in de Eléments de mathématiques (Ele-
de soms van alle momenten moet ook gelijk zijn aan NUL.
menten uit de wiskunde).

45
Steunbalken, structuren, spankabels etc gaan reactieskrachten ver- 3. Vrijmaken van lichamen (reactiekrachten)
oorzaken die de actiekrachten (de belastingen) gaan opvangen. Zo-
De derde wet van Newton stelt dat actie = reactie. Bij elke actie-
lang er sprake is van een statisch evenwicht, zullen de reactiekrach-
kracht behoort een even grote maar tegengestelde reactiekracht.
ten alle actiekrachten kunnen opvangen.
Bij de studie naar evenwicht moeten we het lichaam vrijmaken of iso-
Er zijn echter limieten aan alle systemen. Zo zal de grootte van de
leren. Dit doen we door het wegnemen van het lichaam uit zijn omge-
reactiekracht die een structuur kan ontwikkelen afhankelijk zijn van
ving. Hierbij moeten we rekening houden met alle krachten:
de dimensies, de vorm, het materiaal, de samenhang met de rest
van de structuur, de opstelling enz... - de actiekrachten, uitgeoefend door de belasting op het lichaam

Het berekenen hoeveel krachten een structuur kunnen opvangen is - de reactiekrachten in


een gegeven dat we achteraf binnen sterkteleer beschouwen. de verbindingen

Hier willen we vooral berekenen hoe groot de actiekrachten en bijge- - de krachten door an-
volg de reactiekrachten zijn, zodat we achteraf kunnen bepalen hoe dere lichamen op het F
groot de structuren moeten zijn en waar we ze moeten positioneren. beschouwde lichaam
uitgeoefend.

2. Voorwaarden voor een statisch evenwicht.


4. Verschillende metho-
1) Het lichaam mag geen translatie uitvoeren, dus de soms der
den voor ondersteu-
krachten moet nul zijn.

ning en bevestiging
ƩFi=0 of FR = 0 of FRx = 0 en FRy=0
(reactiekrachten)
2) Het lichaam mag geen rotatie uitvoeren, dus moet het moment
a) Bevestiging door
ten opzichte van een bepaalde as NUL zijn.

middel van een
ƩMoF = 0
koord, touw of kabel.
Besluit: Evenwichtsvoorwaarden bij coplanaire krachtenstelsels
Je hebt een actiekracht FG
1) ƩFi = 0 of FRx=0 en FRy = 0 FG en een reactie-
kracht F. 

2) ƩMoF = 0 of Ʃ(x.Fy - y.Fx) = 0
F ⊥ FG (verplaatsbaar
volgens de koord).
46
b) Plat steunvlak We gaan in 2 componenten ontbinden, volgens X en Y-as (Fax en
Fay)
Er zijn 2 reacties (normale reactie FN FG) en een tangentiële reactie
door middel van wrijving (deze laatste valt weg bij een volkomen
glad oppervlak).

De actiekracht is FG, de reactiekracht is FN (Normaalkracht). Fa

Fay

Fax

FN

d) roloplegging
(bvb brug, uit-
zetvoeg, ...)
FG Fa
Bij een rolopleg-
ging zijn er enkel
verticale reactie-
krachten ⊥ op het
c) Vast scharnier
steunvlak.
De reactiekracht is in willekeurige richting

47
Onderdelen om dit soort verbindingen te kunnen maken komen we
later ook terug tegen bij de “onderdelen”, als we spreken over het
taatslager.

Halsblok

Fb Fb

FG

FG

Fay
Fay
Fa
Fa

Fax
Fax Hals-Taatsblok

e) Halsblok en hals-taatsblok Een taatslager is een lager dat voornamelijk axiale krachten zal op-
vangen, terwijl we bij een lager vooral denken aan een exemplaar
Halsblok (bovenaan) heeft enkel horizontale reactiekrachten dat zich op een as bevindt en dan voornamelijk radiale krachten
Het hals-taatsblok heeft een reactiekracht in elke willekeurige rich- gaat opvangen.
ting en gaat men vervolgens ontbinden in een Fx en een Fy. Toepassingen met taatslager (zoals in de voorbeeld de centraal
scharnierende deur) is een techniek die ook op grote schaal wordt
ingezet, zoals bij het wegzwenkende bruggen (in plaats van kante-
lende bruggen).
48
Toepassingen. Oefening 2

Oefening 1 Een staaf AB steunt tegen een muur onder een hoek van 70°. Het
gewicht van de staat is 500N. Men vraagt de spankracht Fs in de ka-
Een halsblok en halstaatsblok (zie volgende figuur) wordt belast met
bel te berekenen als de vloer en de muur als volledig glad mogen
een uitwendige kracht FG = 12 kN. Bepaal op analytische wijze de
beschouwd worden.
reactiekrachten in A en B

B Halsblok
B
Fb 1m 3m FNb

L/2

FG = 12kN
3m

L/2

3m Fs
FNa
Fay
Fa
FG = 500N
20° 70°

A Fax A
Hals-Taatsblok
Fs a = 1m
49
Oefening 3 Evenwicht van coplaniare evenwijdige krachten

Bepaal de trekkrachten in de staven AB en AC van onderstaande Oefening 4


figuur op analytische wijze.
Werkwijze:

- Lichaam vrijmaken en de reactiekrachten tekenen

B C - Assenstelsel kiezen

- De grootte en plaats van de resultante zoeken met behulp van de


momentenstelling van Varignon
Fac 4m - Evenwichtsvoorwaarden toepassen
30°

60° Bereken de grootte en plaats van de resultante en de reactiekrach-


Fab
ten in de punten A en B van het onderstaand krachtenstelsel op ana-
A lytische wijze. Duid alle krachten aan.
F1=500N

F2=1000N F1=
 F3=



500N F2=
 300N
200N
2m 2m 2m 2m

A B

50
Oefening 5 Oefening 6

Bereken de reactiekrachten in punten A en B evenals de grootte en Teken en bereken de reactiekrachten in punten A en B evenals de
de plaats van de resultante van de actiekrachten van onderstaande grootte en plaats van de resultante van de onderstaande figuur.
figuur. Duid alle krachten aan.

F2=
 F4=

4kN 4kN

F1=

4m
2kN

1m 1m 1m 1m

B A B
A

F1=

500N

F3=

2,5m
2kN
0,5m

F2=
2000N

51
Oefening 7 Oefening 8

Teken en bereken de reactiekrachten in punten A en B evenals de Teken en bereken de reactiekrachten in punten A en B evenals de
grootte en plaats van de resultante van de onderstaande figuur. grootte en plaats van de resultante van de onderstaande figuur.

F2= F3=
F1=
 F1=
 F2=

400N 4000N
600N 1000N 2000N

4m 4m 1m 3m 3m 3m

A B A B

52
Oefening 9 Oefening 10

Teken en bereken de reactiekrachten in punten A en B evenals de Teken en bereken de reactiekrachten in punten A en B evenals de
grootte en plaats van de resultante van de onderstaande figuur. grootte en plaats van de resultante van de onderstaande figuur.

opgelet: Hier staan niet alle krachten meer evenwijdig!

F2=

500N
F1=
400N
F1=

1500N F2=
F3=

3000N
200N

0,1m 0,1m 0,1m 0,1m 3m 3m 3m

60°
A B A B

53
NIET COPLANAIRE KRACHTEN
Krachten liggen natuurlijk niet altijd in hetzelfde vlak. Krachten kun- ling van Varignon moet de som der krachten gelijk zijn aan nul (in
nen in werkelijkheid zich bevinden volgens de X-as, de Y-as of de Z- een statisch evenwicht, dus geen translaties)
as en vaak in een combinatorische vorm.
Volgens dezelfde momentenstelling van Varignon moet de som der
Het is dan ook belangrijk dat we reële voorbeelden aanhalen waarbij momenten gelijk zijn aan nul (in een statisch evenwicht, dus geen
de krachten in 3D (in de ruimte) kunnen worden voorgesteld. rotaties).

Ook hier moeten we in ons achterhoofd de principes van Varignon Belangrijk bij deze toepassingen is dat we dus eerst goed gaan on-
en Reaulaux bewaren. derzoeken welke translaties en rotaties eventueel mogelijk zijn en
welke reactiekrachten er nodig zijn om dit op te vangen.
Volgens Reaulaux heeft een element 6 mogelijke vrijheden, waarvan
er 3 translaties en 3 rotaties kunnen zijn. Volgens de momentenstel- We maken dan ook altijd best eerst een tabel met de mogelijke trans-
laties en rotaties en zoeken dan één onbekende.
54
Oefening 1
Y
Z

Translaties (krachten) Rotaties (Momenten)

ƩFx = 0 ƩMx = 0

ƩFy = 0 ƩMy = 0

ƩFz = 0 ƩMz = 0
F1

30°

30° X

F2

FG = 100kN

F3 In dit voorbeeld vallen alle


momenten weg omdat ze aan-
grijpen in hetzelfde punt!

45°

55
Oefening 2
Y
Z

F1=500N

F2=800N

Rb
0,25m 0,6m

1m
Rc
Rode zone valt weg!

Translaties (krachten) Rotaties (Momenten)


Ra
ƩFx = 0 ƩMx = 0

ƩFy = 0 ƩMy = 0

ƩFz = 0 ƩMz = 0
56
Y
Oefening 3 Z

F=200N

1m 0,25m

0,8m
FG=400N

Ra X
Rb

1,4m

Rode zone valt weg!

Translaties (krachten) Rotaties (Momenten)

ƩFx = 0 ƩMx = 0
Rc
ƩFy = 0 ƩMy = 0

ƩFz = 0 ƩMz = 0

57
Oefening 4 De lengte van de arm van de zwengel (om de windas aan te drijven)
bedraagt 0,5m en staat momenteel onder een hoek van 30° met de
verticale as.

Bereken de reactiekrachten in de ophangingen.

0,5m
1,25m

A
B

F=20kN

Diameter van de windas = 0,15m

lengte van de linkerophanging tot aan de koord is 1,25m

lengte van de rechterophanging tot aan de koord is 0,5m

De afstand van de rechterophanging tot aan het aandrijfgedeelte be-


draagt 0,15m

58
Y
Oefening 5 Z

Translaties (krachten) Rotaties (Momenten)

ƩFx = 0 ƩMx = 0

ƩFy = 0 ƩMy = 0

ƩFz = 0 ƩMz = 0
F1

30°

60° X

F2

FG = 750kN

F3 In deze oefening vallen alle


momenten weg omdat ze aan-
grijpen in hetzelfde punt!

45°

59
4

WRIJVING
Wrijving maakt dat voorwerpen initieel elke kracht gaan
tegenwerken, waardoor ten gevolge van krachten niet
onmiddellijk bewegingen ontstaan.

Pas als de wrijvingskrachten overwonnen zijn, zal een


statisch evenwicht overgaan in een kinematisch model.
Een trein kan minder stijle hellingen aan dan een auto, omdat een trein
rijdt met metalen wielen op metalen sporen, terwijl een auto met rubbe-
ren banden rijdt op asfalt. Er is een verschillende wrijving!

GLIJDENDE WRIJVING
Wat is wrijving? van de realisatie gaan dan zelf overwegen welke bewerkingsmetho-
de het meest aangewezen is.
Als we kijken naar een bepaald oppervlak, dan heeft dit meestal spo-
ren door de bewerkingen. Een stuk dat met een verspanende tech- Maar niet enkel bij verspanende bewerkingen is er een oppervlakte-
niek is vervaardigd zal hiervan de sporen dragen op het oppervlak. onnauwkeurigheid of ruwheid aanwezig. Ook bij de niet-verspanen-
Zelfs bij zeer nauwkeurige bewerkingen, zoals slijpen en honen, blij- de bewerkingsmethoden is er een zekere ruwheid aanwezig. Dit on-
ven er littekens op het oppervlak achter. Een zuiver glad voorwerp is staat bijvoorbeeld doordat een matrijs tijdens haar bewerking zelf
bijgevolg onbestaande. een bepaalde onnauwkeurigheid heeft, en deze uiteraard doorgeeft
aan het product wat door de matrijs wordt gemaakt.
Om de oppervlaktekwaliteit aan te duiden, plaatsen we ruwheids-
symbolen op een tekening, zodanig dat er tijdens de productie reke- Zo wordt een matrijs bijvoorbeeld gefreesd, en is de kwaliteit van de
ning wordt gehouden met afwerking van het oppervlak. De mensen frees dus afhankelijk van de bewerkingskwaliteit van de matrijs zelf.

61
Als we nu een elektronenmicroscoop nemen, dan komen we tot de - De wrijving is afhankelijk van de toestand van het aanraakop-
vaststelling dat alle voorwerpen een zekere onnauwkeurigheid heb- pervlak. (Olie, ijs, water, ...)
ben, en dat er altijd een minimale ruwheid aanwezig is, ook al is ze
Voorbeeld:
zelfs niet meer meetbaar. Uiteindelijk is de kleinst mogelijke ruwheid
die van de grootte van de moleculen waaruit het stuk is vervaardigd. - Een kist plat leggen of op haar kant gaat geen verschil maken voor
de kracht waarmee je de kist moet verplaatsen.
De oppervlakte van een stuk zal ervoor zorgen dat we wrijvingswet-
ten hebben. - Een kast snel vooruitduwen zal niet eenvoudiger gaan als het snel-
ler gaat.
Als we namelijk weten dat voorwerpen niet volledig op elkaar raken,
maar eigenlijk enkel met de pieken van de onnauwkeurigheden, dan - Een metalen blok verplaatsen als het een temperatuur heeft van
begrijpen we ook dat de grootte van het aanraakoppervlak eigenlijk 60°C of 20°C, zal geen verschil maken. Bij extreme koude kan er
niet in verhouding staat tot het totale contactoppervlak dat werkelijk ijsvorming zijn en gaat de wrijving naar beneden (dit zijn dan bij-
wordt bekomen. voorbeeld extreme omstandigheden). Maar eigenlijk is het dan ijs
op ... en niet metaal op ...
Een stuk op zijn kant zetten of plat leggen en voort trekken, zal dus
uiteindelijk hetzelfde resultaat bekomen. - Een kast eerst leegmaken en ze dan verplaatsen zal WEL een ver-
schil maken en het verhuizen vereenvoudigen.
Zo zijn er dus wrijvingswetten.
- Een rubber mat onder een kast leggen zal ervoor zorgen dat je de-
- De wrijving is onafhankelijk van de grootte van het aanraakop-
ze bijna niet kunt verschuiven. Maar als we een glad voorwerp on-
pervlak
der de kast steken (zoals bijvoorbeeld Teflon verhuisdisk), dan
- De wrijving is onafhankelijk van de snelheid (enkel in extremen gaat het verschuiven veel eenvoudiger.
is er een verschil mogelijk).

- De wrijving is onafhankelijk van de temperatuur (enkel in extre-


In de praktijk zien we dit ook dagelijks. Een trein heeft vaak proble-
men is er een verschil mogelijk).
men omwille van het feit dat er onvoldoende glijdende wrijving aan-
- De wrijving is afhankelijk van de normaalkracht waarmee het wezig is.
oppervlak terug drukt, dus ook afhankelijk van het gewicht.
In de herfst zal het vallen van de bladeren op de sporen ervoor zor-
- De wrijving is afhankelijk van de aard van het aanraakopper- gen dat de sporen heel glad kunnen zijn. Dit kan ervoor zorgen dat
vlak (het materiaal dat met elkaar in contact komt). treinen moeilijker kunnen vertrekken en dat ook de remafstand sterk
gaat toenemen. In de winter kan ijsvorming hetzelfde effect creëren.
62
het zelfs onveilig is om er met een auto te rijden. Gelukkig gebeurt
dit zelden.

En waarom blijven mensen dan met de tram en de trein rijden, als


het zo gevoelig is voor de weersomstandigheden?

Omdat metalen wielen op metalen sporen ervoor zorgen dat je veel


materieel en mensen tegelijkertijd (veel gewicht) per rit kunt verplaat-
sen, waardoor je heel efficiënt voor vervoer kunt zorgen.

Helaas heeft koning auto de overhand gekregen, maar stilaan komt


er terug een bewustwording dat het openbaar vervoer en de binnen-
scheepvaart ook haar plaats verdient.

Aangezien de trein, tram, metro elektrisch worden aangedreven


biedt dit voor de milieudoelstellingen ook heel wat perspectieven.
Elektrisch vervoer is per definitief schoon, zeker als ook de produc-
tie van de elektriciteit op schone wijze kan gebeuren.
Ook regen gaat de sporen gladder maken, dus ook dat kan
een invloed hebben op de stiptheid van de treinen.

Soms kan men ook ervoor zorgen dat een tram extra grip
krijgt. Zo bestaat de noodrem van een tram uit bakken gevuld
met zand die bij een noodremming openen, waarna het zand
op de sporen valt en de tram sterk doet vertragen. (meer bij
rollende wrijving hierover).

Soms speelt dat ook in het nadeel van de tram. Zo kunnen bij
een storm sommige kusttrammen niet rijden, aangezien de
wind het zand op de sporen blaast en de tram zich hier dan in
gaat vastrijden.

In extreme omstandigheden wordt de kustweg (zie foto) soms


integraal afgesloten, omdat er zoveel zand op de weg ligt, dat

63
Kunnen we met een trein een stijle helling op, bijvoorbeeld in
de bergen?

Met een klassieke trein kan dat niet, want ijzer op ijzer gaat er-
voor zorgen dat er te weinig glijdende wrijving is en de trein
gaat terug naar beneden schuiven. Zoals we al eerder aanga-
ven heeft een auto of een fiets hier geen last van, aangezien ze
met een ander contactoppervlak werken. Anders zouden ber-
gritten tijdens de Tour de France onmogelijk zijn. (Zie foto met
Marco Pantani op Alpe d’Huez)

Er zijn echter oplossingen. Zo bestaan er wel degelijk


bergtreinen die een derde spoor hebben in het midden
dat bestaat uit een tandlat, langswaar de trein zich op-
trekt. Zo overwin je het gebrek aan glijdende wrijving.

