You are on page 1of 4

Sao Tomé en Principe

Artikel
Overleg
Lezen
Bewerken
Brontekst bewerken
Geschiedenis weergeven

Hulpmiddelen
Coördinaten 0° 19′ NB, 6° 36′ OL (Kaart)
Etalagester
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
República Democrática de São Tomé e Príncipe
Vlag van Sao Tomé en Principe
Wapen van Sao Tomé en Principe
(Details)
(Details)
Kaart
Basisgegevens
Officiële landstaal Portugees
Hoofdstad Sao Tomé
Regeringsvorm Republiek
Staatshoofd Carlos Vila Nova
Regeringsleider Patrice Trovoada
Religie 70,3% katholiek
11,2% Nieuw-Apostolische Kerk
Oppervlakte 964 km²[1] (-% water)
Inwoners 187.356 (2012)[2]
211.122 (2020)[3] (219/km² (2020))
Bijv. naamwoord Santomees
Inwoneraanduiding Santomees / inwoner van Sao Tomé en Principe (m./v.)
Santomese / inwoonster van Sao Tomé en Principe (v.)
Overige
Motto Unidade, Disciplina, Trabalho
(Nederlands: Eenheid, Discipline, Arbeid)
Volkslied Independência total
Munteenheid Dobra (STN)
UTC +0
Nationale feestdag 12 juli
Web | Code | Tel. .st | STP | 239
Voorgaande staten
Portugal Portugal 1975 (onafhankelijkheid van Portugal)
Detailkaart
Kaart van Sao Tomé en Principe
Portaal Portaalpictogram Landen & Volken
Sao Tomé en Principe (Portugees: São Tomé e Príncipe; IPA: [sɐ̃w̃ tuˈmɛ i ˈpɾĩsɨpɨ]),
letterlijk in het Nederlands: Sint Thomas en Prins, officieel de Democratische
Republiek Sao Tomé en Principe, is een land voor de westkust van Afrika, in de Golf
van Guinee.

Sao Tomé en Principe bestaat uit meerdere eilanden, waarvan Sao Tomé verreweg het
grootst is. Daarna komt het veel kleinere Principe en nog enkele niet of nauwelijks
bewoonde eilanden. Van de 187.356 inwoners (2012) woont ruim een derde in de
gelijknamige hoofdstad Sao Tomé. De eilanden zijn bergachtig en vulkanisch met een
weelderige tropische plantengroei. De belangrijkste economische hulpbron is de
landbouw, die de inwoners kokosnoten, koffie, cacao en palmolie verschaft. De
bevolking bestaat voor het grootste deel uit mulatten, personen met zowel
Afrikaanse als Portugese voorouders.
De inwoners van Sao Tomé en Principe worden in het Nederlands als Santomees,
Santomese en Santomezen aangeduid,[4] behalve in formele teksten, waar men een
omschrijving gebruikt in plaats van het bijvoeglijk naamwoord.

Geschiedenis
Koloniale tijd

Historische kaart van Sao Tomé[5] (met het noorden onderaan)


De eilanden van Sao Tomé en Principe waren onbewoond tot de komst van de Portugezen
tussen 1469 en 1471. De Portugezen verkenden de eilanden en besloten dat dit een
goede handelspost zou zijn. Ze noemden het grootste eiland naar de apostel Tomas.
De eerste nederzetting op Sao Tomé werd in 1493 door de Portugees Álvaro Caminha
gesticht. Rond het jaar 1500 werd ook op het eiland Principe een nederzetting
gesticht. Het aantrekken van mensen die de eilanden wilden bevolken bleek moeilijk.
In het begin kwamen vooral groepen die niet 'gewenst' waren in Portugal, zoals
joden, naar het eiland. Zo werden eind vijftiende eeuw tweeduizend joodse kinderen
gedwongen gedoopt en verscheept naar het eiland, waar ze verdeeld werden onder de
kolonisten. Enkele jaren later waren nog slechts zestig van deze kinderen in leven.
De rest was bezweken aan tropische ziektes.[6]

De kolonisten bemerkten dat de vulkanische grond op de eilanden uitermate geschikt


was voor landbouw, waardoor vooral het verbouwen van suikerriet in zwang raakte.
Het verbouwen van suiker was zeer arbeidsintensief, en de Portugezen importeerden
dan ook slaven van het Afrikaanse vasteland. In het midden van de 16e eeuw waren de
eilanden de grootste suikerexporteur van Afrika. Later kregen de eilanden te maken
met toenemende concurrentie van suikerplantages in Latijns-Amerika. Tegen het
midden van de zeventiende eeuw waren de eilanden een belangrijke doorvoerhaven van
schepen die Afrikaanse slaven vervoerden naar Latijns-Amerika. In 1641 veroverde
WIC-admiraal Cornelis Jol het eiland Sao Tomé op de Portugezen. Kort na de
verovering, op 31 oktober 1641, overleed hij aan malaria.