In San Francisco wordt door de typische trams in de


straat dan weer gebruik gemaakt van aandrijfstang in
een speciale open goot, langs waar de tram aangedre-
ven wordt.

64
FILM 4.1 Metro Lijn 1 Parijs, naar La Defence FILM 4.2 Uitleg over de Glijdende wrijving

Deze metrolijn heeft rubber banden, aangezien hij over de Seine


rijdt en dan terug daalt om ondergronds te gaan.

Terug naar de theorie.


We kunnen de glijdende wrijving vergroten of verkleinen door steeds
Glijdende wrijving ontstaat door een bepaald materiaal dat een be- de wrijvingswetten in ons achterhoofd te houden.
paalde oppervlaktekwaliteit heeft. Bij het samenbrengen van twee
Inspelen op het gewicht, het type van materiaal en de toestand (olie
materialen wordt het contactvlak bepaald door de pieken van de on-
etc) kan ervoor zorgen dat er wijzigingen optreden.
nauwkeurigheid. Bij grotere druk, ten gevolge van een groter ge-
wicht, gaan de grootste pieken in elkaar drukken en gaan kleinere
pieken ook contact maken. Als gevolg daarvan is er meer contactop-
pervlak en dus meer wrijving. Dit is de rede waarom de glijdende
wrijvingswetten werken zoals ze werken.

We kunnen dit ook in werking zien op de volgende video.

65
De krachten in het spel: Ten gevolge van de kracht die we uitoefenen is er een reactiekracht

Als we een voorwerp laten rusten op een tafel, kunnen er in totaal 2


FW, de wrijvingskracht, die ook tegengesteld is aan F. De grootte
actiekrachten optreden. De eerste actiekracht is het gewicht van het van FW wordt bepaald door de parameters die belangrijk zijn vol-
stuk, de tweede is een kracht die we zelf actief gaan uitoefenen op gens de wetten van de glijdende wrijving. (wat we eerder hebben
het stuk om te trach- ten in beweging te krijgen. opgesomd).

F
FN

FW F
FG
In dit voorbeeld gaat we als F groter is of gelijk aan 25N de
blok laten bewegen, terwijl de blok niet gaat bewegen als de kracht
kleiner is.

We moeten dus een kracht blijven uitoefenen, willen we ervoor zor-


gen dat de blok in beweging blijft. Dit noemen we de traagheidsreac- FG
tie (=éénmaal een lichaam in beweging is, behoudt het zijn eenpari-
F = trekkracht of drukkracht
ge beweging).

Ten gevolge van een actiekracht ontstaat er natuurlijk ook een reac- FG = gewicht ( FG = m . g )
tiekracht. Deze is altijd even groot maar tegengesteld aan de actie-
kracht, zodat ze elkaar opheffen.
FN = normaalkracht

In geval van het gewicht FG is er een normaalkracht FN die altijd FW = wrijvingskracht


loodrecht staat op het aanraakoppervlak en een tegenreactie geeft
Er ontstaan 2 paren van krachten. Paar 1 is F en FW, paar 2 is FG
aan FG. Het is in dit geval de tafel die het stuk omhoog duwt. Indien
en FN.
FN niet zou bestaan zou het blokje door de tafel zakken.
66
Wat weten we over de wrijvingskracht Fw? Statische wrijving:

Eigenschappen: - Als het voorwerp stilstaat is de waarde van FW gelegen tussen 0

- ligt in het aanrakingsoppervlak en de grenswrijving.

- is tegengesteld gericht aan de trekkracht of drukkracht F - De waarde van FW als het voorwerp stilstaat, noemen we de stati-
sche wrijving.
- is de reactiekracht ten gevolge van F

- is afhankelijk van de trekkracht F (reactiekracht)


Wat weten we over de normaalkracht FN?

- FW = F. Bij rust is er een evenwicht en het voorwerp staat stil. Op een horizontaal vlak

Grenswrijving: - De actiekracht FG = de reactiekracht FN of FN = FG bij een hori-


zontale opstelling! Bij een helling klopt dit verhaal niet meer!
- We laten de trekkracht (drukkracht) F stijgen.
- FN staat loodrecht op het aanraakoppervlak
- FW heeft een maximum waarde als het voorwerp op het punt staat
te bewegen (FW kan F niet langer neutraliseren). Afhankelijk van - FG en FN liggen op dezelfde werklijn en zijn tegengesteld van zin
FN, aard materiaal en toestand materiaal... (in een horizontale opstel- ling, niet op een helling).

- Als F groter wordt dan deze maximumwaarde zal het voorwerp FN


gaan bewegen

- Deze maximale waarde van de wrijvingskracht noemen we de


grenslijn.

Dynamische wrijving:

- Als het voorwerp beweegt wordt FW kleiner dan de grenswrijving

- De waarde van FW tijdens het bewegen noemen we de dynami-


FG
sche wrijving.

67
Op een hellend vlak zonder externe kracht F

- FN ≠ FG We weten dat (zie figuur de hoek α en φ gelijk zijn).

- FN staat loodrecht op het hellend vlak We kunnen stellen dat:

FW
- FG kunnen we ontbinden in 2 componenten tgα = tgφ =
FN
- FN = FG . cosα
Definitie van de wrijvingshoek:
- FG . sinα De wrijvingshoek is de hoek tussen FN en FR als het lichaam op het
punt staat te bewegen (grenswrijving) met FR als resultante van FW
FR
FN en FN.

Indien we een situatie hebben waarbij we een aanpasbare helling


hebben, zonder externe kracht, dan gaat het voorwerp op een be-
φ paald ogenblik spontaan naar beneden schuiven.
FW
Dit is trouwens een methode die wordt gebruikt om te bepalen hoe
FG . sinα
groot de wrijving tussen twee oppervlakken is.

α
f = wrijvingscoëfficiënt en bevindt zich steeds tussen 0 en 1, met 0
α als situatie dat er helemaal geen wrijving is en 1 als de wrijving maxi-
maal is. In de praktijk ligt de wrijving echter altijd ergens tussenin.
FG . cosα
FG We kunnen deze wrijvingswaarden trouwens opzoeken in tabellen-
boeken en ook CAD-pakketten hebben een overzicht met de meest
gekende wrijvingscoëfficiëntgetallen. f heeft GEEN eenheid (in CAD
De wrijvingshoek is de hoek die wordt gevormd door de wrijvings- wordt dit aangeduid met ul; Unit-Less)
kracht en de normaalkracht (FW en FN), met FR als resultante van
de reactiekrachten FN en FW.

68
FW FW FG . sinα - zorgt ervoor dat het lichaam op de helling blijft en niet gaan vallen.
f = tgα = tgφ = #######dus f = = =
FN FN FG . cosα
- is even groot dan FN, maar wel tegengesteld.
sinα
= tgα = tgφ (hellingshoek α = wrijvingshoek φ (phi)) - Deze kracht wordt kleiner als de hellingshoek stijgt. Heel stijle hel-
cosα
lingen hebben voorwerpen de neiging om van de helling af te val-
Nemen we de tangens van de hoek, dan hebben we automatisch de len in plaats van de glijden, door onvoldoende FG . cosα
wrijvingscoëfficiënt bepaald.

Definitief wrijvingscoëfficiënt
Vergroten we de hellingshoek α#tot het lichaam op het punt staat te
Dit is de verhouding van de wrijvingskracht tot de normaalkracht (en
bewegen,
dus het gewicht) op het ogenblik dat het lichaam op het punt staat
te bewegen. Op een hellend vlak met een kracht die het voorwerp op de helling
trekt.
Wat zijn de onderdelen? FN

FG . sinα :
F
- evenwijdig met de helling

- lichaam glijdt niet van helling (werking wordt opgeheven door FW) FG . sinα

- deze kracht zorgt ervoor dat iets een helling optrekken moeilijker is FW
en een helling naar beneden trekken eenvoudiger is.
α
- Deze kracht wordt groter als de hellingshoek stijgt. Stijlere helling α
vraagt meer kracht om te overwinnen. α

FG . cosα
FG
FG . cosα#:
FW
- loodrecht op de helling In deze situatie mogen niet meer zeggen dat f = tgα = tgφ =
FN
- kan het lichaam niet in beweging brengen
69
Hier gelden de volgende formules Hier gelden de volgende formules

F = FG . sinα + FW dus FW = F − FG . sinα FW = F + FG . sinα dus F = FW − FG . sinα

FN = FG . cosα FN = FG . cosα
FW FG sinα FW FG sinα
f= =F− f= =F+
FN FGcosα FN FGcosα

Op een hellend vlak met een kracht die het voorwerp naar beneden
trekt.
Concrete samenvatting over de relatie tussen F en Fw

Bij rust:

FN - F < FW = lichaam in rust

- F = FW = lichaam staat op punt van te bewegen


FW
- F > FW = lichaam beweegt
FG . sinα

F En een eenparige beweging:

α - F < FW = vertraging

α - F = FW = eenparige beweging blijft behouden

FG . cosα - F > FW = versnelling


FG

70
Nog even de wetten van de glijdende wrijving overlopen. Nadelen:

De wrijvingscoëfficiënt f is afhankelijk van: - Warmteontwikkeling

- de aard van het oppervlak (bvb materiaalsoort) - Wrijvingsarbeid is negatieve arbeid

- de toestand van het oppervlak (bvb smering) - Wrijving veroorzaakt slijtage

De wrijvingscoëfficiënt is onafhankelijk van:

- de snelheid v

- de grootte van het aanrakingsoppervlak


FILM 4.3 Winterbanden getest.

De wrijvingskracht FW is evenredig met:

- de wrijvingscoëfficiënt f

- de normaalkracht FN, dus ook met het gewicht FG

Voor-en nadelen van de glijdende wrijving.

Voordelen:

- Remmen steunen op het principe van wrijving

- Wrijving maakt het mogelijk dat een wiel kan rollen

- Riemoverbrengingen steunen op het principe van wrijving


Ook winterbanden steunen op het principe van wrijving, aange-
zien ze een andere samenstelling hebben dan zomerbanden.

71
Smeermiddel Toepassingen:

De functie van het smeermiddel is het tegengaan van metallisch con- 1) Een losse kop van een grote draaibank weegt 27kN. Welke kracht
tact, zodat slijtage gaat dalen, energieverlies gaat afnemen en de is er nodig om de losse kop op het punt van beweging te bren-
warmteontwikkeling vermindert. gen of om de losse kop éénparig te bewegen als f=0,1? Maak
ook een schematische voorstelling
TOETS 4.1 Glijdende wrijving
2) Een lichaam, dat 24N weegt, wordt door een veer tegen een verti-
caal vlak gedrukt. De wrijvingscoëfficiënt bedraagt 0,4. Welke nor-
Vraag 1 van 20
male drukkracht moet de veer minimaal ontwikkelen? Maak te-
FN is
vens een schematische voorstelling.

3) Een voorwerp van 200N ligt op een hellend vlak van 30°. Welke
kracht, evenwijdig met de helling, is nodig om dit voorwerp éénpa-
rig op te halen als f=0,4? Maak ook een schematische voorstel-
ling.

A. De normaalkracht 4) Een blok van 25N wordt gelegd op een regelbaar hellend vlak.
Men regelt het hellend vlak tot het lichaam op het punt staat af te
B. De wrijvingskracht schuiven. Men vindt een hellingshoek van 20°. Bepaal f. Maak
ook een schematische voorstelling.
C. De trekkracht 5) Een blok van 1000N ligt op een horizontaal vlak. Hoe groot moet
de uit te oefenen horizontale kracht zijn om het blok in beweging
D. De drukkracht te brengen als f=0,2? Maak ook een schematische voorstelling.

6) Een slede van 1500N wordt door een horizontale kracht van 150N
over het ijs getrokken. De wrijvingscoëfficiënt f=0,05. Hoeveel ge-
wicht mag men op de slede bijplaatsen opdat ze onder dezelfde
omstandigheden net niet meer in beweging zou komen? Maak
ook een schematische voorstelling.
Controleer ant-
woord

72
7) Een blok van 20kg is aan het glijden. Hoe groot is de wrijvings-of
glijdingscoëfficiënt en Fw als je weet dat de hellingshoek 9° is?
Maak ook een schematische voorstelling van de opgave.

8) Met een kracht van 400N, onder een hoek van 30° met de horizon-
tale, trekt men een slede van 1200N over een horizontale baan.
Indien f=0,08 bepaal dan het gewicht dat nog op de slede mag
worden geladen, opdat zij in die omstandigheden niet meer in be-
weging kan komen? Maak ook een schematische voorstelling van
deze opgave.

9) Een lichaam met een massa van 10kg bevindt zich op een hel-
lend vlak met hellingshoek van 11° en het lichaam schuift naar be-
neden. Bepaal de wrijvingscoëfficiënt, de wrijvingshoek en de wrij-
vingskracht. Maak ook een schema.

10)De wrijvingscoëfficiënt tussen de banden van een voertuig en


het wegdek is 0,6. Welk is de maximale helling, die het voertuig
kan oprijden? Maak tevens een schema.

11)Een voertuig (massa onbekend) rijdt door een bocht met straal
r=100m. Bepaal de snelheid waarmee het voertuig uit de bocht
gaat als f=0,6. Maak ook een schema.

73
In het zand rijden in Parijs - Dakar

ROLLENDE WRIJVING
Rollende wrijving is eigenlijk een afgeleide van glijdende wrijving, weerstandsmoment worden gecreëerd. Dat is dan ook meteen de
maar dan zijn het ronde objecten die we gaan bestuderen. Ronde rede waarom het zo lastig is om bijvoorbeeld met platte banden te
objecten hebben de neiging om te zorgen voor een rotatie, en zoals rijden of door het mulle zand en dat het zoveel eenvoudiger is om
we al eerder hebben gezien wordt een rotatie veroorzaakt door mo- met goed opgepompte banden op een harde asfaltweg te rijden.
menten.
Bij rollende wrijving speelt niet het materiaal een rol waaruit het con-
En zoals we weten veroorzaakt elke kracht of moment een reactie- tact bestaat, maar wel het moment dat we moeten overbruggen om
kracht die even groot is maar tegengesteld. Deze reactie zullen we een beweging te kunnen veroorzaken.
moeten overwinnen willen we een beweging kunnen veroorzaken.
Een auto die bergop rijdt zal dus onderworpen zijn aan 2 wrijvingen,
Als banden slecht zijn opgepompt of we rijden door mulle zand, dan namelijk de glijdende wrijving én de rollende wrijving. De glijdende
zal het contactoppervlak groter zijn, en zal er bijgevolg een groter wrijving wordt bepaald door de wetten van de glijdende wrijving

74
(normaalkracht, dus gewicht;
de aard van het oppervlak
(materiaal) en de toestand
van het oppervlak (regen of
niet)).

De glijdende wrijving kan men


gebruiken om te bepalen wat
de maximale helling is die
men met de auto kan oprij-
den. De rollende wrijving is
de bijkomende kracht die
men nodig heeft om het rollen
van de wielen te overwinnen.

Soms kan men ook een situa-


tie tegen komen waarbij men
voor bepaalde noodsituaties
extra veel rollende wrijving
gaat voorzien. Zo is er in een
afdaling naar Verviers een
grindbak waar men kan in rij-
den met de wagen of vracht-
wagen als de remmen het be-
geven. De wielen zakken na-
melijk weg in het grind, waar-
door de rollende wrijving zo
groot wordt (zoals fietsen in ving dan glijdende wrijving. Het zand of het grind vergroot drama-
diep zand), dat het voertuig automatisch tot stilstand komt. Het prin- tisch het contactoppervlak en bijgevolg de hefboom der rollende
cipe dat we eerder aanhaalden van het zand als noodrem bij de wrijving (a).
tram is eigenlijk hetzelfde principe en rust dus meer op rollende wrij-

75
Voorwerp in rusttoestand

Schematische voorstelling

FN

FN

FG FG

b c b c

Er treedt geen uitwendige horizontale trekkracht of drukkracht F op. waardoor we veel meer energie en kracht moeten stoppen in het sys-
teem om vooruit te geraken.
Er treedt vlaktedruk op over de boog bc.
Rijden met een correcte bandendruk is niet alleen veiliger, het gaat
We zien trouwens in het linkervoorbeeld dat de booglengte vrij kort er ook voor zorgen dat je minder gaat verbruiken. Vandaag de dag
is. Dit is het geval met een goed opgepompte band op een hard zijn er ook ecologische banden beschikbaar op de markt. Deze ban-
wegdek. Met een platte band of in een zacht wegdek (waar de band den hebben hetzelfde materiaal als contactoppervlak, waardoor de
kan in wegzakken, wat hetzelfde effect geeft als een platte band op glijdende wrijving dezelfde blijft (dus even veilig), maar de stugheid
een hard wegdek), zien we dat de booglengte aanzienlijk groter is, van de band optimaler is, waardoor de band minder de neiging

76
heeft om door te buigen, en waardoor het contactoppervlak (de Zoals we al eerder vertelden gaat het bij de rollende wrijving om mo-
booglengte bc) kleiner zal zijn en we met minder kracht de auto in menten gaan. We spreken dan ook niet over de wetten van de glij-
beweging zullen krijgen. dende wrijving, of over een wrijvingscoëfficiënt. We spreken wel
over “de hefboom der rollende wrijving a”, wat gaat over een af-
Dit zal resulteren in een lager verbruik.
stand van aan het middelpunt tot aan het einde van de boog die het
contactoppervlak bepaalt.
FILM 4.4 Ecologische banden hebben minder rollende wrijving
We spreken dus over momenten en niet over krachten. We spreken
met andere woorden over rotaties en niet translaties! Glijdende wrij-
ving is de wrijving bij translaties, rollende wrijving is de wrijving bij
rotaties. Beide kunnen gelijktijdig voorkomen.

Enkele voorbeelden.

1) Een auto staat geparkeerd op een helling? Glijdende wrijving.

2) Een auto rijdt de helling op? Glijdende en rollende wrijving.

3) Een metalen stuk schuift van een helling? Glijdende wrijving.

4) Een auto krijgt een platte band? Glijdende wrijving blijft constant,
rollende wrijving neemt toe.

Opgelet, rollende wrijving is geen glijdende wrijving. Een wiel


kan perfect minder rollende wrijving hebben en toch evenveel
grip. Grip is eigenlijk glijdende wrijving.

77
Met een uitwendige kracht F Deze koppels hebben elk een moment:

- moment van koppel 1 = positief ( M1 = F.r )

- moment van koppel 2 = negatief ( M1 = − FG . a )


Evenwicht betekend dat beide koppen een even grote, maar tegen-
r
gesteld moment hebben.

Om vooruit te geraken moeten we een kracht F ontwikkelen, die sa-


F men met de straal van het wiel, voldoende groot is om het moment
te overwinnen, dat wordt veroorzaakt door de normaalkracht FN ver-
menigvuldigd met de hefboom der rollende wrijving a.

Om eenvoudiger vooruit te komen en minder rollende wrijving te heb-


FN
FG ben kunnen we 2 dingen doen:

b - Het gewicht verminderen, zodat FN ook gaat verkleinen


FW c
a
- De hefboom der rollende wrijving (a) verminderen, door een kleiner
contactoppervlak te krijgen. Banden harder oppompen, harder
wegdek, ...

Er treedt een kleine uitwendige kracht F op.

F is te klein om FW te overwinnen. Hier zien we nu het belangrijkste voordeel van een trein, tram of me-
tro. Ze hebben allemaal metalen wielen, waardoor het contactopper-
Ten gevolge van het uitoefenen van F op de band ontstaan er 2 kop- vlak zeer klein is. Hierdoor hebben ze veel minder energie nodig om
pels van krachten: 1N aan gewicht vooruit te krijgen. Die lagere rolweerstand, samen
met het hebben van een eigen bedding, zorgt dat deze vervoermid-
- koppel 1 = F en FW
delen in principe veel efficiënter kunnen zijn dan een auto of vracht-
- koppel 2 = FG en FN wagen.

78
Formule voor de rollende wrijving:
TOETS 4.2 Rollende wrijving
F . r = FG . a
dus Vraag 1 van 5
Rollende wrijving wordt bepaald door
FG . a
F= = FW
r
a = hefboom der rollende wrijving in cm
a
= coëfficiënt der rollende wrijving of rolweerstand.
r
A. De aard van het materiaal

De echte rolweerstand wordt dus bepaald door de helboom der rol- B. De toestand van het materiaal
lende wrijving (de grootte van het contactoppervlak) ten opzichte
van de straal van het wiel (r). C. Het contactoppervlak
Rolweerstand wordt dus NIET bepaald door het type materiaal, de
D. De snelheid
grootte van het contactoppervlak, de temperatuur, de snelheid, ...

In de praktijk is het wel zo dat een groter gewicht automatisch er-


voor gaat zorgen dat een band dieper wordt ingedrukt en bijgevolg
het contactoppervlak met de weg zal toenemen. Men andere woor-
den kunnen we stellen dat het gewicht de rolweerstand gaat verho-
gen ten gevolge van de vervorming van de band.
Controleer ant-
woord
Een trein heeft hier nauwelijks last van! Daarom is het zoveel interes-
santer om zware goederen te vervoeren via de trein in plaats van via
een vrachtwagen.

79
Toepassingen:

1) Een wiel van een vrachtwagen heeft een diameter van 84cm. Per
wiel is de belasting 1,2 ton. De hefboom der rollende wrijving is
2,4cm. Bereken de kracht die
we nodig hebben om het wiel
te doen rollen. Wat gebeurt er
indien we de diameter van het
wiel 1/4 kleiner maken? Maak
ook een schematische voor-
stelling.

2) Bepaal de diameter van een


cilinder met een gewicht van
6500N. De horizontale kracht
die de cilinder eenparig be-
weegt is 425N. De hefboom
der rollende wrijving is 2,5cm.
Maak ook een schematische
voorstelling.
massa =
3) Bereken de massa van een 14000kg
wals als de diameter 40cm is
en de hefboom der rollende
wrijving 5cm is en de kracht
1000N bedraagt. Maak ook
een schematische voorstel- r = 53cm
ling.

4) Bereken van de volgende fi-


guur de kracht F die we moe-
ten ontwikkelen. a = 8cm.

80
5

DYNAMICA
Hier spreken we over traagheidskrachten, arbeid, ver-
mogen, rendement, energie.
TRAAGHEIDSKRACHTEN
Een lichaam in beweging, wil in beweging blijven. Een lichaam in om deze toestand van het voorwerp te veranderen afhankelijk is van
rust wil in rust blijven. Elke verandering die er kan optreden zal ge- de massa en de versnelling waarmee we dit doen, kunnen we stel-
paard gaan met een kracht om die toestand te veranderen. Deze len dat FT = m . a , oftewel de traagheidskracht FT is het product
kracht heten we de traagheidskracht. De traagheidskracht werkt van de massa (m) van het voorwerp en de versnelling a.
dus in op een moment dat de bewegingstoestand van een voorwerp
gaat veranderen. Hiervoor hebben we niet alleen een kracht nodig. Traagheidskrachten treden alleen op als er een verandering is in de
Dit gaat ook gepaard met een versnelling of vertraging om de bewe- toestand waar het voorwerp zich in bevindt. Een personenlift die in
gingstoestand te wijzigen. rust staat, met de schuifdeuren op, heeft geen traagheidskrachten
of traagheidsreactie. Van zodra de lift begint te bewegen ontstaan er
De massa van het voorwerp speelt ook een belangrijke rol, want een traagheidskrachten. Als de lift een lange weg moet afleggen en hij
klein en licht voorwerp is veel eenvoudig in beweging te krijgen dan doet een hele tijd een eenparige beweging, dan zijn er ook daar
een groot log voorwerp. Aangezien de kracht die we nodig hebben geen traagheidskrachten. Als de lift vertraagd om te stoppen, tre-
82
den er opnieuw andere traagheidskrachten op. Deze worden be- Begrip Traagheid:
paald door de massa en versnelling. En zoals we al eerder weten
Dit is de eigenschap om de toestand van rust of eenparige bewe-
wordt een versnelling bepaald door de snelheid en de tijd waarin
ging te behouden.
dat gebeurt
v Traagheidskracht of traagheidsreactie:
v = a . t dus a = in m/s2
t - Elke wijziging van deze toestand van rust of eenparige beweging
m.v veroorzaakt een kracht, die tegengesteld is, en deze reactiekracht
FT = m . a =
t noemen we “traagheidskracht”.

- De reactie die zich verzet tegen elke toestandswijziging noemen


FILM 5.1 Bungee Jumping is een mooi voorbeeld van traagheid
we “traagheidsreactie”.

Kenmerken van de traagheidsreactie.

- grootte: FT = m.a
- richting: is deze van de versnelling of vertraging

- zin: is tegengesteld aan de versnelling of vertraging

- aangrijpingspunt: is het zwaartepunt van het lichaam

Traagheidswetten

- De grootte van de traagheidsreactie wordt bepaald door de twee-


de wet van Newton “als er op een lichaam een kracht inwerkt, ver-
Het touw moet het gewicht van de persoon opvangen, maar ook snelt of vertraagt het. De versnelling of vertraging is evenredig met
de traagheidskracht. Anders gaat het touw breken. de kracht en omgekeerd evenredig met de massa. (FT = m . a)

- Rekening houdend met de zwaartekracht. (FG = m . g)


83
m . a is de grootte van de traagheidsreactie. Deze toena-
me van de kracht is enkel te wijten aan de versnelling.

Besluit:

-Daar de kracht F een versnelling kent, ontstaat er op het


lichaam een even grote (maar in tegengestelde zin) reactie-
kracht op het lichaam.

-De grootte van de reactiekracht is afhankelijk van:

- massa van het lichaam

- versnelling van het lichaam

Bij een rechtlijnige beweging

Bij een eenparige beweging is de snelheid constant, dus


Voorbeeld: de kracht om een versnelling te veroorzaken is 0 en de ver-
snelling is bijgevolg ook 0. Er is geen traagheidsreactie aanwezig.
Deze zeekraan tilt een groot wrak van een schip omhoog uit het wa-
ter. Het lichaam van het wrak met massa m hangt aan een kabel, Bij een veranderlijke beweging is a constant. F = m . a en F is con-
welke massa m net kan dragen. stant.

- m heel langzaam optillen (eenparige beweging)
 Er is dus een constante waarde van de traagheidskracht.
F = FG = m . g
- m met een ruk opheffen (versnelde beweging) en de kabel zal bre- Bij een cirkelvormige beweging
ken door een te grote inwendige kracht. (reactiekracht op de uit-
wendige kracht)
 Om een punt p een cirkelvormige baan te laten volgen, zijn er 2
krachten nodig.
F = FG + FT = m . g + m . a

- een normaalkracht volgens de richting van de straal

84
- een tangentiële kracht loodrecht op de straal De rede dat alles wil wegslingeren, heeft te maken met het feit dat
een lichaam in beweging ook in beweging wil blijven (en een li-
Een cirkelvormige beweging gaat een voorwerp altijd naar buiten wil-
chaam in rust verder in rust), maar een lichaam wil ook altijd recht-
len slingeren. Hierdoor ontstaat een kracht die we moeten compen-
door gaan. Cirkelvormige bewegingen maken vergt een zekere
seren.
kracht om dit mogelijk te maken.
Een emmer aan een koord, gevuld met water, gaat eenmaal de em-
Planeten maken een cirkelvormige beweging rond de zon, omdat de
mer een snelle cirkelvormige beweging maakt met de koord geen
zon aan de planeten trekt. Dat is ook de rede waarom alle planeten
water morsen, aangezien het water in de emmer wordt gedrukt met
rond de zon draaien en niet alles rond de aarde, zoals men vroeger
behulp van de middelpuntvliedende kracht.
dacht (bovenop het feit dat men dacht dat de aarde plat was).
We kunnen echter een tegenwerkende kracht gaan opwekken (een
De volgende video laat een Formule 1 Motor in actie zien. De piloot

FILM 5.2 Middelpuntvliedende kracht FILM 5.3 Formule 1 motor

Deze middelpuntvliedende kracht is heel goed voelbaar.

reactiekracht) om ervoor te zorgen dan dingen niet zomaar wegslin- moet zich in de bochten “leggen” om te compenseren en niet onder-
geren. uit te gaan door de sterke krachten.

85
voorwerp een cirkelbaan gaan beschrijven. De kracht wijst daarbij
continu naar het middelpunt van die cirkelbaan. Hierbij verandert de
snelheid van het voorwerp niet van grootte, doordat de kracht haaks
op de snelheidsvector staat. Door de middelpuntzoekende kracht
verandert de snelheid enkel van richting. De oorzaak van de middel-
puntzoekende kracht kan de zwaartekracht zijn. De zwaartekracht
van de aarde zorgt er bijvoorbeeld voor dat de maan in een cirkel-
baan rond de aarde draait.[2] Een middelpuntzoekende kracht
wordt ook veroorzaakt door het touw waarmee een steen wordt rond-
geslingerd.

De term middelpuntvliedende kracht wordt in verband met cirkelvor-


mige bewegingen ook soms gebruikt. Dan is het echter een kracht
die werkt op het voorwerp die de cirkelvormige beweging onder-
houdt, of een traagheidskracht.

De middelpuntzoekende kracht kan worden berekend door

m . v2
Fmpz =
r
Middelpuntzoekende kracht of centripetale kracht is de naam
voor een kracht die werkt op een voorwerp [1] dat in een cirkelbaan waarbij geldt:
beweegt en die er voor zorgt dat die beweging constant naar het
middelpunt van de cirkel wordt afgebogen. - Fmpz is de middelpuntzoekende kracht (in newton)

De naam “middelpuntzoekende kracht” is niet gebaseerd op de oor- - m is de massa (in kilogram)


zaak van die kracht, zoals bij zwaartekracht of lorentzkracht, maar
- v is de snelheid (in meter per seconde)
op het gevolg van die kracht.
- r is de straal (in meter)
Als op een bewegend voorwerp een kracht, met constante grootte,
werkt die telkens haaks staat op de bewegingsrichting, dan zal dat Dit komt overeen met Fcp = m . ω2 . r

86
( = hoeksnelheid in radialen per seconde). - r is de straal in m

Merk op dat bij gelijke rotatiesnelheid (toerental) de krachten lineair - ω is de hoeksnelheid in rad/s. (Rad is radiaal.)
toenemen met de straal, wat verklaart dat grote centrifuges efficiën-
- T is de omlooptijd in s
ter zijn.
- π is pi, de constante van Archimedes

Vectorieel kan men ook schrijven:


Middelpuntzoekende versnelling

Bij een eenparige beweging zorgt een versnelling voor een snel- a ⃗ = ω ⃗. v ⃗
heidsverandering (dus een eenparig versnelde beweging). Bij een
cirkelbeweging verandert de snelheid niet van grootte maar alleen
van richting. De cirkelbeweging ís eenparig in grootte. De versnel- Middelpuntzoekende kracht
lingsvector staat steeds loodrecht op de richtingsvector van de snel-
Middelpuntvliedende kracht of ook centrifugale kracht is de reactie-
heid: de richting van de beweging verandert voortdurend.
kracht die een lichaam uitoefent op het lichaam dat ze doet afbui-
Volgens de eerste wet van Newton (de traagheidswet) neigt een gen. De naam reflecteert de richting waarin de kracht werkt: middel-
voorwerp rechtdoor te gaan (niet van snelheid en richting te verande- punt-vliedend ('vlieden' = vluchten) en centrifugaal (Latijn: centrum
ren), in het geval van een cirkelbaan langs een raaklijn aan de baan. = midden en fugere = vluchten). De kracht kan worden voorgesteld
Maar door de middelpuntzoekende kracht die geleverd wordt door als een vector met een richting van het rotatiecentrum naar het voor-
bijvoorbeeld een touw blijft het voorwerp in zijn cirkelbaan. Men kan werp. Bij de meeste beschouwingen wordt gebruikgemaakt van de
de middelpuntzoekende versnelling die bij deze kracht hoort als middelpuntzoekende kracht. Dit is de kracht die wordt uitgeoefend
volgt berekenen: om een voorwerp af te buigen. Vanuit de positie van een stilstaande
waarnemer is de middelpuntvliedende kracht een schijnkracht.
v2 2 4.π 2 . r
ampz = = ω .r = Volgens Newton blijft bij het ontbreken van een resulterende kracht
r T2
op een voorwerp, dit voorwerp met dezelfde snelheid in een rechte
Waarbij geldt: lijn bewegen. Dit is de eerste wet van Newton.

- ampz is de middelpuntzoekende versnelling in Om een voorwerp een bocht te laten maken, is er één kracht nodig
die het voorwerp naar het midden toe duwt of trekt (Tweede wet van
- v is de snelheid in m/s Newton). En die noemen we dan ook de middelpuntzoekende
kracht. Als die ene kracht plotseling ophoudt, schiet het voorwerp
87
'uit de bocht' en volgt vanaf dat punt een rechte lijn. Zoals, althans m . v2
Fm =
van boven af gezien, bij een discuswerper die een discus loslaat. r
Volgens de Derde wet van Newton is er bij een actiekracht (hier de
middelpuntzoekende kracht) ook altijd een reactiekracht die op het
Grootheid Formule
andere voorwerp (de discuswerper) inwerkt. Deze kracht noemen
we de middelpuntvliedende kracht, en dit is de kracht die de discus-
werper ondervindt van de schijf tijdens de worp.
Normaalversnelling an = ω 2 . r
Bij een planeet die om een zon draait, speelt hetzelfde. Zonder afbui-
gende kracht zou de planeet rechtuit gaan. De zwaartekracht van FT
de zon doet de planeet afbuigen. Omdat de planeet veel snelheid Tangentiële versnelling at =
m
heeft, stort hij niet op de zon. De kracht die zorgt voor de kromme
baanbeweging, is de middelpuntzoekende of centripetale kracht. In
dit voorbeeld is dat de zwaartekracht tussen zon en planeet. De mid- Normaalkracht FN = m . an = m . ω 2 . r = m . ω . v
delpuntvliedende kracht wordt in dit geval uitgeoefend door de pla-
neet op de zon.
Δv
Traagheidskracht FT = m . at = m .
Bij een steen die ronddraait aan een touwtje, zorgt de spankracht in Δt
het touw voor de benodigde centripetale kracht, de kracht die de
steen op het touwtje en die het touwtje weer op de draaiingsas uitoe-
Fm = m . ω 2 . r
fent is de middelpuntvliedende kracht.
2.π
Een voorwerp dat op enig moment stilstaat ten opzichte van een ω = 2.π . f =
T
draaiend assenstelsel maakt ten opzichte van een inertiaal stelsel
een laterale beweging t.o.v. de draaiingsas. Zolang er geen kracht Indien er dus enkel een eenparige cirkelvormige beweging is, be-
op het voorwerp wordt uitgeoefend beweegt het in een rechte lijn. staat er alleen een normaalversnelling an .
De afstand tot de as neemt daardoor toe. Binnen het draaiende as-
senstelsel lijkt het of er een kracht op het voorwerp wordt uitgeoe- Indien er een eenparig veranderlijke cirkelvormige beweging is heb-
fend van de draaiingsas af. Dit wordt ook de middelpuntvliedende ben we een normaalkracht en een tangentiële versnelling.
kracht genoemd, maar in dit geval is het een schijnkracht.
De resultante FR (van FN en FT) bepaalt de snelheid (omtreksnel-
heid) van een punt op een cirkelvormige baan.
88
Beginsel van d’Alembert Bij een eenparige veranderlijke beweging

Het beginsel van d’Alembert is de vergelijking die het evenwicht uit- F = FW + FT = FW + m . a FN


drukt tussen:

- de toegepaste kracht F

- de traagheidskracht FT = m.a FT = m . a
F
De bewegingsvergelijking tussen kracht en versnelling: F = m.a
FW
of F + (−m . a) = 0
Men kan een lichaam in beweging beschouwen als een lichaam in
evenwicht op voorwaarde dat men rekening houdt met de traag-
heidskrachten! FG
Bij een eenparige rechtlijnige beweging
- m . a = traagheidsreactie
- kracht enkel bij een bewegings-of snelheidsverandering
F = FW = FN . φ
FN
v is constant
Vanaf nu kunnen we bij elke beweging, waar een versnelling aan te
a=0 pas komt, d’Alembert mee in rekening brengen. Bij glijdende wrij-
ving kunnen we nu rekening houden met de versnelling, zodat een
F
stuk dat met een ruk bergop wordt getrokken eigenlijk 3 parameters
FW heeft die moeten worden overwonnen:

- Traagheidskracht FT = m.a

- Hellingskracht FG . sinα
FG
- Wrijvingskracht FW
Bij een eenparige beweging is er geen traagheidsreactie.