Verovering van São Tomé door Cornelis Jol, 1641


Zelfbestuur en herkolonisatie
Vanaf 1650 trokken de Portugezen hun handen langzaam af van de archipel en meer dan
twee eeuwen lang hadden de eilanden praktisch zelfbestuur.[7] In het begin van de
19e eeuw werden twee nieuwe gewassen geïntroduceerd, namelijk koffie en cacao. De
vulkanische gronden waren zeer geschikt voor deze gewassen, en in de periode 1880-
1885 zorgde dit voor een herkolonisatie door de Portugezen.[7] Al gauw waren de
goede landbouwgronden in handen van grote Portugese plantages. Vanaf 1908 werd Sao
Tomé en Principe de grootste exporteur van cacao ter wereld.[bron?] Nog steeds is
dit het belangrijkste gewas in het land.

Hoewel Portugal de slavernij in 1876 had afgeschaft, dwongen de plantagehouders


Afrikanen tot het verrichten van arbeid, nu als contractarbeiders, tegen een zeer
bescheiden loon. Dit leidde op de eilanden tot spanningen en een opstand die
uitbrak in 1953. Honderden Afrikanen werden hierbij gedood. Deze gebeurtenis staat
bekend als het Bloedbad van Batepá en wordt nog steeds jaarlijks op 3 februari
herdacht.

Onafhankelijkheid
Eind jaren 50 van de twintigste eeuw werd de roep om onafhankelijkheid steeds
groter en de socialistische Beweging voor de Bevrijding van Sao Tomé en Principe
(MLSTP) werd opgericht. Na de Anjerrevolutie van 1974 raakte deze ontwikkeling in
een stroomversnelling en op 12 juli 1975 werd Sao Tomé en Principe onafhankelijk
van Portugal. De eerste president werd Manuel Pinto da Costa, de secretaris-
generaal van de MLSTP. Een maand later werd het land unaniem toegelaten tot de
Verenigde Naties. In eerste instantie haalde Da Costa vooral de banden aan met de
Sovjet-Unie, Oost-Duitsland, Cuba en Angola, maar sloot zich tegelijk aan bij de
Beweging van Niet-Gebonden Landen. Toen er in de jaren 80 een economische crisis
uitbrak, werd het aantal buitenlandse communistische adviseurs scherp
teruggebracht.

Democratisering en onrust
In 1987 zorgde een grondwetswijziging ervoor dat de president voortaan direct werd
gekozen, in 1988 werd een coup tegen president Da Costa afgewend. In 1990 was Sao
Tomé en Principe een van de eerste Afrikaanse landen die ook in de praktijk
democratiseerden. Op 22 augustus 1990 werd een referendum gehouden voor een nieuwe
grondwet die ook oppositiepartijen toestond. Van de geldige stemmen was 95,3% voor
de wijziging en de grondwet werd aangepast. Een jaar later, in 1991, werden de
eerste democratische parlements- en presidentsverkiezingen gehouden waarbij Miguel
Trovoada tot president werd gekozen.

Op dinsdag 15 augustus 1995 pleegde een groep militaire officieren onder leiding
van luitenant Manuel Quintas de Almeida een staatsgreep, ze zetten president
Trovoada gevangen en plaatsten premier Carlos Graça onder huisarrest. Officieel
ging het om de door Trovoada afgedwongen inkrimping van het leger, maar ook de
feiten dat de soldaten al een half jaar niet meer betaald waren en de algehele
deplorabele staat van het leger leken een rol te spelen, evenals de slechte
economische situatie van het land.[8][9] Zes dagen later werd de staatsgreep
vreedzaam beëindigd en werden de president en premier in hun functie hersteld.
Hieraan gingen enkele dagen van onderhandelingen onder leiding van premier Graça en
de Angolese minister van Buitenlandse Zaken Venâncio de Moura aan vooraf. De
onderhandelingen gingen deels over de vraag of de militairen amnestie moesten
krijgen.[10]