89
Voorbeeldoefening F . cosα = FG . sinα + FW + FT

F . cosα = 270.cos30o = 233,8268N


FN
F . cosα
FW FW
f= =
FN FG . cos30o
F
FG . sinα dus FW = f . FG . cos30o = 0,2. 294,3. cos30o
FW
FT = m . a FW = 50,9742N
α
FG . sinα = 294,3. sin30o = 147,1499N
α

FG . cosα
FG FT = m . a (we hebben een onbekende teveel)
Terug naar de eerste formule

Een voorwerp met een massa van 30kg wordt op een helling van F . cosα = FG . sinα + FW + FT
30° geschoven met een horizontale kracht van 270N. f=0,2. Bereken
dus
de versnelling die het lichaam zal krijgen.

F=270N / f=0,2 / hoek=30° / m=30kg dus FG= 294,3N


FT = F . cosα − (FG . sinα + FW )

Gevraagd FT = 233,8268 − (147,1499 + 50,9742)


a FT = 39,9116N
De actiekrachten zijn F en FG FT = m . a
De reactiekrachten zijn FW, FN, FT FT 39,9116
a= = = 1,19009m /s 2
m 30
90
3)met een eenparig vertraagde beweging met vertraging a = 2
m/s2

Bepaal de spankrachten in de trekkabel (later berekenen we


ook de dikte van de kabel en het materiaal).

1)versnelling
F
F = FG + FT = 10000 + m . a = 10000 + 1019,3679 .2

F = 10000 + 2038,7359 = 12038,7359N


2)eenparig

F = FG + FT = FG(FT = 0) = 10000N
3)vertraging

F = FG − FT (lift heeft neiging om door te gaan, dus ontlast dit


de kabel)
FG F = FG − FT = FG − 2037,7359 = 7961,264N
Het is duidelijk uit deze eerste studie dat de kabel van de lift het
FT meest te lijden heeft tijdens het vertrek als de lift omhoog gaat,
of bij het vertragen als de lift daalt!

Als we later sterkteberekeningen gaan maken, is het belangrijk


Voorbeeld dat we de situatie onderzoeken wanneer de krachten het grootst
Een personenlift van 10.000N wordt omhoog getrokken (massa m = zijn.
1019,3679kg)

1) met een versnelling van a = 2 m/s2

2) met een eenparige beweging


91
ARBEID
Arbeid wordt verricht als we een kracht gaan uitoefenen en hiermee W = F.s
een verplaatsing weten te veroorzaken. Indien we geen verplaatsing
hebben, zitten we in een statisch evenwicht (wat eerder al aan bod W is de arbeid in Nm of J (Joule)
is gekomen). F is de kracht in N
Arbeid kan er dus alleen zijn als er een afgelegde weg is. Opgelet, s is de afgelegde weg in m
de arbeid W is de kracht vermenigvuldigd met de afgelegde weg.
Momenten zijn krachten vermenigvuldigd met loodrechte afstanden. Aangezien momenten worden uitgedrukt in Nm (NewtonMeter) en
Verwar deze twee niet met elkaar. arbeid ook op deze wijze kan worden uitgedrukt is het raadzaam om
de eenheid J (Joule) te gebruiken voor de arbeid, om vergissingen
(ook voeding heeft de eenheid Joule, want we kunnen met voeding te vermijden.
arbeid verrichten...)

92
1. Arbeid van een constante kracht bij een rechtlijnige beweging.

Wat?
 F1
Als iemand een voorwerp van 10N optilt over 1m hoogte heeft hij ar-
beid verricht (spierkracht).

Als een persoon het voorwerp vervolgens onbeweeglijk houdt, ver-
richt hij GEEN arbeid. α F2

Besluit?

Om arbeid te verrichten moet:


s
- er een kracht worden uitgeoefend

- moet deze kracht voor een verplaatsing zorgen. Een kracht en verplaatsing hebben niet dezelfde richting

Ontbinden van F
s
Kracht F1: loodrecht op de verplaatsingsrichting F1 = F . sinα

Kracht F2: evenwijdig met de verplaatsingsrichting F2 = F . cosα


F
Arbeid van de ontbonden componenten

Kracht F1 verricht geen arbeid omdat er geen verplaatsing is

Kracht F1 verricht arbeid W = F . s = F . s . cosα

Als de kracht F het lichaam verplaatst over een afstand s is er een


arbeid. De arbeid W, verricht door de kracht F is het product van de Dus de formule voor de situatie waarbij de kracht en verplaatsing
grootte van de kracht met de verplaatsing van het lichaam, die het niet in dezelfde richting liggen is
gevolg is van de uitwerking van die kracht.

W = F.s of arbeid = kracht x verplaatsing (1NM of 1J)


W = F . s . cosα

93
Voorbeelden de afgelegde weg op 1 cirkelomtrek bedraagt 2.π . r
1) Bereken de arbeid die een horizontale trekkracht van 120N ver- per omwenteling krijgen we dan voor de arbeid
richt als het lichaam horizontaal wordt verplaatst over een afstand
van 12m. W = F.2.π . r
2) Een lichaam wordt over een horizontaal vlak gesleept door een Of per minuut met n = aantal omwentelingen per minuut
kracht van 400N, die een hoek α maakt met het vlak.

Bereken de arbeid als het lichaam over 5m wordt verplaatst en de W = F.2.π . r . n
hoek α respectievelijk 0°, 35°, 45°, 90° en 180° bedraagt.
Indien het punt a een hoek α#doorloopt

Afleiding van de formule van de arbeid


2. Arbeid van een tangentiële kracht, raaklijnig aan een cirkelomtrek
W = F . s (s is de booglengte = r . α ) ( F . r =draaimoment M)
Indien een punt een volledige cirkel doorloopt krijgen we
W = F.r.α
a F
F
W = M.α

r
r

α
o

W = F.s F

94
Een grafische voorstelling van de arbeid van een constante kracht 3. Arbeid van een veranderlijke kracht

Een voorbeeld hiervan zijn veren


F . cosα
Bij veren is de uit te oefenen kracht evenredig met de vervorming.

b c FILM 5.4 Harmonische Oscillatie van een veer

a d
s

Werkwijze van de grafische bepaling:

We kiezen een rechthoekig assenstelsel

We kiezen een lengteschaal (horizontale as) en een krachtenschaal


(verticale as).
Principe is terug te vinden in de Wet van Hooke. We gebruiken
We meten s af op de horizontale as in functie van de schaalwaarde dit ook om trekspanningen mee te bepalen bij materialen.
(lengteschaal)

We meten F . cosα af op de verticale as in functie van de schaal- Vooraleer we kunnen spreken over de veranderlijke kracht moeten
waarde (krachtenschaal) we het eerst hebben over de veerconstante c en de Wet van Hooke.
De rechthoek abcd = arbeid W = lijnstuk ab . lijnstuk ad

95
Wet van Hooke is een bekende wet uit de natuurkunde en materiaal- Voorbeeld 1:
kunde die de evenredigheid tussen de mechanische spanning en
Fv = 3N en u is 10cm
de hieruit voortkomende vervorming (bijvoorbeeld een uitrekking)
beschrijft. De wet geldt voor allerhande materialen tot de proportio- FV 3
c= = = 0,3N/cm
naliteitsgrens. Voorbij die grens is de vervorming niet omkeerbaar u 10
en is de veer vernield. Voor veren in laboratoria worden dan ook
staalsoorten gebruikt met een hoge proportionaliteitsgrens. De Brit-
se natuurkundige Robert Hooke publiceerde de wet van Hooke in
1678 in de vorm van een anagram: ceiiinosssttuv. Tevens formuleer-
de hij deze in 1678 in zijn werk De Potentia Restitutiva. De wet van
Hooke kan thans worden afgeleid uit de microscopische uitleg van
veerkracht.

De aanduiding wet is echter enigszins misleidend. Het karakter van


deze wet is heel anders dan dat van algemeen geldende wetten zo-
als de wetten van Newton. De wet van Hooke is niet meer dan een
goede weergave van bepaalde experimenteel gevonden resultaten.

De vaste verhouding tussen de uitrekking van een veer en de kracht s=u


op veer noem je de veerconstante c (eenheid N/cm)

FV F
c= of FV = c . u
u Fmax= c . u
u is de uitrekking van de veer in cm F

Fv is de kracht op de veer in N

c = veerconstante in N/cm
W

96
Voorbeeld 2: 4. Arbeid van een willekeurig veranderlijke kracht.

Fv = 4N Een veranderlijke kracht F doorloopt een willekeurige baan


(zie figuur) F3
c = 0,5 N/cm

FV 4
u= = = 8cm F3’
c 0,5 α3
F2 d
F2’
α2 c
F = c.s = c.u
kracht = veerconstante x verplaatsing (uitrekking) b

F1 α1
Formule van de verrichte arbeid W
a
W = Fm . s = Fm . u
Aangezien we in de grafiek zien dat het om een driehoek gaat is W
slechts de helft van de totale oppervlakte.

Fmax
W=
2.l
W1 = F1 . ab . cosα1 

c.l F′1
W= met cosα1 = dus F′1 = F1 . cosα1
2.l F1
c . l2
W= W1 = F′1 . ab
2
W2 = F2 . ab . cosα2

W2 = F′2 . bc

97
Wt = W1 + W2 + W3 + . . . 4) Onder invloed van 2 krachten van respectievelijk 60 en 90N wordt
een voorwerp 50m verplaatst. De krachten vormen een hoek van
Wt = F′1 . ab + F′2 . bc + F′3 . cd + . . . respectievelijk 45° en 30° met de verplaatsingsrichting. Bereken
de totaal verrichte arbeid.
Toepassingen op Arbeid
5) Een man oefent op de kruk van een windas een kracht uit van
1) Op een expeditie aan de Noordpool trekken 4 mannen een slede
met tenten en andere
materialen. Eén per-
soon trekt een slede
met een kracht van
150N over een afstand
van 2,5km. Deze
kracht maakt een hoek
van 20° met de bewe-
gingsrichting. Hoe
groot is de geleverde
arbeid, uitgedrukt in
kJ.

2) Een paard trekt een


ploeg met een kracht
van 1200N. Hoeveel
arbeid heeft dit paard
na 90min ontwikkeld
als de snelheid 4km/h
is en we aannemen dat
er geen verliestijd is.
150N. De lengte van de kruk bedraagt 0,5m en men doet 20 om-
3) Een schroefveer heeft een veerconstante van 25 N/cm. Bereken wentelingen per minuut. Maak een schematische voorstelling van
de arbeid nodig om de veer 4cm samen te drukken op twee ver- de opgave en bereken de arbeid.
schillende manieren.

98
6) Hoeveel calorieën moet je eten om aan je energiebehoefte te vol-
doen en arbeid te kunnen leveren voor vraag 1?

1 Calorie [cal]   =   4,1868 Joule [J]

99
VERMOGEN
Met arbeid gaan we een kracht ontwikkelen die voor een verplaat- Kan je een bepaalde hoeveelheid arbeid leveren in een korte tijd,
sing zal zorgen. In de grootheid van arbeid zit geen tijd. Je kunt de dan beschik je over veel vermogen. Heb je echter meer tijd nodig,
arbeid dus traag laten verlopen of snel laten gaan. Uiteindelijk blijft dan beschik je over minder vermogen.
arbeid gewoon de geleverde kracht die we uitoefenen in functie van
Dit wil dan ook zeggen dat de tijd omgekeerd evenredig staat tegen-
de afgelegde weg die we hebben gerealiseerd.
over het vermogen en dus in de noemer van de breuk zal voorko-
Wie dus traag met de fiets rijdt of snel zal dezelfde arbeid hebben men.
geleverd als de afstand dezelfde is!
Voorbeeld.
Vermogen is echter de capaciteit hebben om die arbeid in een korte
Een fietser rijdt 100km en doet daar 6 uur over, terwijl een auto dit in
tijd te leveren. Bij vermogen gaat de factor TIJD nu wel meespelen.
1 uur doet. De auto heeft dus meer vermogen, want de tijd t is klei-
ner.
100
1. Vermogen van een kracht bij een eenparige rechtlijnige beweging Definitie van vermogen P = F.v
Vermogen van een kracht is de arbeid door een kracht verricht, ge- Arbeid van een tangentiële kracht
deeld door de hiervoor benodigde tijd.
na 1 omwenteling W = F . s = F.2.π . r

P is het vermogen uitgedrukt in W (watt) of Nm/s


na n omwentelingen W = F.2.π . r . n

W 

P=
t
F.s Tijd nodig voor 1 omwenteling
P=
t s s omtrek…s 2.π . r
v= dus t = of tijd…t = =
s t v snelheid…v v
en aangezien v= (basisformule in de mechanica)
t
P = F.v Vermogen P

2. Vermogen van een kracht bij een cirkelvormige beweging W F.2.π . r . n


P= = = F . v . n

t 2.π . r
F v

Omtreksnelheid v
r
2.πr . n
v= (in m/s)

60



101
Vermogen P

F F.2.π . r . n
P= = ==>
v 60
2.π . n
P = (F . r) . ( ) = = > P = M.ω
60
of

P
M = 9,55.
n
P in W

n in omw/min

M in Nm

(Toepassingen komen terug bij de Rendementen)

102
RENDEMENT
Het rendement van een systeem is eigenlijk de mate waarin we de Het vermogen dat we in een systeem stoppen is het toegevoerde
aangewende energie of het aangewende vermogen efficiënt gaan vermogen. Het vermogen dat we effectief gaan benutten is het nutti-
benutten. Een hoog rendement betekent een laag verlies. Een laag ge vermogen. In theorie zijn toegevoerd vermogen en nuttig vermo-
rendement betekent daarentegen een hoger verlies. gen gelijk als er geen verliezen optreden. Als we daarentegen ver-
mogen in een systeem steken en er niks nuttig kunnen mee doen,
Door de rendementen te verhogen, gaan we dus de verliezen beper-
hebben we een maximaal verlies.
ken, wat natuurlijk de efficiëntie ten goede komt.
In de praktijk komen systemen zonder verliezen, dus met een rende-
In geval van vermogen wil dit zeggen dat we spreken van een ver-
ment van 100% niet voor. Kleine onnauwkeurigheden, rolweerstan-
mogen dat we in een systeem gaan stoppen alsook een vermogen
den, weerstanden door glijdende wrijving, luchtweerstand, traag-
dat we effectief gaan benutten.
heid en nog andere parameters gaan de meeste systemen negatief
beïnvloeden, waardoor we in de praktijk minder vermogen of ener-

103
gie zullen overhouden dan we oorspronkelijk hadden voorzien. Om 

realistische waarden te berekenen is het dus goed om aan alle ver- 

liezen te denken tijdens je berekening en zo tot een realistisch rende- 

ment te komen. 



Enkele praktische voorbeelden: 


1) Een gloeilamp heeft slecht een rendement van 5%. Dit wil zeggen 

dat 95% van de elektrische energie die in een gloeilamp wordt ge- 

stoken verloren gaat als warmte, terwijl er maar 5% wordt omge- 

zet in licht. Spaarlampen zijn uiteraard beter en hebben een ho- 

ger rendement, maar de LED is op dit ogenblik de absolute koplo- 

per als het gaat over rendementen in de verlichten. Het moet dan 

ook niet verwonderen dat LED meer en meer opkomt, in tijden dat 

energie duurder en schaarser wordt. 

2) Een verbrandingsmotor (DIESEL) haalt geen 50% op het rende- 

ment, aangezien er in een auto heel wat verliezen aanwezig zijn. 

Koeling, smering, stralingswarmte, uitlaatgassen enz zorgen er- 

voor dat het rendement naar beneden gaat. Als we vervolgens de- 

ze motor in een auto plaatsen en ermee rondrijden, krijgen we bij- 

komend nog eens de effecten van de traagheidkrachten (bij het 

optrekken en afremmen), de rolweerstand op de wielen, de lucht- verhogen en dus de verliezen te beperken.

weerstand op het koetswerk, lichten van auto, airco, verlichting en Luchtweerstand kunnen we beperken door geen uitstekende voor-
werking dashboard, verliezen op versnellingsbak, autoradio, ...
 werpen rond de auto (bagagerek of skibak op dak), fietsenrek ach-
Realistischer is dat een auto ongeveer 30% rendement heeft, wat teraan, open ruiten, ... en door de topsnelheid te verlagen (trager rij-
wil zeggen dat we dus 70% van onze dure brandstof verspillen den zorgt voor minder luchtweerstand). We kunnen de rolweerstand
aan het opvangen van verliezen en niet gebruiken om ons met de beperken door de banden maandelijks correct op te pompen en
auto voort te bewegen.
 door ecobanden te plaatsen. Niet snel optrekken en remmen, maar
We kunnen echter stappen ondernemen om het rendement te anticiperen op het verkeer gaat het verbruik ook doen dalen. Defen-
sief rijden heet dat, en zorgt ervoor dat we kleinere traagheidskrach-
104
ten hebben die we moeten overwinnen, dus opnieuw minder verlie- Toepassingen
zen...

1) Met een kraan brengt men een last van 20.000N in 8s 5m hoog.
Verstandig omspringen met een auto kan dus heel wat schelen aan
Welk vermogen moet de motor van de kraan minstens bezitten in-
de pomp en in de portemonnee.
dien het rendement 0,8 is.

2) Men wil een last van 2000kg met een snelheid van 8 m/s hijsen.
Het begrip rendement: Vanuit stilstand wordt de snelheid in 4s bereikt. Bereken het ver-
mogen van de motor als het rendement 70% bedraagt.
Het toegevoerde vermogen is altijd groter dan het nuttige vermogen

Dit is te wijten aan de verschillende verliezen, wat we net eerder heb- 3) Een tandwiel met een diameter van 20cm brengt een vermogen
ben besproken. van 6kW over bij een toerental van 1200 omw/min. Welke kracht
drukt op de tanden van het tandwiel? Maak tevens een schemati-
Definitie:
sche voorstelling van de opgave.
Het rendement is de verhouding van het nuttige vermogen ten op-
4) Met een kraan wil men een kracht van 19,6kN met een snelheid
zichte van het toegevoerde vermogen.
van 0,6m/s opheffen. Het rendement bedraagt 0,75. Bepaal het
beschikbaar vermogen van de aandrijfmotor.

Pn 5) Een arbeider draait de 0,5m lange kruk van een windas rond met
η=
Pt een kracht van 110N. Bepaal het ontwikkelde vermogen als het
toerental gelijk is aan 15 omw/min

6) Het over te brengen vermogen bij een tandwieloverbrenging is


Het rendement η is eenheidsloos maar kan worden uitgedrukt in % 16kW. De middellijn van de steekcirkel van het drijvende tandwiel
In de berekeningen ligt het rendement altijd tussen 0 en 1, met 1 als is 60cm en het toerental bedraagt 500 omw/s. Bereken de optre-
maximaal rendement en 0% verlies, terwijl 0 staat voor minimaal ren- dende kracht F op de tandflank.
dement en een verlies van 100%.
7) Een motor van 4kW trekt via een vaste katrol een last omhoog ge-
We gaan dus altijd het rendement van % omzetten naar een getal. durende 5s. De last verplaatst zich over een afstand van 2m. Be-
reken de massa van deze last.
Een rendement van 70% wil dus zeggen 0,7 in de formule.
8) Een motor van 5kW brengt een voorwerp in 3s totaal 5m hoog.
Was is de massa van het voorwerp?

105
9) Een elektromotor draait aan 750 omw/min en brengt een vermo-
gen over van 1,5kW. Bereken het moment van de omtrekskracht.

10)Een kraan heft een gewicht van 12kN omhoog met een snelheid
van 0,5m/s. Bereken het motorvermogen indien het rendement
0,8 is.

11)Tijdens de verspaning van een werkstuk wordt een vermogen


van 3kW opgenomen aan de motor. Het werkstuk doet 500 omw/
min en heeft een diameter van 80mm. Bereken de omtrekskracht
indien het rendement 0,75 bedraagt.

12)Een last van 50kg wordt over een horizontaal vlak voortbewogen
met een versnelling van 2,5 m/s2. Hoeveel arbeid is er verricht na
10m? Bereken ook het ontwikkeld vermogen.

13)Men wil 1,2 m2 gedurende 1 minuut door middel van een pomp
7m omhoog pompen. Bereken het aandrijfvermogen van de mo-
tor.

106
Aardwarmte in Nieuw-Zeeland. Gratis
energie uit de grond.

ENERGIE
Energie is een natuurkundige grootheid. De SI-eenheid van energie De totale energie van een systeem is de som van alle vormen van
is joule. Energie wordt vaak aangeduid als de mogelijkheid om ar- energie die op verschillende manieren zijn opgeslagen. Energie is
beid te verrichten, of ruimer: de mogelijkheid om een verandering te een toestandsfunctie dat wil zeggen: de hoeveelheid energie is onaf-
bewerkstelligen. hankelijk van de voorgeschiedenis. Het maakt bijvoorbeeld niet uit
of een veer eerst is ingedrukt, toen op de tafel is gehesen of anders-
De energie van een systeem is de totale hoeveelheid arbeid die
om.
moet worden verricht om vanaf een grondtoestand tot de huidige si-
tuatie te komen. Bijvoorbeeld hoeveel arbeid het kost om een zwaar Als het systeem niet wordt tegengehouden, zal het altijd proberen
voorwerp vanaf de grond op een tafel te zetten, of de hoeveelheid de hoeveelheid vrije energie zo klein mogelijk te maken: de veer rolt
arbeid om een spiraalveer die eerst ontspannen was een bepaalde van tafel af en ontspant weer. Als een systeem zich in zo'n toestand
afstand in te drukken. van minimale energie bevindt, is het in evenwicht.

107
De totale hoeveelheid energie in een gesloten systeem (dat wil zeg- veelheid energie zou men een baksteen van een kilogram vanaf het
gen dat er geen materiaal of straling in- of uit kan) blijft altijd gelijk; aardoppervlak naar 4 km hoogte kunnen gooien, of een stadsbus
dit heet de wet van behoud van energie. De totale energie van een van 4 ton een meter optillen. (Afgezien van omzettings- en wrijvings-
systeem is de optelsom van alle microscopische en macroscopi- verliezen.)
sche energieën, namelijk; thermische, mechanische, kinetische, po-
tentiële, elektrische, magnetische, chemische en nucleaire energie.
De inwendige energie (U) van een sys- Begrip: Arbeidsvermogen of energie:
teem wordt gegeven door de som van alle De mogelijkheid in zich hebben om ar-
microscopische energieën; alle boven- beid te verrichten.
staande behalve kinetische, potentiële en
mechanische energie. In veel processen Mechanische energie kunnen we on-
wordt een soort energie in een andere om- derverdelen in Kinetische energie (Ek)
gezet. Zo wordt in een gaskachel de che- en Potentiële energie (Ep). Buiten me-
mische energie in het gas omgezet in chanische energie bestaat er ook nog
warmte. En tijdens het vallen van een voor- elektrische energie, thermische ener-
werp wordt zwaartekrachtsenergie of po- gie, chemische energie, stralingsener-
tentiële energie omgezet in bewegingse- gie, ...
nergie of kinetische energie. Energie kan niet worden bijgemaakt
Vaak wordt energie verward met vermo- en gaat eigenlijk ook niet verloren. Ver-
gen: dit is echter energie per tijdseenheid. loren energie is gewoon energie die
Iemand die op een keukentrapje klimt omgevormd is tot een ander soort van
heeft daarvoor theoretisch net zoveel ener- energie waar we niks meer mee kun-
gie nodig als wanneer hij even hoog nen aanvangen.
springt. Het springen gebeurt in minder tijd en daarom is daarvoor Voorbeeld: Een auto die bruusk in de remmen gaat van 120km/h
wel meer vermogen nodig. naar 0 produceert zoveel thermische energie dat je er een liter water
De intensiteit waarmee een mens diverse vormen van energie er- mee aan de kook kunt brengen. Daarom bestaan er ook geventileer-
vaart verschilt soms van de objectief te meten fysische waarde van de schijfremmen. We kunnen echter met de mechanische energie
die energie. Zo is bijvoorbeeld ca. 40kJ (40 000 joule) nodig om een die werd omgezet naar thermische energie niets meer aanvangen,
kopje water tot tegen het kookpunt te brengen. Met diezelfde hoe- en beschouwen het dan als verlies. (ps: ook op fietsen zijn geventi-
leerde schijfremmen te verkrijgen.)
108
In energie bestaan er ook niveau’s van energie. - De potentiële energie van een lichaam met massa m ten opzichte
van een vlak waarboven het zich bevindt op een afstand f is gelijk
Je hebt bijvoorbeeld hoogwaardige energie zoals elektriciteit, terwijl
aan het product van het gewicht van het lichaam en de afstand h.
minderwaardige energie kan gevonden worden bij thermische ener-
gie. Het is namelijk veel eenvoudiger om elektrische energie om te
zetten naar mechanische of thermische energie dan omgekeerd.
Formule
Het is eigenlijk een beetje zonde om hoogwaardige energie zoals
elektriciteit om te vormen tot mindere energie, zoals thermische ener-
gie. Nochtans doen we dit constant in ons dagelijks leven. Denk EP = m . g . h = FG . h
maar aan een koffiezetapparaat, een strijkijzer, een elektrische ver-
warming, kookplaten, een verwarmingselement in een vaatwasser,
een element in een wasmachine, een droogkast, ...
Voorbeeld: Een steen van 10N valt van een hoogte van 3m naar be-
neden onder de invloed van de zwaartekracht. Wat is zijn potentiële
energie?
Eenheid van energie is Joule J
FG = 10N en h = 3m
1 Wattseconde = 1J
EP = m . g . h = FG . h = 10.3 = 30 Nm of J
1 Wattuur = 3,6kJ

1kWh = 3,6 MJ (MegaJoule)


Kinetische energie Ek: arbeidsvermogen van beweging

Op een voorwerp met massa m wordt een horizontale kracht F uitge-


Mechanische energie
oefend, zodat dit voorwerp een eenparig versnelde beweging onder-
Potentiële energie Ep = arbeidsvermogen van plaats gaat met versnelling a.

Definitie: F
- De potentiële energie is de mogelijkheid die het bezit om arbeid te F = m.a
verrichten of m

109
na t seconden is de afgelegde weg s Als het lichaam reeds een beginsnelheid heeft

a . t2
s=
2
W = F.s
vt2 − v02
De verrichte arbeid F = m . a en s = (kijk naar de formules bij Kinematica)
2a
W = F.s
a . t2 vt 2 − v02
W = m.a. W = m.a.( )
2 2a
m . a2 . t2 m
W= W = . (vt 2 − v02)
2 2
v m . vt 2 m . v02
met a = = = > v2 = a2 . t2 W= −
t 2 2

m . v2 1
W= = Ek Ek = . m . (vt 2 − v02)
2 2

m massa in kg

v = snelheid in m/s Wet van behoud van energie
Deze arbeid is nodig om een lichaam vanuit stilstand naar een be- Tussen de verschillende vormen van energie zijn er energieomzettin-
paalde snelheid v te brengen: We spreken dan van de kinetische gen mogelijk.
energie Ek van een lichaam
kernenergie ==> mechanische energie ==> elektrische energie (vb
kerncentrale
m . v2 Elektrische energie ==> mechanische energie (elektrische motor)
Ek =
2
Mechanische energie ==> elektrische energie (generator)

110
Chemische energie ==> elektrische energie 
 Opmerking: De wet van behoud van energie blijft
(batterij) gelden als een lichaam, aan zichzelf overgelaten,
van een hellend vlak glijdt.
Potentiële energie ==> kinetische energie (vallend
voorwerp) Als we de wrijving verwaarlozen, zal Ek stijgen en
Ep dalen tijdens het naar beneden glijden.

Als we de wrijving niet mogen verwaarlozen, zullen


Bij een vallend voorwerp is de som van Ep en Ek
we de wrijvingsarbeid (negatieve arbeid) in reke-
constant!

ning moeten brengen (zie glijdende wrijving).
Ondanks alle energieovergangen van de ene vorm
in de andere vorm blijft de totale energie constant.
Er gaat dus geen energie verloren.
W = ΔEp + ΔEk + Wwr

met
Ep + Ek = constant
H W = arbeid in J

ΔEp = verandering van potentiële energie in J


Bewijs van de wet van behoud van energie:

bij 0m is v = 0 ΔEk = verandering van kinetische energie in J

bij 50m is v = 2.g . (H − h) Wwr = wrijvingsarbeid in J

beneden is v = 2.g . H
h
Rendement η

Snelheid van v neemt geleidelijk toe Ek gaat om- Het rendement η is de verhouding van de nuttige
hoog arbeid of energie op de toegevoerde arbeid of ener-
gie
Hoogte h ten opzicht van het vlak verminderd gelei-
delijk, dus Ep neemt af

111
geen verliezen, dan is Wt = Wn de potentiële energie van de gevulde liftkooi indien ze zich be-
vindt op de 5de verdieping op 15m boven de grond.
zijn er wel verliezen, dan is Wt = Wn + Wwr
6) Een voorwerp met massa m valt vanop een hoogte h. Bereken de
Wn snelheid als het voorwerp beneden komt. Bereken de snelheid op
η=
Wt een willekeurige hoogte h1.

7) Men werpt een voorwerp met massa m in een put, die een diepte
Wwr = 0 ==> het rendement η is steeds kleiner dan 1 of 100%
h heeft. Bepaal de eindsnelheid Vt als de beginsnelheid Vo gege-
η omhoog, betekend toegevoerde waarde Wt daalt voor dezelfde ven is.

nuttige waarde Wn
FILM 5.5 Locomotief rijdt tegen een auto op de sporen

Toepassingen

1) Hoe groot is de kinetische energie van een trein die 2000kN


weegt en met een snelheid van 90 km/h rijdt?

2) Een heiblok van een heimachine weegt 3kN. Men laat het blok va-
nop 1,6m boven de paal vallen. Hoe diep zakt de paal per slag in
de grond als de bodemweerstand 75kN bedraagt?

3) Een auto weegt 1200kg en zijn snelheid bedraagt 36 km/h. Hoe-


veel energie heeft de motor verricht om de snelheid tot 72 km/h te
brengen?

4) Een auto van 1000kg rijdt met een snelheid van 60 km/h. Bereken
de arbeid, de kinetische energie en de remkracht om de auto
over 10m tot stilstand te brengen.

5) Een liftkooi heeft een massa van 500kg en is gevuld met 6 perso-
nen met een gemiddelde massa van 70kg per persoon. Bereken

112
8) Een auto rijdt met een snelheid van 50km/h tegen een betonnen nop welke hoogte moeten we deze auto laten neerstorten om de-
muur. De passagier draagt geen gordel. Vanop welke hoogte zelfde schade aan te richten? (zie volgende video)
moeten we een gelijkaardige auto naar beneden laten vallen, op-
dat er dezelfde schade op worden aangericht, alsook aan de pas-
sagier. 10) Een auto met massa van 900kg rijdt tegen een voetganger, aan
een snelheid van 50km/h. Een vrachtwagen zonder oplegger, met
9) Een locomotief weegt 44,6 ton en rijdt tegen een snelheid van
massa 2620kg rijdt vervolgens tegen een voetganger met een
90km/h tegen een auto die op de sporen staat geparkeerd. Va-
snelheid van 20km/h. Wanneer krijgt de voetganger de meeste
energie te absorberen? Wat kunnen we concluderen als het gaat
FILM 5.6 Veiligheid in de moderne auto over de snelheid bij Ek?

In moderne auto’s worden heel wat snufjes toegepast, zoals auto-


matisch remsysteem, om de remafstand te verkorten en Ek zoveel
mogelijk te verkleinen bij een aanrijding, om lichamelijke letsels te
beperken.

113
6

STERKTE
In dit hoofdstuk gaan we berekenen uitvoeren om te
zien of constructies voldoende sterk zijn en voldoen
aan bepaalde eisen. Na het bepalen van het type be-
lasting en de grootte (zie vorige hoofdstukken) kunnen
we op basis van deze berekende belastingen bepalen
welke dimensies een bepaalde constructie moet heb-
ben. Simulaties in CAD volgen gelijklopend.
Kantelbrug Gateshead Millennium
Bridge Newcastle naar Tyne.

SOORTEN BELASTING
Waarom sterkteberekeningen? troleren. We gaan hierbij rekening houden met een aantal parame-
ters:
Het belangrijkste doel kunnen we onderverdelen in 2 groepen:
- normen en voorschriften
- berekening van afmetingen van de te construeren onderdelen. We
hebben het in dat geval over ontwerpberekeningen - de veiligheidsaspecten

- we kunnen ook afmetingen van bestaande constructies gaan con- - de hoeveelheid materiaal in functie van de kostprijs
troleren door bijvoorbeeld de toegelaten belasting te berekenen.
- de aard van het toegepaste materiaal
Dit zijn controleberekeningen.
- het type belasting en de implementatie
In dit onderdeel gaan we dieper in op een aantal formules en regels
die we kunnen toepassen om een constructie te berekenen of te con-

115
Als we een bepaalde constructie gaan berekenen op zijn sterkte is Gelijkmatig verdeelde belasting
het zinvol om alle onderdelen afzonderlijk te beschouwen en om ele-
Bij een gelijkmatig verdeelde belasting gaat men de belasting con-
menten te vereenvoudigen. Op een schema dienen we enkel gege-
stant verdelen over de volledige lengte van het voorwerp. Een voor-
vens aan te duiden die voor onze berekeningen van belang zijn.
beeld hiervan is een I-profiel waarboven een muurtje is gemaakt. De
Soorten van belasting muur zal zijn last gelijkmatig verdelen over het I-profiel en dit wordt
dan uitgedrukt in N/m of kN/m
Geconcen-
treerde be-
lasting

Bij een ge-


concentreer-
de belasting
spreken we
over een
puntlast. In
de praktijk
komt het niet
voor een be-
lasting
slechts op
één punt kan
inwerken.
Als het op- Een belasting kan ook gelijkmatig verdeeld zijn over een oppervlak
pervlak waar en niet enkel een lijn. Een voorbeeld hiervan is een betonvloer die
de onderde- door 2 muren wordt gedragen. Indien we spreken over dit scenario
len met elkaar in contact komen kunnen verwaarlozen, dan spreken gaan we de kracht uitdrukken in functie van de oppervlakte, dus N/
we toch over een puntlast. m2 of kN/m2.

In de praktijk komen puntlasten of variaties daarvan toch regelmatig Bij een ongelijkmatig verdeelde belasting kan het scenario bestaan
voor. uit een combinatie van de voorgaande belastingsgevallen of zelfs
een totaal willekeurige vorm aannemen.
116
Opmerking Beide opleggingen zijn al eerder besproken en toegepast bij de stel-
ling van Varignon (Statica).
Waar de balk in contact komt met de muur heten we een oplegging.
Bij een vrije oplegging maken we een onderscheid tussen 2 belang- Een smalle kolom metsel- werk beschouwen we dan ook als
rijke soorten een puntlast en kunnen we voorstellen met een pijl.