Een tweede staatsgreep vond plaats op woensdag 16 juli 2003, toen president
Fradique de Menezes voor een congres in Nigeria was.[8][11] De coup werd beraamd
door de leiders van het Frente Democrata Cristã (Christendemocratisch Front, FDC),
een oppositiebeweging wier leden jarenlang in ballingschap in Zuid-Afrika hadden
geleefd en daar onder het apartheidsregime bij het 32e bataljon hadden gediend.[8]
[12] FDC-kopstukken Alércio Costa en Sabino dos Santos vonden een welwillende
partner in majoor Fernando Pereira, een legerofficier die zich reeds meerdere malen
had uitgesproken over de problemen van het leger en de samenleving.[8][11] Premier
Maria das Neves werd samen met enkele andere ministers gearresteerd, waarna ze een
licht hartinfarct kreeg en naar het ziekenhuis moest worden overgebracht.[13] Alle
vastgezette politici werden goed behandeld, ze mochten hun familieleden spreken en
eten laten brengen.[8][14] Het FDC en het leger betichtten de regering van
corruptie, zelfverrijking, en een oneerlijke verdeling van mogelijke toekomstige
olie-inkomsten, Majoor Pereira kondigde aan dat hij niet van plan was de macht te
behouden, maar aanstuurde op vervroegde verkiezingen omdat hij de armoede onder de
bevolking in het land wilde aanpakken.[8][14] Vanuit de internationale wereld
volgde een golf van protest tegen deze machtsgreep en er klonk een breed gedragen
roep richting de rebellen op om de regering te herinstalleren. De coup werd
afgekeurd door de staatshoofden van landen in de regio, maar ook de Verenigde
Staten, VN-secretaris-generaal Kofi Annan, Joaquim Chissano, president van
Mozambique en voorzitter van de Afrikaanse Unie, en de afgezette president De
Menezes lieten van zich horen.[14] De Nigeriaanse president Olusegun Obasanjo
bemoeide zich persoonlijk met het conflict, belde de leider van de putschisten en
kondigde aan een konvooi naar Sao Tomé te sturen; een militaire interventie werd op
dat moment niet uitgesloten.[14] De coupplegers leken de internationale steun voor
hun actie te hebben overschat[8] en na ongeveer een week onderhandelen onder
leiding van de Angolese minister Osvaldo Serra Van Dunem kon De Menezes terugkeren
als president. Het gevolg van de onderhandelingen was het organiseren van een
nationaal forum om grieven uit te werken en amnestie voor de militairen.[8][12]
Critici vermoeden dat het leger ook een groot deel van de potentiële oliegelden is
aangeboden.[8][11]
In 2009 werd een nieuwe staatsgreep van het FDC verijdeld en Alércio Costa en
dertig anderen werden gearresteerd. Dit keer stonden de veiligheidstroepen aan de
kant van de regering.[15] Bij de presidentsverkiezingen van 2011 werd Manuel Pinto
da Costa, eerder president van het eenpartijregime, democratisch gekozen als nieuwe
president van de republiek. Dit leidde tot zorgen over een mogelijke terugkeer naar
een meer autoritair bewind.[16] In 2016 verloor Da Costa echter zijn herverkiezing
van Evaristo Carvalho.

Geografie
Met een oppervlakte van 964 km² (VN, CIA[17]) of 1001 km² (BBC,[18] eigen
opgave[19]) is Sao Tomé en Principe het kleinste land in Centraal-Afrika en na de
Seychellen het kleinste land van Afrika.

Alle eilanden van Sao Tomé en Principe liggen in de Golf van Guinee (meer precies
Golf van Bonny) en maken deel uit van een archipel die geologisch gezien behoort
tot de Kameroenlijn (net als twee eilanden van Equatoriaal-Guinea, Mount Cameroon
en het Hoogland van Adamaoua). Naast de hoofdeilanden Sao Tomé en Principe bestaat
de archipel onder andere uit Ilhéu Bom Bom, Ilhéu Caroço, Ilhéu das Cabras, Tinhosa
Grande, Tinhosa Pequena en Ilhéu das Rolas. De evenaar loopt midden over
laatstgenoemd eilandje.

De eilanden zijn bergachtig, vulkanisch en ongeveer kegelvormig. De bekendste en


hoogste bergtop in Sao Tomé en Principe is de uitgedoofde schildvulkaan Pico de Sao
Tomé, met een hoogte van 2024 meter. De hoogste berg van Principe is de Pico de
Príncipe, met een hoogte van 948 meter.

Klimaat
De eilandengroep kent een zeer warm en vochtig klimaat. Gemeten over de jaren 2001
t/m 2006 was de gemiddelde jaartemperatuur in de hoofdstad Sao Tomé 26,3 °C met een
gemiddeld maximum van 30,7 °C en een gemiddeld minimum van 22,0 °C.[19] Er viel
gemiddeld 899 millimeter regen verdeeld over 89 regendagen bij een gemiddelde
luchtvochtigheid van 83%.[19] In het bergachtige midden van het eiland ligt de
gemiddelde jaartemperatuur beduidend lager, rond de 20 °C. Op de zuidwest-hellingen
van de bergen kan de jaarlijkse regenval oplopen tot 5000 millimeter. Het
regenseizoen duurt van oktober tot mei.

Sao Tomé kent een dikke tropische begroeiing


Flora
Zo'n 74% van de eilanden is bedekt met tropisch regenwoud. Slechts een deel hiervan
is oerbos, voor een groot deel bestaat het uit voormalige plantages die weer
overgroeid zijn. Er komen zo'n 895 soorten vaatplanten voor waarvan 95 endemisch op
Sao Tomé en 37 op Principe. Varens zijn ruim vertegenwoordigd. De enige naaktzadige
is de conifeerachtige Afrocarpus mannii.

Zo'n 30% van het land (ruim een kwart van Sao Tomé en bijna de helft van Principe)
maakt deel uit van het Parque Natural Ôbo. Naast tropisch regenwoud omvat het park
ook stukken mangrove en savanne.[20]

You might also like