- scharnieroplegging. Bij dit soort van oplegging is het mogelijk dat F2=
F1=

de balk ook 400N
600N
schuine
krachten
gaat opne- 4m 4m 1m
men. De lig-
ger kan
A B
evenwel niet
verschuiven
in horizonta-
le richting.

- roloplegging. Bij deze contactmethode kunnen er enkel loodrecht Een muurtje op een balk die een gelijkmatige belasting
aan het rol- moet voorstellen, kunnen we dan weergeven zoals de onderstaande
vlak krach- tekening, waarbij we de belasting aanduiden per lopende meter, bij-
ten worden voorbeeld q in kN/m2.
opgenomen.
De ligger is
wel in staat
om horizon-
taal te ver-
schuiven. Zo
kunnen er eventueel lengteveranderingen worden opgevangen, bij-
A B
voorbeeld door uitzetting door warmte.

117
We kunnen dezelfde vereenvoudiging ook doorvoeren op een me- Aan beide kanten van het mechanisme zit bevindt zich een kracht.
chanische constructie, zodat we het geheel kunnen schematiseren. De linker lager laat geen axiale verplaatsing toe, maar wel een lichte
scheefstelling. In dat geval gaan we schematisch het rollager A ver-
vangen door een scharnieropstelling.

De rechter lager laat wel een axiale beweging toe, dus in de sche-
matische voorstelling gaan we dit vervangen door een roloplegging.

Op deze manier kunnen we een op het eerste zicht complexe me-


chanische voorstelling vereenvoudigen tot een voorstelling, die we
reeds hebben opgelost tijdens Statica, meerbepaald de stelling van
Varignon.
F2
Deze stelling blijft zeer belangrijk om uit te rekenen welke krachten
B er in het spel zitten, zodat we hiermee rekening kunnen houden om
achteraf de sterkte van de constructie te kunnen bepalen.
F1 A
Om te bepalen waar de steunpunten zich bevinden, nemen we tel-
kens het midden van de effectieve opleggingen. Ook voor de krach-
ten nemen we het midden van het contactvlak.

We kunnen nu een constructie eerst als een apart deel gaan be-
schouwen, vooraleer we het als een onderdeel bekijken van een to-
F1 F2 taal mechanisme. We gaan dan actiekrachten bepalen en zo kun-
nen we dan de reactiekrachten gaan berekenen. Een lichaam vrijma-
ken wil zeggen dat we de verbinding met een ander onderdeel ver-
breken en vervangen door een kracht die gelijk is aan de reactie-
kracht.

In de vorige schematische voorstelling krijgen we dan in de punten


A B A een B een reactiekracht RA en RB.

118
BEGRIPPEN
Krachten - Uitwendige krachten. Dit zijn de uitwendige invloeden die inwerken
op een constructie. We gaan deze krachten de belasting heten. De-
We heten een kracht elke uitwendige oorzaak die de bewegingstoe-
ze belasting komen voor in 3 grote vormen:
stand van een lichaam wijzigt of tracht te veranderen. Een kracht
niet enkel een grootte, maar ook een richting, een zin en een aangrij- - nuttige belasting, is de belasting waarvoor de constructie is
pingspunt. ontworpen; bijvoorbeeld het aantal personen die in een lift mo-
gen aanwezig zijn.

- het eigen gewicht van een constructie. In het geval van de


Soorten krachten
lift is dat het tarra-gewicht van de lift zelf.
We kunnen de krachten eigenlijk onderverdelen in 2 grote groepen:
- een toevallige belasting. Dit kan sneeuw, wind etc zijn bij
constructies.
119
- Inwendige krachten. Als deze uitwendige krachten op een vast li- Dat geheel of gedeeltelijk terugkeren naar de oorspronkelijke vorm
chaam inwerken, zullen er vormveranderingen zich voordoen waar- hangt af van de materiaaleigenschappen en noemen we veerkracht
van de grootte afhankelijk is van de grootte van de kracht, de aard of elasticiteit.
van het materiaal en de richting waarin de kracht(en) zal werken.

Deze veerkracht kan men verklaren door de stelling dat de molecu-
Een as die op 2 punten is ondersteund en waarvan er in het mid-
len waaruit het materiaal is opgebouwd een onderlinge aantrekkings-
den een belasting optreedt, zal doorbuigen. Als we diezelfde as nu
kracht vertoont waardoor we een homogeen en samenhangend voor-
inspannen in een muur en op het uiteinde belasten met een trek-
werp krijgen. Uitwendige krachten gaan deze inwendige krachten
kracht, zal er een verkleining van de doorsnede optreden en het
tegenwerken en mogelijks het stuk vervormen. In de natuurkunde
uitrekken van de as.
spreekt men over cohesiekrachten wanneer moleculen van
eenzelfde materiaal elkaar aantrekken. Moleculen van ver-
schillende materialen kunnen ook een aantrekkingskracht
uitoefenen (denk maar aan een druppel water die aan je vin-
F ger blijft kleven). Deze krachten noemen we adhesiekrach-
ten. Voor het bepalen van de sterkte van een voorwerp spre-
F ken we niet over cohesiekrachten, zoals in de natuurkunde,
maar over inwendige krachten.

Alle materialen voor constructiedoeleinden zijn in bepaalde


mate elastisch, en indien we ze beneden een bepaalde
grens belasten, kunnen we ze als volkomen elastisch be-
schouwen.

F
Als we de toegepaste krachten wegnemen kan het zijn dat het
lichaam zijn gewijzigde vorm gaat behouden ofwel gedeeltelijk of ge-
heel zal terugkeren naar zijn oorspronkelijke vorm. Dit zal afhankelijk
zijn of we het stuk gaan belasten voorbij de elasticiteitsgrens of niet.
120
Spanning den. Een normaaldoorsnede is het oppervlak van een doorsnede
die loodrecht op de staafas wordt genomen.
We nemen dezelfde proefstaaf van daarnet en gaan opnieuw aan
beide kanten een kracht F uitoefenen, in dezelfde richting maar in Zodat het afzonderlijke lichaam in evenwicht zou kunnen blijven,
tegenovergestelde zin van elkaar, zodat we een trekkracht krijgen moet ten gevolge van de wet actie = reactie een even grote maar
die het stuk wil verlengen en doen insnoeren. In het stuk ontstaan er tegengestelde kracht F’ worden uitgeoefend. Deze F’ is de resultan-
spanningen, die we voorstellen door een hele reeks kleine pijltjes, te van de inwendige krachten en is dus even groot, maar tegenge-
steld aan F.

Indien we aannemen dat deze inwendige krachten gelijkma-


tig verdeeld zijn over de doorsnede en indien:
F
-het oppervlak een grootte heeft van A oppervlakte-eenhe-
den
A
F
-de kracht een grootte heeft van F krachtseenheden

dan zal per eenheid van oppervlak de grootte van de inwen-


A dige kracht gelijk zijn aan F gedeeld door A.

F
Men noemt deze waarde de optredende spanning =
A
F’ De spanning is dus de grootte van de inwendige kracht
uitgedrukt per oppervlakte-eenheid.

Een voorbeeld:
F Werkt er op een oppervlak van 20 cm2 een kracht van 100N
verdeeld over het ge- hele oppervlak. De cohesiekrachten
in en verdeelt die zich gelijkmatig over dat oppervlak, dan is de op-
gaan tegenwerken en ervoor zorgen dat het lichaam zo lang moge-
tredende spanning=
lijk samen blijft tot een werkend geheel. Om de inwendige krachten
te kunnen bepalen, gaan we een denkbeeldig snijvlak aanbrengen F 100N N
= = =5
(A-A). We zullen nagaan welke krachten er in deze normaaldoorsne- A 20cm2 cm2
de moeten werken om de afzonderlijke delen in evenwicht te hou-

121
Soorten van spanning dan ook de enige spanningen waarmee we moeten rekening hou-
den.
Vermits we de spanningen afleiden van de inwendige krachten, kent
men aan de spanning dezelfde richting toe als die van de inwendi- Ookal wordt er in de praktijk ook gesproken van buig-en wringspan-
ge kracht. ningen, toch is dit meer bedoeld voor een wijze van belasten aan te
duiden. Daarom zetten we de mogelijke belastingsgevallen op een
Een spanning is zoals een kracht, eveneens een vectoriële groot-
rijtje.
heid. Dat wil zeggen dat men spanningen kan samenstellen en ont-
binden.

- staat de spanningsvec- A = trekspanning (σt).


tor loodrecht op de op- De normaalspanningen
pervlakte van de door- liggen in dezelfde rich-
snede die we beschou- ting, maar tegenoverge-
wen (in het verlengde stelde zin, weg van el-
van de as), dan heb- kaar. Het stuk gaat mo-
(A) Trek (B) Druk (C) Wringing
ben we het over een gelijk insnoeren.
normaalspanning, aan-
B = drukspanning (σd).
geduid met sigma (σ)
De normaalspanningen
- ligt de spanningsvec- drukken naar elkaar toe,
tor in het vlak van de zodat het stuk een ver-
doorsnede dan heb- dikking kan vertonen.
(D) Afschuiven
ben we het over een (E) Knik of Buiging
C = wringing (τw). Zijn
tangentieelspanning,
een koppel van krachten
aangeduid met tau (τ). Een andere benaming voor een
die tangentieel op het vlak staan en zo de wringing veroorzaken.
tangentieelspanning is een schuifspanning. (denk aan een
Wringingsscheurvlakken zijn onder 45°.
schaar).
D = schuifspanning (τ). Dit is de typische schaarbeweging. Scheur
of snijvlakken hebben een rechte hoek van 90°.
Een willekeurige spanning kunnen we altijd ontbinden in een nor-
E = knik of buiging (σb). Dit is wanneer een staaf met geringe dikte
maal - en tangetieelspanning. Normaal - en schuifspanningen zijn
word belast met druk, zodat de staaf zijdelings gaat bewegen.
122
we een loodrecht
breukvlak (90°) en
geen verdikkingen of
insnoeringen.

Aan de hand van het


breukvlak kunnen we
dus ook achteraf gaan
achterhalen welke
krachten er in het spel
Bij een trekspanning zien we een insnoering en een een quasi recht waren die ervoor ge-
breukvlak. zorgd hebben dat een
Bij drukspanning zien we geen insnoering, maar een verdikking en voorwerp belast is tot
dan een mogelijk breukvlak. er een breuk is opge-
treden.
Bij een wrin-
ging zijn we Dit kan zeer nuttig zijn om schadegevallen te bepalen, maar ook om
geen verdik- in te spelen op het design en het ontwerp aan te passen, zodat breu-
kingen of in- ken van cruciale onderdelen niet meer optreden bij een gelijkaardi-
snoeringen, ge belasting.
maar wel
een breuk-
vlak dat on-
geveer on-
der 45°
staat.

Bij een
schuifspan-
ning hebben

123
TOETS 6.1 Begrippen en soorten belastingen

Bereken de spanning in het volgende stuk. Geef ook op over welke


Vraag 1 van 12
spanning het precies gaat (wringing, schuifspanning, druk, trek of
Een normaalspanning wordt aangeduid met
knik).

A. Sigma

B. Gamma

C. Tau

D. Beta

Controleer ant-
woord

124
Ook een helikopter ondervindt trekkrachten. Denk maar aan de grote schroef, die de
helikopter moet optillen.
F
ffffffffffff
TREK EN DRUK A B

Als we een homogene staaf nemen, welke een rechthoekige door-


snede heeft, en we klemmen deze aan de bovenzijde in, dan kun-
nen we het andere uiteinde van een kracht voorzien. (We laten voor
nu even het eigen gewicht van de staaf buiten beschouwing).

Als we nu naar de normaaldoorsnede AB kijken, dan zijn we ver-


plicht, willen we de kracht F in evenwicht houden, voor elk deeltje
F F F
van de staaf een kleine kracht “f” toe te passen in tegengestelde zin
van de kracht F die naar beneden wijst. De som van al die kleine
krachten moet even groot maar tegengesteld zijn aan de belasting de doorsnede een aantrekkingskracht uitoefenen op het onderste
F. We kunnen het ook anders bekijken en stellen dat alle deeltjes in deel. Er zal een inwendige kracht optreden die tegengesteld is aan
de belasting F.

125
In dit voorbeeld wordt de staaf dus op trek belast, waardoor er in de- In de normaaldoorsnede van AA is:
ze normaaldoorsnede een trekspanning gaat optreden.
F 1500N N
σt = = = 187,5
De inwendige kracht gaat zich gelijkmatig verdelen over het opper- A 2cm.4cm cm2
vlak van de doorsnede, waardoor er in alle punten een gemiddelde
trekspanning aanwezig is.
In de normaaldoorsnede van BB is de oppervlakte van de doorsne-
de kleiner, ten gevolge van de boring. We moeten dus als oppervlak-
F te het verschil nemen tussen de totale doorsnede en de boring.
σt =
A
F 1500N 1500N N
σt = = = = 250
A (2cm.4cm) − (1cm.2cm) 6cm2 cm2
De trekspanning is een normaalspanning Conclusie. Als er minder materiaal is, zal er bij een gelijke belasting
We drukken F uit in N een grotere spanning ontstaan. Men noemt de plaats waar de span-
ning het grootst zal zijn de gevaarlijke doorsnede.
A is de oppervlakte van de normaaldoorsnede in cm2

σt is de trekspanning in N/cm2 of kN/cm2

Voorbeeld:
A A
Een balk met een rechthoekige doorsnede
ondervindt een kracht van 1500N. Bepaal de
B B
gemiddelde trekspanning in de doorsnede
AA en BB. De boring heeft een diameter van
10mm, de balk zelf heeft een breedte van 40mm
en een dikte van 20mm.

126
Toepassingen Als we een rechte staaf belasten met een drukkracht volgens de as-
lijn van het stuk dan is deze staaf aan samendrukking of druk onder-
1) Een holle staaf met een lengte 

worpen. Bij druk spreken we vooral van compacte brede vormen,
van 250mm en met een 
 s=5
want bij langwerpige stukken zal er eerder knik optreden, vooral als
buitendiameter 

de verhouding tussen de lengte en de diameter heel groot blijkt te
van 75mm 

zijn.
alsook een wanddikte van 

5mm wordt belast door een
 Knik komt later nog aan bod.
diameter 75
kracht F van 2,5kN. 
 

Op dezelfde manier zoals bij de trekbelastingen zal er bij druk een
Bereken de optredende

uitwendige kracht F zijn die zal zorgen voor een inwendige kracht
trekspanning in het stuk.

die tegengesteld is aan de uitwendige kracht F. Als we op dezelfde

manier aannemen dat de kracht zich gelijkmatig zal verdelen over
Wat gaat er gebeuren als we 
 F de dwarsdoorsnede, dan kunnen we voor de gemiddelde drukspan-

ning dezelfde formule hanteren als bij de trekspanning.
de wanddikte verkleinen naar

3mm in plaats van 5mm?

2) Een staalkabel omvat 72 elementaire draden van 1,5mm diame- F


σd =
ter. Indien men een last optilt van 2kN, hoe groot is dan de A
trekspanning in de kabel?

3) Een staaf met cirkelvormige doorsnede heeft een diameter van


De drukspanning is een normaalspanning
10cm. Hoe groot mag de maximale trekkracht zijn als de optre-
dende spanning niet groter mag worden dan 200 N/cm2? We drukken F uit in N
F
4) Bereken de afmetingen van een balk met rechthoekige door- A is de oppervlakte van de normaaldoorsnede in cm2
snede, waarbij de lengte gelijk is aan tweemaal de breed-
σd is de drukspanning in N/cm2 of kN/cm2
te, indien de balk belast wordt door een kracht van 6kN en
de trekspanning ten hoogste 750 N/cm2 mag worden. A B

Druk

127
De drukspanning die we daar- Toepassingen op druk
net hebben gedefinieerd is een
1) Hoe groot moet de diameter zijn van een korte cilindrische kolom
spanning die in het materiaal
die belast wordt door een drukkracht van 50 kN, als de drukspan-
optreedt. Wanneer twee con-
ning in het materiaal niet meer dan 500 N/cm2 mag bedragen.
structieonderdelen op elkaar
rusten, zoals een balk op een 2) Een kolom in metselwerk heeft een vierkante doorsnede waarvan
muur, dan treedt een vlaktedruk de zijde gelijk is aan 50 cm. Hoe groot mag de drukkracht maxi-
op tussen de twee contactop- maal worden als de drukspanning in het metselwerk maximum 80
pervlakken. N/cm2 mag zijn?

Wanneer de vlaktedruk op het 3) Een balk met een oplegging met extra contactvlak drukt op de
metselwerk te groot is, maakt men gebruik van oplegplaten die zo muur met een kracht van 50 kN. Bereken de lengte van de opleg-
het contactvlak met de muur vergroten waardoor de vlaktedruk tus- plaat als de muur 30cm breed is en de vlaktedruk beperkt moet
sen de muur en de oplegging verkleind. blijven tot 100 N/cm2

4) Twee platen worden aan elkaar geschroefd met 3 bouten van


M10. Op de verbinding wordt een kracht uitgeoefend van 15kN.
Voor de berekening van de vlaktedruk geldt de formule
Bereken de optredende stuikdruk als de plaatdikte 4mm be-
F draagt. Bereken eveneens de trekspanning in de verzwakte door-
σd =
A snede als de breedte van de plaat 80mm is.

Een bijzonder geval van vlaktedruk is de druk die optreedt tussen


cilindrische vlakke. Dit komt onder meer voor bij klinkverbindingen
en boutverbindingen (zie onderdelen).

Door de drukkracht van de bout op de wand van de boring ontstaat


een insnoering. Voor de berekening van de optredende drukspan-
ning voert men het begrip stuikdruk in. Deze stuikdruk wordt bere-
kend alsof de belasting inwerkt op een rechthoek met als afmetin-
gen de diameter van de bout (d) en de plaatdikte (s)

F F
σd = =
A d.s
128
TREKPROEF EN DRUKPROEF
Om de mechanische eigenschappen van een materiaal beter in kenen. Dit gebeurt
kaart te kunnen brengen is één van de belangrijkste onderzoeksme- met behulp van het
thoden de trekproef. Deze proef gaan we altijd uitvoeren met genor- spannings-rekdia-
maliseerde proefstaven waarvan de vorm en de afmetingen altijd gram.
gaan overeenstemmen.

De uiteinden van de proefstaaf worden bevestigd met behulp van


klauwen of een schroefverbinding. Op de trekbank gaan we de trek-
kracht geleidelijk laten toenemen. Ten gevolge hiervan gaat de proef-
staat bij een trekproef verlengen om uiteindelijk te breken. Vooraf-
gaand aan de breuk is er vaak ook een insnoering te zien. De verlen-
ging in functie van de spanning kunnen we in een grafiek gaan uitte-

129
Tijdens de ε noemen we de rek of de relatieve lengteverandering.
proef, waarbij
we een proef-
staaf geleide-
lijk gaan belas-
ten, kunnen
we de vormver-
andering regi-
streren. Op die
manier verkrij-
gen we een di-
agram dat de
kracht zal afte-
kenen in func-
tie van de ver-
lenging. Om
vergelijkbare
proeven te be-
komen gaan
we de oorspronkelijke gegevens omrekenen zodat we een span-
ning-en rekdiagram bekomen.

- We delen de trekkracht door de oppervlakte van de oorspronkelij-


ke normaaldoorsnede van de proefstaaf. Hierdoor bekomen we 

F
σt =
A
- We delen de verlenging Δl die we bekomen door de oorspronkelij- We zien op deze grafiek verschillende grenswaarden opduiken die
ke lengte l . 
 elk een speciaal doel hebben. Het is belangrijk dat we weten waar
Δl deze grenzen liggen, zodat we op een veilige en verantwoorde ma-

l nier materialen gaan belasten en weten tot waar dit kan.

130
- σp = evenredigheidsgrens of proportionaliteitsgrens. Bij een gelijke dezelfde eenheden uitgedrukt als de spanning σt, namelijk in N/mm2
of kN/cm2.
verhoging van de belasting treedt er een ge-
lijke vormverandering op. De verhouding tus- F Δl
Als we nu σt vervangen door en ε door ,
sen de belasting en de vervorming is dus A l
recht evenredig. De belasting wegnemen zal dan kunnen we de volgende vergelijking uit
er ook voor zorgen dat de vervorming weg- de Wet van Hooke halen
valt.
σt = E . ε
- σe = elasticiteitsgrens. De verhouding tussen
F Δl
de belasting en de vervorming is hier niet = E.
meer recht evenredig, wat we ook zien aan A l
de afbuiging van de grafiek richting elastici- Als we hieruit de verlenging ∆L gaan halen
teitsgrens. Dit is het uiterste punt tot waar we krijgen we de volgende formule:
veilig mogen belasting. Tot aan dit punt belasten wil zeggen dat de
vervorming nog steeds zal verdwijnen als de belasting weg valt, F.l
Δl =
zonder dat er blijvende schade zal optreden. In tabellenboeken A.E
spreekt men in plaats van over de elasticiteitsgrens ook vaak over
Materialen
de rekgrens. Beide betekenen hetzelfde.
met een gro-
- σv = vloeigrens. Vanaf dit punt zal de vervorming niet meer volledig te rek wor-
verdwijnen en treedt er dus een blijvende schade of vervorming op den “taaie”
van het stuk. Op deze plaats van de vervorming zelfs groter wor- materialen
den terwijl de spanning gelijk blijft of zelfs lichtjes daalt. genoemd,
dit in tegen-
- σt = totaalspanning. Dit is de maximale spanning die kan ontstaan stelling tot
in het stuk. Vanaf dit punt treedt er dan ook vaak insnoering op en “brosse”
zal bij een aanhoudende belasting het stuk breken. materialen
die een ge-
σt = E . ε (wet van Hooke)
 ringe rek
In deze formule is E de materiaalconstante, ook wel de elasticiteits- hebben. Ma-
modulus geheten. Aangezien ε een onbenoemd getal is, wordt E in terialen zo-
131
als gietijzer en gehard staal hebben een kleine rek en breken zon- schuilt erin dat bij de drukproef er geen insnoering is maar een op-
der dat een duidelijke vloeigrens merkbaar was. stuiken (uitstulpen) van het materiaal.

Door naar de grafiek te kijken kunnen we dus niet alleen de waardes


aflezen, maar
ook voor een
deel de eigen-
schappen van
een materiaal.
In de volgen- De grafiek toont
de grafiek zie ook geen breuk
je nog eens en is daarom te
een overzicht vergelijken met
van de be- een grafiek van
langrijkste ei- de trek, maar
genschappen slechts tot aan de
die je kunt af- vloeigrens.
leiden uit een
trek-rek-dia- Bij druk wordt de
gram. Bij de notatie σt vervan-
drukproef krij- gen door σd.
gen we het-
zelfde resul-
taat. De formu-
les zijn even-
eens hetzelf-
de als bij de
trekproef. Het
grote verschil

132
Dwarscontractie Toepassingvoorbeelden:

Bij de bespreking van de trekproef hebben we gewezen op de in- Een staaf met een lengte van 6m en een doorsnede van 10 cm2
snoering die ontstaat tijdens die proef. Door het uitrekken va nde moet een trekkracht van 50kN opnemen. Hoe groot is de verlenging
staaf verkleint de dwarsdoorsnede. Er treedt op die manier een rela- als E = 21000 kn/cm2?
tieve verlenging ε op in de trekrichting en een relatieve verkorting ε’
gegeven:
in de richting loodrecht op de kracht.

Bij een staaf op druk belast doet zich een gelijkaardig verschijnsel - l = 6m
voor: terwijl de lengte van de staaf afneemt, wordt de normaaldoor- - A = 10 cm2
snede groter. Er treedt dus een relatieve verkorting ε op in de rich-
ting van de uitgeoefende kracht en een relatieve verlenging ε’ lood- - F = 50kN
recht op de krachtrichting. Men noemt dit verschijnsel de
- E = 21000 kN/cm2
“dwarscontractie”. Zolang de wet van Hooke geldig is, is ε’ evenre-
dig met de optredende spanning. ε’ is echter altijd kleiner dan ε Gevraagd = Δl

De verhouding ε / ε’ noemt men de contractiecoëfficiënt, voorge- Oplossing:


steld door de letter m:
F.l 50.6
Δl = = = 0,00143m…of…0,143cm
A.E 10.21000
ε
m=
ε′
Een spoorstaaf meet 15m bij een temperatuur van 5°C. Als de vrije
uitzetting volstrekt onmogelijk is, hoe groot is dan de optredende
De grootte van m is afhankelijk van het materiaal en schommelt bij- drukspanning als de temperatuur 30°C bereikt? De elasticiteitsmodu-
voorbeeld voor staal tussen waarden van 3 eb 3,6. lus is 21000 kN/cm2 en de lineaire uitzettingscoëfficiënt λ is
0,000012

Bij normale uitzetting zou de verlenging van de staaf gelijk zijn aan

Δl = l . λ . (t2 − t1)
= 15 . 0,000012 . (30-5) = 0,0045m = 4,5mm

133
F.l σd 5) Hoe groot moeten de stootvoegen tussen 15m lange rails worden
Δl = of Δl =
A.E A.E
TOETS 6.2 Trek-Druk-Rek
0,0045 = σd / 15 / 21000
Vraag 1 van 4
σd = 6,3kN/cm2 De verlenging bij een staaf, op trek belast, is berekenbaar
met de formule

Toepassing

1) Een draad van 3m lang heeft een cirkelvormige doorsnede van


20mm diameter. Indien de draad op trek wordt belast door en
kracht van 8kN, hoe groot is dan de verlenging (E = 20 000 kN/
cm2)?
A. ∆L=L .λ (t2-t1)

2) Een staaf van 6m lang wordt op trek belast zodanig dat er een B. m = ε / ε’
trekspanning ontstaat van 12 kN/cm2. Bereken de totale lengte
van de staaf indien E = 21000 kN/cm2. C. ∆L = F . L / A . E
3) Een stalen staaf met vierkante doorsnede heeft een lengte van
10m en wordt belast door een trekkracht van 80kN. Bereken hoe
D. ∆L = σd / A . E
groot de zijde van de vierkante doorsnede minimaal moet zijn als
de verlenging niet meer dan 2mm mag bedragen ( E = 20 000
kN/cm2)

4) De stootvoegen tussen de rails van een spoorlijn zijn 5mm breed


bij een temperatuur van 0°C. De rails zijn 18m lang bij 0°C en de Controleer ant-
woord
lineaire uitzettingscoëfficiënt is 0,000012. Bij welke temperatuur
sluiten de rails tegen elkaar aan? Indien de temperatuur stijgt tot genomen als ze bij een temperatuur van 15°C worden gelegd en
35°C, hoe groot is dan de optredende drukspanning in de rails (E als bij een temperatuur van 45°C geen hogere drukspanning dan
= 21 000 kN/cm2)? 3kN/cm2 mag optreden (λ is 0,000012 en E = 21 000 kN/cm2)?

134
Naargelang de spanning die op het stuk wordt aangebracht, zal het breukvlak veranderen. Een breukvlak van 45° ontstaat door een wrin-
ging, terwijl een recht breukvlak kan ontstaan door een buigspanning. Dit kan je goed uittesten met een stukje krijt.

TOELAATBARE MATERIAALSPANNINGEN
Veiligheidscoëfficiënt We zullen dus bij het berekening van een toe te passen constructie
steeds moeten rekening houden met:
Uit een trekproef kunnen we leren dat bij het opvoeren van de belas-
ting op een proefstuk er vormveranderingen zullen optreden die - het feit dat de constructie niet mag stuk gaan
gaan resulteren in een breuk van het uitgeteste materiaal.
- de vervormingen sterk beperkt moeten blijven en niet blijvend van
Het is vanzelfsprekend dat we nooit een belasting gaan toelaten tot aard mogen zijn! (in de vloeigrens zitten is al te ver!)
op het punt dat het materiaal gaat begeven, maar dat we ons gaan
houden aan de veilige belastingen, tot maximaal aan de rekgrens!
Daarom ook dat zowel de rekgrens als de trekstrekte telkens terug Om ervoor de zorgen dat de constructie geen blijvende vervormin-
te vinden zijn in het tabellenboek. gen zal hebben, moeten we ervoor zorgen dat de spanningen onder

135
een bepaald niveau blijven. (ver genoeg onder de trekstrekte en ook We vertelden daarnet al dat onze toelaatbare spanning zal worden
onder de rekgrens of elasticiteitsgrens ( σE )!). bepaald door:

We kunnen ons dan de vraag stellen hoe hoog de spanningen pre- - welk materiaal we gebruiken
cies mogen oplopen in het werkstuk. Deze spanningen mogen so- - de manier hoe we ons werkstuk gaan belasten
wieso slechts een deel zijn van de treksterkte σB en heten we dan
de toelaatbare spanning.

Om onze toelaatbare spanning te weten, gaan Aard van het materiaal


we de maximale treksterkte delen door een ge-
Om de invloed van een materiaal te kunnen bepa-
tal, de “veiligheidscoëfficiënt” v. Onze toelaatba-
len bij berekeningen en zodoende de toelaatbare
re spanning drukken we uit in σt spanning te berekenen, gaan we uit van de breuk-
sterkte van het materiaal.

σB Toch ligt dit niet altijd vast en zijn er bepaalde facto-


σt = ren die dit kunnen beïnvloeden:
v
-de graad van afwerking van het oppervlak van ons
De waarde die we gaan toekennen aan onze
stuk
veiligheidscoëfficiënt zal afhangen van het con-
structiemateriaal en het type van belasting dat -de temperaturen waar het stuk wordt aan blootge-
we gaan toepassen. steld

Als men een onderdeel gaat construeren met -plotse wijzigingen in de normaaldoorsnede van
een materiaal waarvan σB = 600 N/mm2 en we het stuk
gebruiken een veiligheidsfactor (FOS) van 4,
dan is
Manier van belasten
600
σt = = 150N/mm2
4 Het kan zijn dat bepaalde onderdelen op een gelijk blijvende manier
worden belast, terwijl er op andere stukken afwisselde belastingen
Hierbij moet de optredende spanning altijd kleiner zijn dan de toe-
zijn en niet alleen de grootte maar ook de zin van de belasting kan
laatbare spanning.
veranderen. Deze wisselende belastingen zullen meer impact heb-

136
ben op de stukken dan wanneer we spreken van een constante be- Belastingsgeval II (dynamische belasting- sprongbelasting)
lasting, waarbij zowel de richting, de zin als de grootte van de belas-
Bij deze manier van belasten gaan we het werkstuk onderwerpen
ting gelijk blijven. Materialen die onderhevig zijn aan wisselende be-
aan een kracht die wel in dezelfde zin blijft werken, maar verander-
lastingen geraken “vermoeid”. Proeven die werden verricht door een
lijk is in grootte. De variatie kan dan zijn tussen nul en een maximale
zekere Duitse Ingenieur August Wöhler (1819-1914) hebben geleid
waarde en voortdurend schommelen. De richting en de zin van de
tot het onderscheiden van 3 belangrijke belastingsgevallen.
kracht blijft wel in alle omstandigheden gelijk. In deze situatie spre-
Belastingsgeval I (statische belasting) ken we ook wel van een sprongbelasting. Veel bouten en moeren
zijn onderhevig aan dit type van belasting.
In deze situatie gaan we een belasting geleidelijk aanbrengen en er-
voor zorgen dat ze nadien constant is van grootte, richting en zin. De toenamen en afnamen van de belasting kan ook vrij plots gebeu-
Deze gevallen van belasting treffen we bijvoorbeeld aan in de bouw ren, maar gaat dus nooit van richting veranderen. Een trekspanning
of bijvoorbeeld op kolommen (zuilen) die door een constante kracht zal nooit een drukspanning worden.
zullen worden belast.

F F
constante belasting

geleidelijk
opkomen
van de
belasting

0 t 0 t

137
Belastingsgeval III (dynamische belasting 
 We hebben een bepaalde kracht nodig om een voorwerp te kunnen
- wisselende belasting) breken. Wanneer we datzelfde voorwerp gaan belasten met een
schokkende of wisselende belasting, zullen we met een veel kleine-
Dit is een belasting waarbij de belasting wel van zin, grootte en rich-
re kracht de breuk kunnen veroorzaken.
ting kan veranderen, en waar we gaan werken tussen twee uiterste
belastingsgevallen waarbinnen de belasting zich zal bevinden. Trek bvb: Het lipje van een colablikje trekken is moeilijk, zo niet quasi on-
en drukspanningen kunnen elkaar afwisselen. We spreken dan van mogelijk. Trekken we er met schokken aan, dan zal dat al beter wil-
een wisselende belasting. Een praktisch voorbeeld hiervan zijn drijf- len lukken. Gaan we eraan plooien in alle richtingen en dus een wis-
stangen in een motor. selende belasting veroorzaken, dan zal de breuk het snelst optre-
den. Een kroonkurk van een bierflesje gaat moeilijker omgezien we
F
het belasten met een beweging in dezelfde richting en zin. Vandaar
dat we daarvoor een extra hulpmiddel met behulp van een hefboom
voor gebruiken.
Maximale trekspanning
We kunnen uit dit alles afleiden dat de toelaatbare spanning het
grootst mag zijn in de statische belasting; minder hoog zal zijn bij de
dynamische sprongbelasting en het kleinst zal zijn bij de dynami-
sche wisselende belasting. De verhouding die men hiervoor han-
teert is 3:2:1

Dit wil zeggen dat een materiaal waarvan we een toelaatbare span-
ning hebben van 12kN/cm2 bij een statische belasting, maximaal 

12 . 2/3 = 8kN/cm2 mag hebben tijdens een sprongbelasting en bij
0 t
de wisselende belasting slechts 12 . 1/3 = 4kN/cm2.

Het is dus heel belangrijk om te weten uit welk materiaal het voor-
werp is gemaakt EN met welke belasting we te maken zullen krijgen,
want ook dat heeft een grote impact.

Maximale drukspanning

138
Belastingsgeval I (statische Belastingsgeval II (Dynamische Belastingsgeval III (Dynamische
Belastingsgeval
belasting) belasting - sprongbelasting) belasting - wisselend)

Materiaal Toelaatbare trekspanning σt in kN/cm2

1.0037 (A360 - S235JR) 9 - 15 6 - 10 3-5

1.0045 (A500 - S355J0) 12 - 18 8 - 12 4-6

Materiaal Toelaatbare drukspanning σd in kN/cm2

1.0037 (A360 - S235JR) 9 - 15 7 - 10 -

1.0045 (A500 - S355J0) 12 - 18 8 - 12 -

Materiaal Toelaatbare schuifspanning τ in kN/cm2

1.0037 (A360 - S235JR) 7,2 - 12 4,8 - 8 2,4 - 4

1.0045 (A500 - S355J0) 9,6 - 14,4 6,4 - 9,6 3,2 - 4,8

Voor meer informatie hierover kan je opzoekingen doen op de norm


NBN B51-001.

139
Rekenvoorbeeld π . d2
A= dus d = 2,185cm
Bereken de diame- 4
ter van de schakels Om deze berekening te maken kunnen we ook vertrekken vanuit het
van een hijsketting tabellenboek.
als we deze gaan
belasten met 45kN.
Het materiaal van Voorbeeld 2:
de ketting is
1.0037 Een I-balk HE 200 B rust op twee muren en draagt in het midden
een last van 12kN. Hoever moet de balk op de muur liggen als σ¯d
Een ketting is niet
van het metselwerk 60 N/cm2 is?
in staan om wisse-
lende belasting op F 6kN 6000N
A= = = = 100cm2
te vangen. Als de σd 60N/cm2 60N/cm 2
richting en zin van de kracht zou veranderen gaat de ketting op een
hoopje komen te liggen en is er geen belasting. We kunnen dus en- Vermits de ligger 20cm breed is, zal de lengte van het steunvlak
kel een trekbelasting toepassing op een ketting. De grootte van de
A 100cm2
kracht kan wel PLOTSELING zijn en ook variëren in grootte. Daarom l= = = 5cm
b 20cm
dat we gebruik gaan maken van het belastingsgeval II

σt = 6kN/cm2 (uit de tabel!)


Toepassingen
F F
σt = of A=
A σt 1) Bereken de maximale last die men aan een hijsketting mag ophan-
gen, indien de schalmen van de ketting een diameter hebben van
Aangezien een schakel van een ketting uit twee delen bestaat,
2cm en het materiaal waaruit ze vervaardigd zijn A370 is (v=6).
wordt de last verdeeld over de 2 helften.
Zoek op welk materiaalnr A370 nu heeft.
45kN
A= = 3,75cm2 2) Een bout moet een trekkracht van 25kN kunnen opvangen. Hoe
2.6kN/cm2
groot zal die bout moeten zijn als de toelaatbare spanning 5kN/
cm2 is?

140
3) Een houten balk heeft een doorsnede van 9cm x 4cm en wordt 9) Een stalen hijskabel bestaat uit 72 elementaire draden en wordt
door een kracht van 25kN op trek belast. Zijn de afmetingen vol- belast door een trekkracht van 35kN. Indien de toelaatbare
doende groot als σ̄t = 1kN/cm2? trekspanning σ̄t = 18kN/cm2, bereken dan de diameter van de
elemtaire draadjes.
4) Een cilinderdeksel wordt door middel van 12 bouten met de cilin-
der verbonden. De stoom in de cilinder heeft een druk van
450kPa (1Pa=1N/cm2). De diameter van de cilinder is 500mm. Be-
paal de afmetingen van de bouten indien σ̄t = 3kN/cm2
5) Een hoekstaal 100-100-10 wordt belast door een statische kracht
van 160kN. Bereken de maximale diameter van de doorlaatgaten
opdat de toegelaten spanning in het hoekstaal niet hoger zou zijn
dan σ̄t = 9kN/cm2
6) Een korte kolom bestaat uit twee gelijke UPN-profielen en wordt
belast door een kracht van 500kN. Bepaal het profiel met behulp
van de tabellen als de toelaatbare drukspanning
σ¯d = 10kN/cm2.
7) Een ligger HE 300 B wordt op een bakstenen muur van 30cm
breed gelegd. De belasting in het steunpunt bedraagt 25kN. Con-
troleer of de optredende drukspanning de toelaatbare drukspan-
ning van 80 N/cm2 niet overschrijdt. Als dat wel het geval zou zijn,
bereken dan hoe groot het contactoppervlak dan wel zou moeten
zijn.

8) Een trekstang zit verankerd in een bakstenen muur en wordt be-


last door een kracht van 84kN. Bereken de diameter van de stang
als σ̄t = 12kN/cm2. Hoe groot moet de vierkante plaat zijn die
men aan de kop van de stang zal lassen als de toelaatbare druk-
spanning op het metselwerk 100N/cm2 bedraagt?

141
Structuren worden belast met hun nuttige belasting, externe factoren zoals weersinvloeden maar ook hun eigen gewicht.

SPANNING REKENING HOUDEND MET EIGEN GEWICHT


In de voorgaande hoofdstukken hebben we het eigen gewicht niet vervaardigd uit één groot stuk metaal, maar uit profielen waartus-
steeds buiten beschouwing gelaten. In bepaalde omstandigheden sen er zich vrije ruimte bevindt.
kan dat eigen gewicht echter dermate groot zijn dat we verplicht zijn
Op de bovenste foto zien we hetzelfde resultaat. De brug is ook ver-
om hiermee rekening te houden. Het is niet de eerste grote bouw-
vaardigd uit staalprofielen, om een holle doch sterke structuur te be-
constructie die bezwijkt onder haar eigen gewicht.
komen.
Maar ook lange kabels in bijvoorbeeld mijnen, waar de schachten
Grote constructies worden vaak geklonken. Meer over deze en ande-
kilometers lang kunnen zijn, zal het eigen gewicht van de kabel een
re verbindingstechnieken kan je lezen in de projectinhoud “onderde-
belangrijke rol gaan spelen. Een conclusie die we hieruit kunnen
len”. De belasting op bouten en klinknagels is dan weer het principe
trekken is dat we een constructie vaak gaan ontwerpen op een zoda-
van de afschuiving, wat we hier later behandelen.
nige manier dat we proberen om de structuren zo licht mogelijk te
houden. De Eiffeltoren is hiervan een mooi voorbeeld. De toren is

142
In de linkse figuur rust een blok met een gewicht FG op een plat FG
- De uitdrukking een spanning is die zal veranderen in functie
vlak. Op het blok werkt een kracht F in. A
van de doorsnede die wordt beschouwd.
De spanning in het vlak A-A ten gevolge van F en FG is dan gelijk
aan

F FG F
σd = +
A A
F C C
In het vlak B-B is de drukkracht gelijk aan
A
Plaatsen we nu een tweede identiek blok op het eerste, 

(zie tweede figuur), dan zijn de spanningen in:
A A
F FG FG
AA: σdA = + + B B FG
A A A B B
x l
X X X
l FG x
F FG
BB: σdB = +
A A FG B B
FG
A A A A
F
CC: σdC =
A

Hieruit kunnen we afleiden dat: Zo kunnen we vaststellen dat deze factor groter zal zijn in de onder-
F ste lagen bij een drukspanning en in de bovenste lagen bij een
- De uitdrukking een spanning is die in elke normaaldoorsnede trekspanning. We kunnen dan ook de spanning gaan bepalen in
A
functie van de plaats van de doorsnede. We houden nu rekening
zal voorkomen
met de doorsnedes die we gemaakt hebben met XX.

143
Als voorbeeld nemen we nu een doorsnede XX op een afstand x waarbij
van het bovenvlak (zie eerste figuur) en bekomen we het volgende:
x: de lengte van de staaf boven de beschouwde doorsnede in dm
F x FG
σd = + . ρ: massavolume uitgedrukt in kg/dm3
A l A
g: de aardversnelling in m/s2 of in N/kg
B B
x
X X F x A.ρ.g.l
l σd = + .
A l A
FG of
A A F
σd = + x.ρ.g
A
We kunnen dezelfde formules toepassen op trekbelastingen.

In de doorsnede AA is x =l Verlenging - verkorting

F l . FG F FG De trekkracht F die we gaan uitoefenen op een staaf met een con-


σd = + = +
A l.A A A stante doorsnede, zal een verlenging doen ontstaan Δl .

F.l
Δl =
A.E
In de doorsnede BB is x =0
De verlengingen die optreden ten gevolgen van het eigen gewicht
F 0.FG F mogen we niet berekenen alsof het gewicht onderaan de staaf zou
σd = + =
A l.A A aangrijpen. Alleen in de doorsnede AA zal FG volop inwerken. Ande-
re delen hebben slechts een gedeeltelijke invloed van FG, in functie
We weten ook dat
van de afstand x. De totale verlenging is dan ook slechts half zo
FG = A . ρ . g . l groot als de verlenging die men zou vinden voor FG toegepast op
het grondvlak.

144
FG . l 750m lang is en bereken de optredende spanning in een doorsne-
Δl =
2.A . E de op een afstand van 150m van de as waarop de kabel wordt
opgewonden.

5) Hoe groot moet het steunoppervlak van een muur van 2m hoog
De totale verlenging is dan
zijn indien er een kracht op werkt van 20kN (σd=80kN/cm2 en
ρmetselwerk= 1,8kg/dm3 )
F.l FG . l
Δl = +
A . E 2.A . E
l FG
Δl = . (F + )
A.E 2

Toepassingen

1) Welke uitwendige kracht mogen we laten aangrijpen op een pijler


van metselwerk als de toelaatbare spanning 70N/cm2 is? De hoog-
te van de pijler is 3m en het grondvlak 1,2m op 0,5m (ρ = 1,8kg/
dm3)

2) Bepaal de hoogte van een gemetselde muur (ρ = 1,8kg/dm3) op-


dat de spanning in het steunvlak niet groter zou zijn dan 80N/cm2.

3) Een stalen kabel heeft een lengte van 400m en een doorsnede
van 3,5cm2. Hoe groot mag de last zijn die men aan de kabel op-
hangt indien σt=20kN/cm2 en ρ= 7,95kg/dm3? Bepaal de verlen-
ging van de kabel, inden E= 22 000 kN/cm2 rekening houdend
met de totale belasting.

4) Een hijskabel heeft een doorsnede van 5cm2 en een gewicht van
120N/m. Bereken de grootst optredende spanning in de kabel die
145
AFSCHUIVING
Dit is een belasting die zich gaat voordoen bij knippen, snijden, pon- en zal er ook een buiging optreden in
sen etc. Bij deze bewerking of belasting gaan we een schuifkracht de- ze doorsnede. Deze afbui-
D
hebben die loodrecht staat tegenover het stuk en waar er minstens ging
2 krachten moeten aanwezig zijn, die liefst tegengesteld zijn van zin. A C
zal echter af- nemen als de werklijn van F
Als we dus inwendige krachten hebben ten gevolge van een snij- naar de in- klemming gaat ver-
kracht die dwars op de het werkstuk staan, dan treedt er een af- schuiven. B
schuiving op. Op het vlak ABCD zal dus een afschuiving optreden.

Als we nu een aan één zijde ingeklemde staaf nemen en hier een
kracht laten op inwerken, zal de staaf op afschuiving worden belast

146
Nemen we nu aan dat de schuifkracht of dwarskracht F inwendige ning gaat gebeuren. En ronde stukken komen we nu eenmaal vaak
krachten gaat teweeg brengen die gelijkmatig over de doorsnede tegen, zoals bij alle bout-moerverbindingen of klinknagels.
ABCD verdeeldc zijn, dan is per definitie de gemiddelde schuifspan-
De schuifspanning verloopt dus van de nulwaarde in de buitenste
ning gelijk aan de quotiënt van de som van de inwendige krachten
vezels naar de maximumwaarde in het midden va de cirkelvormige
gedeeld door de opervlakte van de doorsnede, dus
doorsnede.
Σf
τ= De waarde van de schuifspanning vinden we door gebruik te maken
A
van de volgende formules:
Vermits de som van de inwendige krachten gelijk is aan F, is
4
τmax = τgem
F 3
τ=
A
Voor een rechthoekige doorsnede geldt:
Het is duidelijk dat de optredende schuifspanning in een doorsnede
3
altijd kleiner moet zijn dan de toegelaten schuifspanning, of τmax = τ
2 gem
τ ≤ τ̄ F

Voor onze berekeningen zullen we τ̄ niet afleiden


van de schuifsterkte τB want die kan moeilijk nauw- τgem
keurig worden bepaald. Daarom leiden we de toelaatbare
schuifspanning af van de toelaatbare trekspanning. Zo zal
de waarde van de toelaatbare schuifspanning begrepen
zijn tussen 0,6 en 0,8 σ̄t.

F’

De werkelijke schuifspanning
Omdat de controlebere- keningen van de optredende
In werkelijkheid is de schuifspanning niet netjes verdeeld schuifspanning altijd ruim onder de toelaatbare schuif-
over de doorsnede. Vooral in een cirkelvormige doorsnede is spanning liggen, zullen we de berekeningen uitvoeren
de plaats van groot belang om te weten wat er met de schuifspan- op basis van de gemiddelde schuifspanning.

147
Enkel-en meersnedige afschuiving F F
τ= =
2.A π . d2
2. 4
In functie van de opbouw is het mogelijk dat een constructie één,
twee of meerdere doorsneden op afschuiving gaat belast krijgen.
Voor een constructie met n aantal doorsneden op afschuiving belast
is de schuifspanning te berekenen met de volgende formule:

F F F
τ= =
n.A π . d2
n. 4
F

Afschuiving Een rekenvoorbeeld

Een klinknagelverbinding zoals in de laatste figuur wordt uitgevoerd


met een klinknagel van 18mm diameter en is belast door een kracht
F/2 van 5kN. Hoe groot is de optredende schuifspanning?
F

F/2 F F
τ= = = 0,982kN/cm2
2.A π
2. 4
. 1,82

Afschuiving

De schuifspanning voor de klinkverbinding in de eerste figuur kun-


nen we bekomen met de volgende formule:

F F
τ= =
A π . d2
4

In deze formule is d de diameter van de klinknagel. Bij de tweede


figuur beschikken we over 2 schuifvlakken, waardoor de 2 keer zo-
veel doorsnede hebben en bijgevolg de spanning door afschuiving
zal dalen.
148
Vormverandering door afschuiving - de glijdingsmodulus (schuifmo- γ: hoekverandering in radialen
dulus)
τ: schuifspanning in kN/cm2
G: glijdingsmodulus in kN/cm2

De glijdingsmodulus of schuifmodulus is evenals de elasticiteitsmo-


dulus afhankelijk van het soort van materiaal. Praktisch neemt men
voor staal G = 0,4 E

Toepassingen

1) Een klinkverbinding is opgebouwd zoals weergegeven in de vori-


ge tweede figuur. Aks de nageldiameter 17mm is en de plaatdikte
4mm en de treksterkte 2kN, bereken dan de optredende stuik-
druk en schuifspanning.

2) In een overlapverbinding worden 2 nagels van 12mm gebruikt,


We hebben eerder al vastgesteld dat bij trek en druk de lengteveran- welke naast elkaar zijn gepositioneerd. De trekkracht op de ver-
dering recht evenredig is met de normaalspanning in het gebied on- binding is 5kN. Bereken de schuifspanning in de nagels en de
der de evenredigheidsgrens (Wet van Hooke). Zo ook is bij een be- breedte van de plaat als σt=8kN/cm2 en de plaatdikte 3mm.
perkte waarde van de afschuifspanning de hoekverandering γ even-
redig met de schuifspanning 3) Een inlegspie in een constructie
heeft een breedte van 8mm en een
hoogte van 7mm. Bereken de lengte
τ van de spie op afschuiving en stuik
γ=
G als σt=12kN/cm2, τ = 0,8.σt,
In deze formule heten we G de glijdingsmodulus of schuifmodulus. σs = 2.σt en de belasting 25kN.
De hoekverandering γ wordt uitgedrukt in radialen. Aangezien γ een
4) Aan een bout hangt een last van
onbenoemd getal is, moeten τ en G grootheden zijn van dezelfde 12kN. Bereken de kerndiameter van
soort.
149
de bout als σt=8kN/cm2. Kies op basis hiervan een bout met vol-
doende afmetingen. Bereken tevens op afschuiving wat de mini-
male kophoogte van de bout moet zijn als τ = 0,6.σt
5) In een constructie van een krukpen hebben we een diameter van
25mm. Wat zal de maximale belasting mogen zijn als de toelaat-
bare schuifspanning 8kN/cm2 is? Bereken de minimale breedte
van de kruk bij maximale belasting als σs = 2.τ
6) Wat is de grootste trekkracht die men mag toelaten bij de klinkver-
binding waarbij drie klinknagels naast elkaar staan en als σt
=12kN/cm2, τ = 0,8.σt en σs = 2.τ? De plaatdikte is 3mm, de na-
geldiameter is 20mm en de plaatbreedte bedraagt 100mm. De
lengte van de plaat bedraagt 800mm.

150
WRINGING
In tegenstelling tot de andere belastingen is wringing volledig gebas- as niet goed ontworpen, i.e. is de doorsnede niet voldoende of is
seerd op momenten en koppels van krachten en zal er dus een het gekozen materiaal niet sterk genoeg, dan kan de as breken.
draaiende beweging plaats vinden, dus een rotatie en geen transla-
Een eenvoudig voorbeeld, ter illustratie, is een handdoek waarbij
tie. Deze wringing kan natuurlijk alleen als het ene uiteinde van het
men met elke hand de uiteinden van de handdoek beetpakt en deze
voorwerp wordt vastgehouden of in tegengestelde draairichting zal
in een tegenovergestelde draaibeweging opwindt. Een natte hand-
bewegen. Wringspanning of torsiespanning is een mechanische
doek wordt zo uitgewrongen. Men kan zo de kracht voelen die in de
spanning die in een voorwerp wordt opgewekt doordat op dat voor-
handdoek opgewekt wordt.
werp een wringend moment wordt uitgeoefend.
Nemen we een stuk krijt, dan zullen we zien dat wringing gaat leiden
Bijvoorbeeld een aandrijfas wordt torderend belast omdat krachten
tot een breukvlak onder een hoek van 45°, terwijl een knikbelasting
worden overgebracht van een aandrijfmotor naar de aangedreven
onderdelen die weerstand bieden aan de aandrijving. Is een aandrijf-

151
altijd een rechte breuk zal opleveren. Dit proefje kan eenvoudig in P is het vermogen van de motor in Watt
de klas worden uitgevoerd.
n is het toerental van de as in omw/sec

d is de diameter van de as
Wringingsmoment Mw
τw = = Mw
P
Weerstandsmoment Ww τw = =
2.π . n
Ww π . d3
16

Het weerstandsmoment tegen wringing kunnen we als volgt bereke-


nen:

π . d3
Ww =
16
Wringend Moment Mw
Wringspanning = =
Polair weerstandsmoment Wp
Wringend Moment . Lengte van de staaf Mw . l
Wringingshoek(rad ) = =
Polaire traagheidsmoment . Glijdingsmodulus Ip . G

Wringendmoment = kracht . lengte = F . l


In heel wat machines worden torsiekrachten toegepast. Het is dan
ook belangrijk dat we goed kunnen berekenen welke krachten er in
het spel zitten en vooral welke dimensies de assen moeten hebben
om de ontwikkelde krachten voldoende te kunnen opvangen.

P
Mw =
2.π . n

152

You might also like